In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is in kort geding een geschil aan de orde over de vraag of twee conservatoire beslagen op grond van artikel 704 lid 2 Rv van rechtswege zijn vervallen. De eiser, de zoon van de eigenaren van een perceel grond in Suriname, heeft de gedaagde, een Surinaamse N.V., aangeklaagd om de opheffing van deze beslagen. De gedaagde had eerder conservatoire beslagen gelegd op de bankrekening en woning van de eiser, in het kader van een geschil over de huur van het perceel en de exploitatie van een resort daarop. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van de gedaagde in een eerdere bodemprocedure zijn afgewezen en dat er geen hoger beroep is ingesteld tegen deze uitspraak. Hierdoor is het conservatoire beslag op de bankrekening en de woning van de eiser van rechtswege vervallen. De vordering van de eiser tot opheffing van de beslagen is afgewezen, evenals de vordering om de gedaagde te verbieden opnieuw beslag te leggen. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.741,59. De uitspraak is gedaan op 25 maart 2024.