ECLI:NL:RBMNE:2024:1784

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/16/567925/KG ZA 23-693
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot handhaving van non-concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot aandeelhoudersovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres c.s.] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [Eiseres c.s.] vorderde handhaving van een non-concurrentiebeding dat volgens hen was opgenomen in een aandeelhoudersovereenkomst. De eiseres stelde dat [gedaagde 2], voormalig bestuurder van [eiseres 1], onrechtmatig handelde door werkzaamheden te verrichten voor [bedrijf 1], een concurrent van [eiseres 1]. De gedaagden betwistten het bestaan van een rechtsgeldige aandeelhoudersovereenkomst en stelden dat er geen sprake was van onrechtmatige concurrentie. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van een getekende aandeelhoudersovereenkomst en dat de vorderingen van [eiseres c.s.] niet toewijsbaar waren. De rechter concludeerde dat de gedaagden niet onrechtmatig handelden en wees de vorderingen van [eiseres c.s.] af. Tevens werd [eiseres c.s.] veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/567925 / KG ZA 23-693
Vonnis in kort geding van 9 februari 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiseres 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [eiseres 2] ,
3.
[eiser 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 1] ,
4.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [eiser 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen (in vrouwelijk enkelvoud): [eiseres c.s.] ,
advocaat: mr. N.J. Linssen te Eindhoven,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 1] LTD.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
vertegenwoordigd door: [gedaagde 2]
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
verschenen in persoon,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Op 8 januari 2024 heeft [eiseres c.s.] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedagvaard. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op de dagvaarding gereageerd met een conclusie van antwoord. [eiseres c.s.] heeft daarna nog een akte houdende wijziging van eis ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2024. Aan de kant van [eiseres c.s.] zijn toen verschenen: de heer [A] , bestuurder van [eiseres 1] en groot aandeelhouder van [eiseres 2] , de heer [B] , bestuurder van [eiseres 2] , en de heer [eiser 2] , aandeelhouder van [eiseres 1] . Zij zijn bijgestaan door de advocaat. [gedaagde 2] was, voor zichzelf en als bestuurder van [gedaagde 1] , aanwezig. Beide partijen hebben aan de hand van spreekaantekeningen hun standpunten toegelicht. Beide partijen hebben geantwoord op de door de voorzieningenrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er op de zitting is besproken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] is in september 2016 opgericht door [gedaagde 2] als directeur van [gedaagde 1] . [eiseres 1] is een internationale cloudserviceprovider en richt zich op oplossingen waarmee zakelijke klanten Microsoft 365 kunnen gebruiken als volwaardige telefooncentrale in de cloud. [eiseres 1] maakt het in dit kader voor klanten mogelijk om met Microsoft Teams te kunnen bellen en gebeld te worden
2.2.
[gedaagde 2] was vanaf de oprichting tot het door hem zelf op 31 mei 2023 ingediende ontslag bestuurder van [eiseres 1] . Op 10 juli 2023 heeft [gedaagde 2] zijn aandelen in [eiseres 1] verkocht aan [eiseres 2] . De huidige aandeelhouders van [eiseres 1] zijn [eiseres 2] , [eiser 1] en [eiser 2] .
2.3.
Per augustus 2023 is [gedaagde 2] gaan werken bij [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] is een telecomaanbieder en biedt cloudtoepassingen aan zakelijke klanten waaronder het bellen en gebeld worden via Microsoft Teams.
2.4.
In de maanden oktober en november 2023 zijn twee e-mailberichten van een tweetal partners van [eiseres 1] ( [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ) over de dienstverlening van [bedrijf 1] naar het [eiseres 1] e-mailadres van [gedaagde 2] gestuurd. In een e-mailbericht van 4 oktober 2023 heeft de heer [C] van [bedrijf 2] gevraagd of een bepaalde werking van [productnaam] (een product van [bedrijf 1] ) voor een project getest is en [gedaagde 2] verzocht om dit na te vragen bij zijn collega’s van [bedrijf 4] (onderdeel van [bedrijf 1] ). Uit een later e-mailbericht van 20 november 2023 volgt dat [C] van [bedrijf 2] wat later in een Teams meeting met [gedaagde 2] zal komen. De heer [D] van [bedrijf 3] heeft [gedaagde 2] in een e-mailbericht van 11 oktober 2023 verzocht om contact op te nemen met een klant om gebruik te gaan maken van [productnaam] van [bedrijf 1] .
2.5.
[eiseres 1] heeft [gedaagde 2] bij brieven van 17 november 2023, 30 november 2023 en 14 december 2023 gesommeerd om de werkzaamheden voor [bedrijf 1] te staken en geen klanten van [eiseres 1] te benaderen. [eiseres 1] stelt ter onderbouwing in de brieven dat [gedaagde 2] het non-concurrentiebeding uit de aandeelhoudersovereenkomst schendt en onrechtmatig handelt. Het overeengekomen non-concurrentiebeding uit de aandeelhoudersovereenkomst (artikel 7) luidt volgens [eiseres c.s.] als volgt:
1. Elke Aandeelhouder verbindt zich tegenover elk van de andere Aandeelhouders gedurende de samenwerking alsmede gedurende een periode van één (1) jaar na beëindiging van de samenwerking, direct noch indirect, in welke vorm of hoedanigheid dan ook betrokken te zijn en/of belang te hebben bij activiteiten en/of producten die vergelijkbaar of concurrerend zijn met de activiteiten en/of producten van de Vennootschap. (…)
2. Verder zal elk van de Aandeelhouders gedurende de samenwerking noch na beëindiging van de samenwerking:
a) werknemers, afnemers, leveranciers of andere bij de Vennootschap betrokken personen ertoe bewegen of proberen te bewegen hun contacten en/of contracten met de Vennootschap geheel of gedeeltelijk te verbreken,
b) (…)
c) behalve voor zover wettelijk of anderszins vereist, informatie die betrekking heeft op een vertrouwelijk of geheim aspect van het bedrijf van de Vennootschap, direct of indirect publiceren of op een andere manier voor derden toegankelijk maken, dan wel, ongeacht of deze informatie vertrouwelijk dan wel geheim is, enige lijst van afnemers of leveranciers of andere informatie met betrekking tot afnemers of leveranciers of personen of instanties die met de Vennootschap zaken doen of hebben gedaan, direct of indirect gebruiken, publiceren of anderszins voor derden toegankelijk maken.
3. Indien en voor zover de in dit artikel bedoelde verplichtingen ook betrekking hebben op aan of met elk van de Aandeelhouders verbonden personen, zal elk van de Aandeelhouders er tegenover de andere Aandeelhouders voor instaan dat bedoelde personen op dezelfde wijze deze verplichtingen zullen nakomen.
4. Bij een inbreuk op een van de in dit artikel omschreven verplichtingen is elk van de Aandeelhouders aan de andere Aandeelhouders een direct opeisbare boete van vijftig duizend euro (€ 50.000,00) verschuldigd voor iedere inbreuk, evenals een direct opeisbare boete van een duizend euro (€ 1000,00) voor elke dag dat de inbreuk voortduurt, echter met een maximum van een honderd duizend euro (€ 100.000,00), zonder dat enige ingebrekestelling of gerechtelijke tussenkomst vereist is en onverminderd het recht van de andere Aandeelhouders om volledige vergoeding te vragen van de als gevolg van een dergelijke inbreuk geleden schade, voor over deze uitgaat boven het bedrag van de verschuldigde boete(s).
2.6.
[gedaagde 2] heeft geen gehoor gegeven aan de sommaties van [eiseres c.s.] . Volgens hem is er geen sprake van een rechtsgeldig ondertekende aandeelhouders-overeenkomst en staat het hem daarom vrij om werkzaamheden voor [bedrijf 1] te verrichten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres c.s.] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad primair:
I. [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] te gebieden om het non­concurrentiebeding ex artikel 7, lid 1 jo. lid 3, van de Aandeelhouders-overeenkomst na te komen en de werkzaamheden bij/voor [bedrijf 1] binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te staken en tot één jaar na het ten deze te wijzen vonnis, althans tot 10 juli 2024, gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 10.000,-- (zegge: tienduizend euro), voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat niet aan dit gebod wordt voldaan;
II. [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] te gebieden om het non­concurrentiebeding ex artikel 7, lid 2 jo. lid 3, van de Aandeelhouders-overeenkomst binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis na te komen, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 10.000,-- (zegge: tienduizend euro), voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat niet aan dit gebod wordt voldaan;
III. [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] te verbieden om contact op te nemen met, waaronder ook dient te worden verstaan het zenden van e-mails aan, partners en klanten van [eiseres 1] , op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 10.000,-- (zegge: tienduizend euro), voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat niet aan dit verbod wordt voldaan.
3.2.
Subsidiair vordert [eiseres c.s.]
IV. [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] te verbieden om tot één jaar na het ten deze te wijzen vonnis, althans tot 10 juli 2024, direct of indirect, in welke vorm of hoedanigheid dan ook betrokken te zijn en/of belang te hebben bij activiteiten en/of producten die vergelijkbaar of concurrerend zijn met de activiteiten en/of producten van [eiseres 1] en (in dat kader) te verbieden om tot één jaar na het ten deze te wijzen vonnis, althans tot 10 juli 2024, werkzaamheden bij/voor [bedrijf 1] B.V. te verrichten, binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 10.000,-- (zegge: tienduizend euro), voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat niet aan dit verbod wordt voldaan;
V. [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] te verbieden om werknemers, klanten, afnemers, leveranciers en andere bij [eiseres 1] betrokken personen te bewegen of proberen te bewegen hun contacten en/of contracten met [eiseres 1] geheel of gedeeltelijk te verbreken, binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 10.000,-- (zegge: tienduizend euro), voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat niet aan dit verbod wordt voldaan;
VI. [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] te verbieden om tot één jaar na het ten deze te wijzen vonnis, althans tot 10 juli 2024, contact op te nemen met, waaronder ook dient te worden verstaan het zenden van e-mails aan, partners en klanten van [eiseres 1] , op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 10.000,-- (zegge: tienduizend euro), voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat niet aan dit verbod wordt voldaan;
3.3.
Zowel primair als subsidiair verzoekt [eiseres c.s.] om [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.4.
[eiseres c.s.] legt aan haar primaire vordering ten grondslag dat er een getekende aandeelhoudersovereenkomst is waarin het onder 2.5 geciteerde non-concurrentiebeding is opgenomen en dat dit beding moet worden nagekomen. Ook indien niet vast komt te staan dat de aandeelhoudersovereenkomst ondertekend is, zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hier volgens [eiseres c.s.] aan gebonden omdat er sprake is van wilsovereenstemming over de inhoud van de aandeelhoudersovereenkomst.
3.5.
Aan haar subsidiaire vordering legt [eiseres c.s.] ten grondslag dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] onrechtmatig handelen doordat zij stelselmatig en substantieel afbreuk doen aan het bedrijfsdebiet van [eiseres 1] .
3.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres c.s.] .
3.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat er van gedachten is gewisseld over het opstellen van een aandeelhoudersovereenkomst maar dat daarvan af is gezien omdat het te kostbaar en te complex werd en niet nodig bleek. Verder dan een door de notaris opgestelde concept aandeelhoudersovereenkomst is het volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 1] nooit gekomen. Er geldt volgens hen daarom geen aandeelhoudersovereenkomst waardoor [eiseres c.s.] zich hierop ook niet kan beroepen.
Van onrechtmatige concurrentie is volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen sprake. Er worden geen klanten van [eiseres 1] met commerciële doeleinden benaderd. Wel hebben een aantal klanten zelf contact opgenomen met [gedaagde 2] omdat [eiseres 1] geen contact met ze opneemt. [bedrijf 1] is volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 1] bovendien geen concurrent van [eiseres 1] . In Nederland begeeft [eiseres 1] zich ten aanzien van Teams slechts deels in dezelfde markt en bovendien is [bedrijf 1] veel groter dan [eiseres 1] .

4.De beoordeling

Rechtsmacht, procedureregels en toepasselijk recht
4.1.
Omdat [gedaagde 1] een Maltese vennootschap is en de vordering daarom een internationaal karakter draagt, dient eerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 8 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, omdat [gedaagde 2] in Nederland woont en er tussen de vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting.
4.2.
Op grond van artikel 10:3 BW is op de wijze van procederen voor de Nederlandse rechter het Nederlands recht van toepassing.
4.3.
Voor wat betreft het toepasselijke recht moet ten aanzien van het al dan niet bestaan van een aandeelhoudersovereenkomst gekeken worden naar Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Op grond van artikel 10 is uitgangspunt dat het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn. Dat is op grond van artikel 3 het Nederlandse recht omdat in de aandeelhoudersovereenkomst de keuze is gemaakt voor Nederlands recht.
4.4.
Voor wat betreft het toepasselijk recht moet ten aanzien van de vraag of er al dan niet sprake is van een onrechtmatige daad gekeken worden naar Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). Volgens artikel 4 is het Nederlandse recht van toepassing omdat Nederland het land is waar de schade zich volgens [eiseres c.s.] voordoet.
Toetsingskader kort geding
4.5.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres c.s.] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast moet beoordeeld worden of de vorderingen van [eiseres c.s.] in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Spoedeisend
4.6.
[eiseres c.s.] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Zij wil dat [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] hun werkzaamheden voor [bedrijf 1] zo snel mogelijk staken. Zij stelt in dat kader dat haar bedrijfsdebiet wordt geschaad. Een dergelijke vordering is naar haar aard spoedeisend.
Geen concurrentiebeding
4.7.
Tussen partijen staat allereerst ter discussie of een non-concurrentiebeding uit de aandeelhoudersovereenkomst in de weg staat aan het verrichten van werkzaamheden door [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] .
4.8.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de procedure alleen een niet ondertekende concept aandeelhoudersovereenkomst is overgelegd waarin alleen de naam van [gedaagde 2] is opgenomen en de namen van andere aandeelhouders ontbreken. Er is geen door (een aantal) partijen ondertekend exemplaar van een aandeelhoudersovereenkomst overgelegd.
4.9.
De stellingen van partijen over het al dan niet bestaan van een getekende aandeelhoudersovereenkomst staan lijnrecht tegenover elkaar. Volgens [eiseres c.s.] hebben [eiser 1] en [eiser 2] met [gedaagde 2] en [gedaagde 1] de aandeelhouders-overeenkomst getekend, maar beschikken zij niet over een kopie. Ook in de e-mailberichten van [gedaagde 2] van 27 oktober 2017 en 16 december 2021 wordt volgens [eiseres c.s.] bevestigd dat sprake is van een getekende aandeelhoudersovereenkomst. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] stellen dat het nooit verder is gekomen dan een door de notaris opgestelde concept aandeelhouders-overeenkomst en dat in de e-mailberichten waarnaar [eiseres c.s.] verwijst bewust is gejokt om te kijken hoe de andere kant zou reageren.
4.10.
Wat hier verder ook van zij, op basis van de overgelegde stukken en de over en weer ingenomen stellingen kan voorshands niet aangenomen worden dat een getekende aandeelhoudersovereenkomst bestaat. Omdat in een kort geding procedure geen ruimte is voor bewijslevering moet de voorzieningenrechter het doen met de stellingen en de overgelegde stukken van partijen. [eiser 2] kon op de zitting desgevraagd geen duidelijkheid verschaffen met betrekking tot de gang van zaken rondom de totstandkoming en ondertekening van de aandeelhoudersovereenkomst. Op vragen van de voorzieningenrechter verklaarde [eiser 2] dat hij per e-mail de aandeelhoudersovereenkomst zou hebben ontvangen en dat hij deze zijns inziens had getekend en terug gestuurd. Deze verklaring is echter te mager om er voorshands vanuit te gaan dat [eiseres c.s.] het gelijk aan haar zijde heeft. Onduidelijk is bovendien wie er nog meer zouden hebben getekend en waarom alle betrokken partijen geen ondertekend exemplaar ontvangen zouden hebben. Met betrekking tot de e-mailberichten van 27 oktober 2017 en 16 december 2021, die [eiseres c.s.] ook gebruikt om haar stelling te onderbouwen, verklaarde [gedaagde 2] desgevraagd dat hij de aandeelhoudersovereenkomst aan een mogelijk toetredende aandeelhouder had gestuurd en dat hij had gejokt over de ondertekening. Dit zou hij gedaan hebben om uit te zoeken wat voor vlees men in de kuip zou krijgen. Hoewel deze verklaring naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zijn zachtst gezegd nogal twijfelachtig is, kan op basis van deze e-mails niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat alle aandeelhouders de aandeelhoudersovereenkomst hebben ondertekend, dan wel dat tussen hen over de inhoud hiervan volledige wilsovereenstemming bestond. Dit heeft tot gevolg dat de vordering voor zover die is gebaseerd op de aandeelhouders-overeenkomst wordt afgewezen.
Geen onrechtmatige concurrentie
4.11.
Voor het geval dat de primaire vordering wordt afgewezen, stelt [eiseres c.s.] dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiseres c.s.] onrechtmatige concurrentie aandoen.
4.12.
Voorop wordt gesteld dat het werknemers (dan wel personen die op een andere basis dan een arbeidscontract in een onderneming werkzaam zijn), die in hun handelen niet worden beperkt door een relatie- of concurrentiebeding, in beginsel vrij staat om na het einde van de werkrelatie hun voormalige werkgever te beconcurreren, bijvoorbeeld door een soortgelijk product aan te bieden aan (ex-)klanten van de voormalige werkgever, ook als die daar nadeel van ondervindt. Bijkomende omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat dit handelen als onrechtmatig moet worden aangemerkt, omdat het in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid. Daarvan is sprake als voldaan is aan drie cumulatieve vereisten, te weten: a) het stelselmatig en substantieel afbreken van b) het duurzame bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, c) met kennis en gegevens omtrent klanten opgedaan bij de voormalige werkgever.
4.13.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op grond van de door [eiseres c.s.] aangevoerde feiten en omstandigheden, in het licht van de betwisting door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en getoetst aan voornoemde criteria, niet worden aangenomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de hiervoor bedoelde zorgvuldigheidsnorm hebben overschreden en daarmee onrechtmatig hebben gehandeld.
4.14.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig handelen verwijst [eiseres c.s.] naar de LinkedIn berichten van [gedaagde 2] en de hiervoor onder 2.4 genoemde e-mailberichten. Het staat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] echter in beginsel vrij om berichten te plaatsen op LinkedIn en contacten met klanten van [eiseres c.s.] te onderhouden tenzij hieruit kan worden afgeleid dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich bezighouden met het stelselmatig en substantieel benaderen van klanten van [eiseres 1] om hen ertoe te bewegen klant te worden bij [bedrijf 1] . Dat daarvan sprake is geweest, is niet gebleken. Uit de e-mail van [bedrijf 2] van 4 oktober 2023 blijkt enkel dat [bedrijf 2] een vraag aan [gedaagde 2] heeft gesteld. Hieruit kan niet worden afgeleid dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [bedrijf 2] actief hebben benaderd. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat [bedrijf 2] vervolgens een Teamsbespreking met [gedaagde 2] heeft gehad. Evenmin volgt uit de e-mail van 11 oktober 2023 van [bedrijf 3] dat zij door [gedaagde 2] actief benaderd is om over te stappen naar [bedrijf 1] . In de mail staat enkel een vraag van [bedrijf 3] aan [gedaagde 2] . In een andere door [eiseres c.s.] overgelegde e-mail van [E] , [functienaam] van [bedrijf 3] , aan de heer [A] van 17 oktober 2023 is te lezen dat het [bedrijf 3] ter ore is gekomen dat men in de markt weet dat ‘ [gedaagde 2] ’ vertrokken is en dat hij direct in contact is getreden is met het leeuwendeel van de partners en dat ‘ze’ waarschijnlijk bezig zijn om hen direct te laten contracteren met [bedrijf 1] . Deze mededeling berust louter op geruchten en niet uit eigen waarneming. Bovendien kan hier ook niet uit worden afgeleid dat [bedrijf 3] zelf is benaderd door [gedaagde 2] .
4.15.
Alles afwegende acht de voorzieningenrechter het voorshands onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens [eiseres c.s.] handelen. De conclusie is dan ook dat de vorderingen van [eiseres c.s.] niet toewijsbaar zijn.
Proceskosten
4.16.
[eiseres c.s.] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- reis- verblijf en verletkosten
50,00
(forfaitair bedrag)
Totaal
738,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres c.s.] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres c.s.] in de proceskosten van € 738,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2024.