ECLI:NL:RBMNE:2024:1756

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
10842817
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over koopovereenkomst aardappelzetmeel en vertegenwoordiging

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. over een koopovereenkomst voor 19.200 kg aardappelzetmeel. De kern van het geschil is of de koper handelde namens zijn eenmanszaak of als vertegenwoordiger van een vennootschap. De procedure begon met een dagvaarding op 4 december 2023, gevolgd door verschillende conclusies en akten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde] B.V. als contractspartij moet worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat [eiser] redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] B.V. de koper was, op basis van de communicatie via WhatsApp waarin de gegevens van [gedaagde] B.V. werden doorgegeven. Ondanks dat het aardappelzetmeel niet op het adres van [gedaagde] B.V. werd afgeleverd, was er geen bewijs dat [eiser] op de hoogte was van deze situatie. De kantonrechter heeft [gedaagde] B.V. veroordeeld tot betaling van de koopprijs, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, evenals de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 27 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10842817 \ MC EXPL 23-7469
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 2] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor De Klerk Vis Niekus B.V.,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] B.V.,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 4 december 2023;
- de conclusie van antwoord;
- de akte van [gedaagde] B.V. van 8 januari 2024;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een bedrijf dat actief is in de landbouwsector.
2.2.
[gedaagde] is de eenmanszaak van de heer [gedaagde] .
2.3.
Eind augustus 2022 heeft [gedaagde] via WhatsApp contact gehad met [eiser] over een bestelling van aardappelzetmeel. In die WhatsAppberichten heeft [gedaagde] onder meer het volgende gestuurd:
‘ [gedaagde] bv[adres 1][plaats 3][e-mailadres]
(…)
Lossen aan de [straat] .’
2.4.
Op 31 augustus 2022 heeft [eiser] 19.200 kg aardappelzetmeel afgeleverd aan het adres [adres 2] te [plaats 4] .
2.5.
Bij factuur van 3 oktober 2022 heeft [eiser] ter zake deze levering een bedrag van € 3.767,04 bij [gedaagde] B.V. in rekening gebracht.
2.6.
[gedaagde] B.V. heeft deze factuur, ondanks sommaties, niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] B.V. om aan [eiser] te betalen € 4.713,56 (bestaande uit € 3.767,04 aan hoofdsom, € 444,82 aan wettelijke handelsrente tot en met 4 december 2023 en € 501,70 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de contractuele, subsidiair de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 28 november 2023 tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] B.V. in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke handelsrente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] – samengevat – dat zij op 31 augustus 2022 in opdracht althans voor rekening van [gedaagde] B.V. 19.200 kg aardappelzetmeel heeft geleverd. [gedaagde] B.V. heeft haar gegevens en adres via WhatsApp aan [eiser] doorgegeven, alsmede het adres waar het meel afgeleverd moest worden. De koopprijs bedroeg € 3.767,04. [gedaagde] B.V. heeft de koopprijs, ondanks sommaties, niet betaald en is in verzuim geraakt.
3.3.
[gedaagde] B.V. is het niet eens met de vordering. Het aardappelzetmeel is geleverd aan het adres van [gedaagde] aan de [adres 2] te [plaats 4] , en niet aan het adres van [gedaagde] B.V. aan de [adres 1] te [plaats 1] . De verkeerde partij is gedagvaard. Niet [gedaagde] B.V., maar [gedaagde] moet de factuur betalen. [gedaagde] heeft direct gebeld met [eiser] om de factuur op naam van [gedaagde] te stellen, maar dat is niet gebeurd. De bijkomende kosten wil [gedaagde] B.V. ook niet betalen.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] aan [eiser] opdracht heeft gegeven om 19.200 kg aardappelzetmeel te leveren tegen een koopprijs van
€ 3.767,04. Hiermee is er een koopovereenkomst tot stand gekomen. De koper is verplicht om de koopprijs te betalen.
4.2.
Partijen zijn het niet eens over de vraag wie de koper is. Volgens [eiser] is dit [gedaagde] B.V., maar volgens [gedaagde] B.V. is dit [gedaagde] .
4.3.
Het antwoord op de vraag of [gedaagde] bij het bestellen van het aardappelzetmeel als vertegenwoordiger van [gedaagde] B.V. heeft gehandeld dan wel als vertegenwoordiger van [gedaagde] , is afhankelijk van hetgeen [eiser] en [gedaagde] tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden.
4.4.
Uit de door [eiser] overgelegde WhatsAppberichten blijkt dat [gedaagde] op 31 augustus 2022 de naam, het adres en het e-mailadres van [gedaagde] B.V. aan [eiser] heeft doorgegeven. De naam van [gedaagde] is daarbij niet genoemd. [eiser] mocht er daarom redelijkerwijs van uitgaan dat [gedaagde] B.V. de koper was. [gedaagde] B.V. heeft in deze procedure ook niet betwist dat [gedaagde] bevoegd was om [gedaagde] B.V. te vertegenwoordigen. [eiser] heeft vervolgens de factuur op naam van [gedaagde] B.V. gesteld. Niet gebleken is dat [gedaagde] B.V. tegen deze tenaamstelling heeft geprotesteerd. De sommaties tot betaling zijn ook naar het adres van [gedaagde] B.V. aan de [adres 1] te [plaats 1] verzonden. Niet gebleken is dat [gedaagde] B.V. daar op heeft gereageerd met het verweer dat niet zij, maar [gedaagde] de koper is. Op grond van dit alles concludeert de kantonrechter dat [eiser] ervan uit mocht gaan dat [gedaagde] bij de opdrachtverstrekking als vertegenwoordiger van [gedaagde] B.V. handelde. [gedaagde] B.V. heeft daarom als contractspartij te gelden en moet de koopprijs aan [eiser] betalen.
4.5.
Dat het aardappelzetmeel uiteindelijk niet op het adres van [gedaagde] B.V., maar op het adres van [gedaagde] is afgeleverd, betekent nog niet dat [gedaagde] als koper moet worden aangemerkt. Niet gebleken is dat [eiser] ermee bekend was dat dit het adres van [gedaagde] was. Bovendien kan van [eiser] niet worden verlangd dat zij onderzoekt of het bedrijf dat bij haar een bestelling plaatst ook op de locatie is gevestigd die zij als afleveradres heeft doorgekregen. Zelfs al zou [eiser] ermee bekend zijn geweest dat zij het zetmeel aan het adres van [gedaagde] afleverde, dan hoeft dit nog niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat zij daaruit de conclusie had moeten trekken dat niet [gedaagde] B.V., maar [gedaagde] de koper was. Hetzelfde geldt voor de stelling van [gedaagde] B.V. dat [gedaagde] bij het plaatsen van de bestelling het mobiele telefoonnummer van [gedaagde] heeft gebruikt. Niet is onderbouwd dat [eiser] daarmee bekend was en waarom zij daaruit de conclusie had moeten trekken dat niet [gedaagde] B.V., maar [gedaagde] de koper was.
4.6.
[gedaagde] B.V. heeft de hoogte van de door [eiser] in rekening gebrachte koopprijs van € 3.767,04 niet betwist. De kantonrechter zal [gedaagde] B.V. daarom veroordelen om dit bedrag aan [eiser] te betalen.
Wettelijke handelsrente
4.7.
[eiser] vordert een bedrag van € 444,82 aan verschenen wettelijke handelsrente. In de dagvaarding staat dat dit bedrag is berekend ‘tot en met vandaag’, dus tot en met 4 december 2023. [gedaagde] B.V. heeft hier geen afzonderlijk verweer tegen gevorderd, zodat deze vordering wordt toegewezen.
4.8.
[eiser] vordert ook de contractuele, subsidiair de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 28 november 2023 tot de voldoening. Niet onderbouwd is echter of er een contractuele rente is afgesproken en wat de hoogte daarvan is. Deze rente wordt daarom afgewezen. De wettelijke handelsrente kan wel worden toegewezen, echter pas vanaf 5 december 2023.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van € 501,70 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor
buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is en dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het
in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] B.V. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 109,44
- griffierecht € 487,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten × € 271,00)
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.273,44
4.11.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten wordt afgewezen. De wettelijke handelsrente van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) ziet alleen op vorderingen tot betaling van een geldsom die voortvloeien uit een handelsovereenkomst. Daar is bij een vordering tot betaling van proceskosten geen sprake van. Wel kan de normale wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] B.V. om aan [eiser] te betalen:
  • € 3.767,04 aan hoofdsom;
  • € 501,70 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • € 444,82 aan wettelijke handelsrente berekend tot en met 4 december 2023;
  • de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de hoofdsom vanaf 5 december 2023 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] B.V. in de proceskosten van € 1.273,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] B.V. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] B.V. ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] B.V. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
45353