ECLI:NL:RBMNE:2024:1785

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
10890230 UV EXPL 24-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding verstekvonnis inzake loonvordering en aanverwante verplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2024 een verstekvonnis gewezen in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde partij, die niet is verschenen. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.F.M. Groot Kormelink, vorderde betaling van achterstallig loon en andere gerelateerde verplichtingen van de gedaagde, een handelsnaam die niet is genoemd. De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 8 februari 2024, waarbij de eiser en zijn ouders aanwezig waren. De kantonrechter verleende verstek tegen de gedaagde omdat deze niet op de juiste wijze was verschenen.

De eiser stelde dat er een mondelinge arbeidsovereenkomst was gesloten en dat hij sinds 23 januari 2023 werkzaamheden voor de gedaagde had verricht. Hij vorderde onder andere betaling van € 27.721,61 bruto aan achterstallig loon, overlegging van bruto-netto specificaties, aanmelding bij het pensioenfonds en het ziekmelden bij de arbodienst. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser voldoende spoedeisend waren en dat de gedaagde geen verweer had gevoerd, waardoor de stellingen van de eiser als juist werden aangenomen.

De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, inclusief de betaling van het achterstallige loon, de verstrekking van specificaties, en de aanmelding bij het pensioenfonds. Ook werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die op € 904,44 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10890230 UV EXPL 24-11 MvdH/40201
Kort geding verstekvonnis van 15 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.F.M. Groot Kormelink,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding en de mondelinge behandeling van 8 februari 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de heer [eiser] , zijn ouders en zijn gemachtigde verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat op 15 februari 2024 vonnis wordt gewezen.

2.De overwegingen van de kantonrechter

2.1.
De kantonrechter verleent verstek tegen [handelsnaam] omdat de dagvaarding op de voorgeschreven manier is betekend en hij niet is verschenen. Dit betekent dat de kantonrechter de vorderingen van [eiser] beoordeelt op basis van (alleen) de stellingen van [eiser] .
2.2.
[eiser] stelt dat er een mondelinge arbeidsovereenkomst tussen partijen is gesloten en dat hij op basis daarvan sinds 23 januari 2023 werkzaamheden is gaan verrichten voor [handelsnaam] . Volgens [eiser] komt [handelsnaam] ondanks sommaties de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen niet (volledig) na. [eiser] vordert dat [handelsnaam] zal worden veroordeeld tot:
  • betaling van het achterstallige loon van € 27.721,61 bruto te verminderen met de reeds betaalde netto bedragen van € 5.250,00, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging;
  • overlegging, binnen 24 uur na de betaling, van deugdelijke bruto-netto specificaties van alle loonbetalingen vanaf 23 januari 2023, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag(deel) tot een maximum van € 10.000,00;
  • tot aanmelding van [eiser] bij het bedrijfstakpensioenfonds Vervoer en voldoening van de bijbehorende premies;
  • het ziekmelden van [eiser] bij de arbodienst, het inschakelen van de bedrijfsarts en het opstellen van een plan van aanpak binnen 5 werkdagen na dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag(deel) tot een maximum van € 10.000,00;
  • betaling van de proceskosten (waaronder nakosten), vermeerderd met de wettelijke rente.
2.3.
De spoedeisendheid van de zaak blijkt voldoende uit de aard van de vorderingen.
2.4.
Omdat [handelsnaam] geen verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen en de gestelde feiten waarop [eiser] zijn vorderingen baseert, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stellingen van [eiser] . In dat licht is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat en dat [handelsnaam] gehouden is om het loon op basis van de algemeen verbindend verklaarde cao voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen te betalen. De vordering tot betaling van het achterstallige loon van € 27.721,61 (bruto) te verminderen met de reeds betaalde netto bedragen van € 5.250,00, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging, is daarom toewijsbaar. De hiermee samenhangende vordering om deugdelijke bruto-netto specificaties van alle loonbetalingen vanaf 23 januari 2023 te verstrekken op straffe van een dwangsom wordt eveneens toegewezen, zij het met een wat ruimere termijn. Ook de nauwverwante vordering om [eiser] aan te melden bij het bedrijfstakpensioenfonds en de bijbehorende premies te voldoen, wordt toegewezen. [eiser] heeft hier een voldoende spoedeisend belang bij. Hetzelfde geldt voor de vordering om [eiser] ziek te melden bij de arbodienst, de inschakeling van de bedrijfsarts en het opstellen van een plan van aanpak. Deze vordering wordt toegewezen met een termijn van vijf werkdagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.5.
[handelsnaam] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,44
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
(vast tarief kanton kort geding verstek)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
904,44
2.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 27.721,61 bruto te verminderen met de reeds betaalde netto bedragen van € 5.250,00, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiser] binnen 3 dagen na de betaling deugdelijke bruto-netto specificaties van alle loonbetalingen vanaf 23 januari 2023 te overleggen, op straffe van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
3.3.
veroordeelt [handelsnaam] tot het aanmelden van [eiser] bij het bedrijfstakpensioenfonds Vervoer en tot voldoening van de bijbehorende premies;
3.4.
veroordeelt [handelsnaam] tot het ziekmelden van [eiser] bij de arbodienst, het inschakelen van de bedrijfsarts en het opstellen van een plan van aanpak binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
3.5.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van € 904,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [handelsnaam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.6.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.