In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2024 een verstekvonnis gewezen in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde partij, die niet is verschenen. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.F.M. Groot Kormelink, vorderde betaling van achterstallig loon en andere gerelateerde verplichtingen van de gedaagde, een handelsnaam die niet is genoemd. De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 8 februari 2024, waarbij de eiser en zijn ouders aanwezig waren. De kantonrechter verleende verstek tegen de gedaagde omdat deze niet op de juiste wijze was verschenen.
De eiser stelde dat er een mondelinge arbeidsovereenkomst was gesloten en dat hij sinds 23 januari 2023 werkzaamheden voor de gedaagde had verricht. Hij vorderde onder andere betaling van € 27.721,61 bruto aan achterstallig loon, overlegging van bruto-netto specificaties, aanmelding bij het pensioenfonds en het ziekmelden bij de arbodienst. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser voldoende spoedeisend waren en dat de gedaagde geen verweer had gevoerd, waardoor de stellingen van de eiser als juist werden aangenomen.
De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, inclusief de betaling van het achterstallige loon, de verstrekking van specificaties, en de aanmelding bij het pensioenfonds. Ook werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die op € 904,44 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.