In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V., tegen de hoogte van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in [vestigingsplaats]. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2022 de waarde vastgesteld op € 476.000,- per 1 januari 2021. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de digitale zitting op 23 januari 2024 werd vastgesteld dat de waarde van het object niet meer in geschil was, maar dat er wel een geschil bestond over de informatieverstrekking door de heffingsambtenaar, specifiek over de kapitalisatiefactor die gebruikt was voor de WOZ-waarde. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle opgevraagde stukken te verstrekken. Echter, omdat eiseres in beroep alsnog toegang heeft gekregen tot de benodigde informatie, is er geen reden om de uitspraak op bezwaar te vernietigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.750,- en het griffierecht van € 365,- moet ook worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2024.