ECLI:NL:RBMNE:2024:1727

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
C/16/570937 / KG ZA 24-89
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod ruiming graf afgewezen wegens onvoldoende bewijs toezegging graf voor onbepaalde tijd

In deze zaak vordert eiser, de rechthebbende op een graf, een verbod op de ruiming van het graf van zijn vader door gedaagde, een kerkgenootschap. Eiser stelt dat zijn vader een toezegging heeft gekregen voor een graf voor onbepaalde tijd, maar gedaagde betwist dit en stelt dat er sinds 1978 geen graven voor onbepaalde tijd meer worden uitgegeven. De voorzieningenrechter heeft op 6 maart 2024 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiser heeft geen concreet bewijs kunnen overleggen voor de toezegging en de voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat er sprake is van een graf voor onbepaalde tijd. De vordering van eiser wordt afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde voldoende gelegenheid heeft gegeven aan eiser om zijn standpunt te onderbouwen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die tot nu toe zijn begroot op € 1.403,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/570937 / KG ZA 24-89
Vonnis in kort geding van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda,
tegen
het kerkgenootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W.G.H.M. van der Putten te Velp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 15,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 5B,
  • de volmacht d.d. 29 februari 2024 van het bestuur van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling van 6 maart 2024,
  • de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Op 6 maart 2024 heeft mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Leber, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was [eiser] aanwezig, bijgestaan door advocaat mr. L.H.A.M. Andriessen. Verder was namens [gedaagde] aanwezig de heer [A] (beheerder van de begraafplaats van de [gedaagde] , hierna: [A] ), bijgestaan door
mr. W.G.H.M. van der Putten. Mr. van der Putten heeft op 5 maart 2024 een volmacht d.d. 29 februari 2024 overgelegd waarin het bestuur van [gedaagde] hem en [A] tezamen een volmacht geeft om [gedaagde] op de mondelinge behandeling te vertegenwoordigen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Daarna is uitspraak bepaald op vandaag.
2. De kern van de zaak
2.1.
[eiser] is rechthebbende op het graf met nummer [nummer] (hierna: het graf) op de begraafplaats van [gedaagde] (hierna: de begraafplaats). In het graf liggen de vader van [eiser] , de heer [B] (hierna: [B] ) en de moeder van [eiser] , mevrouw [C] , begraven sinds respectievelijk 1985 en 1996. Volgens [eiser] is [B] toegezegd dat hij op de begraafplaats een graf voor onbepaalde tijd kon krijgen en heeft hij om die reden voor een graf op de begraafplaats gekozen.
2.2.
Op 13 juli 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] een factuur (hierna: de factuur) verstuurd waarin de begraafplaats kosten in rekening brengt voor het verlengen van de grafrechten op het graf. De factuur vermeldt dat het gaat om een ‘
in de volksmond genoemd eigen graf c.q. koopgraf, niet zijnde een eeuwigdurend graf’. Volgens [eiser] is dat onjuist omdat [B] een graf voor onbepaalde tijd was toegezegd. Zowel voorafgaand als na het versturen van de factuur is er door (de advocaat van) [eiser] en zijn familieleden en (de gemachtigde van) [gedaagde] over de kwestie gecorrespondeerd en zijn zij lijnrecht tegenover elkaar blijven staan: [eiser] en zijn familieleden blijven bij het standpunt dat [B] door [gedaagde] is toegezegd dat hij een graf voor onbepaalde tijd zou krijgen, terwijl volgens [gedaagde] van een dergelijke toezegging geen sprake kan zijn omdat er sinds 1978 geen graven voor onbepaalde tijd op de begraafplaats meer zijn uitgegeven en een toezegging aan [eiser] dat hij een graf voor onbepaalde tijd zou krijgen nergens uit blijkt.
2.3.
[eiser] heeft de kosten voor het verlengen van de grafrechten op het graf tot op heden niet betaald. Als gevolg daarvan heeft [gedaagde] in een brief d.d. 4 december 2023 de familie van [eiser] tot 31 december 2023 in de gelegenheid gesteld om de grafbedekking van het graf te verwijderen. In reactie daarop heeft de advocaat van [eiser] op 28 december 2023 laten weten dat de familie zich beraadde over een schikkingsvoorstel en dat hij verwachtte [gedaagde] daarover in januari 2024 te kunnen berichten. [gedaagde] heeft op 29 december 2023 aangegeven daar niet op te wachten, en heeft [eiser] die dag (vergeefs) in de gelegenheid gesteld om met terugwerkende kracht het grafrecht te verlengen door middel van een toezegging daartoe. Die toezegging kwam er niet en begin januari 2024 heeft [gedaagde] het grafmonument verwijderd en vernietigd.
2.4.
In een brief d.d. 8 januari 2024 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] onder andere gevraagd om een bevestiging dat niet wordt overgegaan tot ruiming van het graf totdat er in rechte een onherroepelijke uitspraak is gedaan over de kwestie dan wel de familie uitdrukkelijk schriftelijk laat weten niet langer bezwaar te maken tegen ruiming van het graf. In een e-mail d.d. 6 februari 2024 laat de gemachtigde van de [gedaagde] aan de advocaat van [eiser] weten dat het graf op
19 februari 2024 zal worden geruimd omdat [eiser] niet heeft kunnen aantonen dat het graf een particulier graf met een uitsluitend recht voor onbepaalde tijd betreft.
2.5.
Omdat [gedaagde] niet heeft gereageerd op een brief van
14 februari 2024 waarin de advocaat van [eiser] een bevestiging vraagt dat het graf niet zal worden geruimd, vordert [eiser] – samengevat – om [gedaagde] te verbieden het graf te ruimen totdat er in rechte een onherroepelijke uitspraak is gedaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met nakosten.
2.6.
Aan deze vordering legt [eiser] – in de kern – het volgende ten grondslag.
[eiser] vordert, zo begrijpt de voorzieningenrechter, om [gedaagde] te verbieden het graf te ruimen totdat er in rechte een onherroepelijke uitspraak is gedaan omdat hij en zijn familie ervan overtuigd zijn dat [B] een graf voor onbepaalde tijd is toegezegd waardoor [gedaagde] geen verlengingskosten in rekening kan brengen, dan wel omdat [B] nooit te kennen is gegeven dat hij geen aanspraak meer zou kunnen maken op een graf voor onbepaalde tijd, waardoor het in rekening brengen van verlengingskosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.7.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert (althans, zo begrijpt de voorzieningenrechter) tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiser] afwijzen. Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot deze beslissing komt.
Spoedeisend belang
3.2.
Voor een voorlopige voorziening is een spoedeisend belang vereist. Vanwege de aangekondigde ruiming van het graf op of kort na 19 februari 2024 heeft [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vordering.
Het toetsingskader in kort geding
3.3.
Bij de beoordeling of een voorlopige voorziening moet worden getroffen geldt als uitgangspunt dat de voorzieningenrechter zich richt naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Dat betekent dat aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder de mogelijkheid van nader onderzoek of bewijs, beoordeeld moet worden of een vordering een zodanige kans van slagen heeft dat het verantwoord is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening. Daarnaast dienen de belangen van partijen bij toe- dan wel afwijzing van de vordering te worden afgewogen.
Acht de voorzieningenrechter het voorshands voldoende aannemelijk dat [gedaagde] aan [B] een graf voor onbepaalde tijd heeft toegezegd? Nee.
3.4.
De voorzieningenrechter acht het bestaan van een toezegging van [gedaagde] aan [B] zoals hiervoor genoemd niet voldoende aannemelijk en acht voorshands voldoende aannemelijk dat de bodemrechter haar standpunt zal volgen.
3.5.
[eiser] stelt dat [B] in de jaren zeventig van de vorige eeuw op zoek is gegaan naar een graf voor onbepaalde tijd en dat dat in de gemeente [gemeente] , waar [B] op dat moment woonde, niet mogelijk was. Volgens [eiser] heeft [B] vervolgens contact gezocht met [gedaagde] , die hem verzekerde dat hij op de begraafplaats een graf voor onbepaalde tijd kon krijgen. Om die reden heeft [B] gekozen voor een graf op de begraafplaats van [gedaagde] , aldus [eiser] . [eiser] baseert zich hierbij op een gesprek dat hij in de periode 1975 tot 1981 met [B] zou hebben gehad, waarvan hij een verklaring heeft opgesteld. Zijn zus, mevrouw [D] , heeft eenzelfde soort verklaring opgesteld. De andere zus van [eiser] , mevrouw [E] , heeft in een verklaring vermeld dat zij even voor of na september 1984 van [B] hoorde dat hij een eeuwigdurend graf voor zichzelf en zijn echtgenote had gekocht en dat hij, omdat er toen nog maar twee of drie eeuwigdurende graven beschikbaar waren, zelf zijn plek op de begraafplaats had uitgekozen. Deze verklaringen zijn door [eiser] overgelegd in productie 1 bij de dagvaarding.
3.6.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat om een graf voor onbepaalde tijd gaat. Ten eerste heeft [eiser] hiertoe geen concreet bewijs kunnen overleggen, zoals een grafbrief of een schriftelijke verklaring van [gedaagde] waaruit blijkt dat er sprake is van een graf voor onbepaalde tijd. [eiser] baseert zich slechts op hetgeen [B] aan hem en zijn zussen in algemene bewoordingen zou hebben verteld.
3.7.
Daarbij heeft [gedaagde] aangegeven dat er vanaf juni 1978 geen graven voor onbepaalde tijd (ook wel eigen graven met een uitsluitend recht/koopgraven, vanaf 2010 particuliere graven genoemd) op de begraafplaats meer werden uitgegeven. Vanaf dat moment zijn graven uitsluitend voor 25 jaar uitgegeven, hetgeen ook blijkt uit een tarieflijst uit 1978 die [gedaagde] in productie 4 bij de Conclusie van Antwoord heeft overgelegd.
3.8.
Een andere aanwijzing dat het niet om een graf voor onbepaalde tijd gaat maar om een tijdsduur van 25 jaar, blijkt uit de factuur van de [gedaagde] waarin de begrafeniskosten van [B] in rekening worden gebracht en waarop staat vermeld: ‘
Aankoop eigen-graf voor 2 personen tijdsduur 25 jaar ƒ450,00’. [1] In tegenstelling tot [eiser] die de authenticiteit van deze factuur betwist omdat er geen adres en datum op staat, gaat de voorzieningenrechter voorshands uit van de authenticiteit van de factuur op grond van de verklaring ter zitting van de heer [A] die meedeelde dat hij de betreffende factuur in een oude archiefdoos had gevonden en de uitleg van [gedaagde] dat deze factuur was gericht aan de uitvaartondernemer (en niet aan de nabestaanden) die deze kosten vervolgens in zijn factuur aan de nabestaanden kon opnemen.
3.9.
In het licht van wat er door partijen is aangevoerd, is het niet ondenkbaar dat [B] vóór 1978 bij [gedaagde] is geweest en toen heeft geïnformeerd naar de mogelijkheid om op de begraafplaats een graf voor onbepaalde tijd te kunnen krijgen (ondanks het feit dat hij niet meer in de [plaats] woonde), en dat [B] toen is verteld dat dat mogelijk was. Vast staat dat [B] toen het graf niet heeft gekocht. [B] is vervolgens vermoedelijk in de veronderstelling gebleven dat het mogelijk was om op de begraafplaats te worden begraven in een graf voor onbepaalde tijd en heeft dit ook aan [eiser] en zijn zussen verteld, maar dit was inmiddels niet meer mogelijk was toen hij in 1984 zijn graf op de begraafplaats uitkoos. Het standpunt van [eiser] dat [B] op dat moment door [gedaagde] zou zijn verteld dat er nog twee of drie graven voor onbepaalde tijd op de begraafplaats beschikbaar waren blijkt, afgezien van de verklaringen van [eiser] en zijn zussen, nergens uit. En met betrekking tot de verklaringen van [eiser] en zijn zussen geldt dat zij er niet bij waren op het moment dat de vermeende toezegging zou zijn gedaan; [eiser] en zijn zussen hebben verklaard op basis van wat zij van [B] zouden hebben gehoord.
3.10.
Mocht toentertijd niet aan [B] zijn medegedeeld dat het niet (meer) mogelijk was om een graf voor onbepaalde tijd te krijgen, dan maakt dat het in rekening brengen van verlengingskosten niet onredelijk. Op grond van wat [gedaagde] daarover heeft verklaard, was het op veel begraafplaatsen de algemene gang van zaken om het besluit om geen graven voor onbepaalde tijd meer uit te geven niet aan de grote klok te hangen. Bovendien was dit beleid van [gedaagde] in 1984 al zes jaar aan de orde.
Belangenafweging
3.11.
[eiser] stelt dat hij een groot belang heeft bij toewijzing van de vordering: afwijzing van de vordering in dit kort geding zal onomkeerbare gevolgen hebben omdat het zal leiden tot ruiming van het graf, terwijl er ruimte genoeg is op de begraafplaats. Aan de andere kant stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat zij al geruime tijd met [eiser] en zijn familie in overleg zijn over deze kwestie, dat een concrete onderbouwing van de overtuiging van [eiser] en zijn familie dat er sprake is van een graf voor onbepaalde tijd tot nu toe is uitgebleven en dat de maat daarom nu vol is.
3.12.
De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende. Dat een afwijzing van een vordering zal leiden tot onomkeerbare gevolgen, hoeft op zichzelf niet voldoende te zijn om een vordering toe te wijzen. In dit geval weegt mee dat [gedaagde] zich zeer welwillend naar [eiser] heeft opgesteld door hem en zijn familie jarenlang, sinds 2020, in de gelegenheid te stellen om hun overtuiging dat er sprake is van een graf voor onbepaalde tijd nader te onderbouwen. Omdat deze onderbouwing, afgezien van de verklaringen van [eiser] en zijn zussen, steeds uitbleef en de kwestie daardoor inmiddels veel energie, tijd en geld heeft gekost, is het begrijpelijk dat [gedaagde] de kwestie nu wil afronden. [gedaagde] heeft voldoende geduld gehad.
3.13.
Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat de [gedaagde] [eiser] de gelegenheid heeft gegeven om de grafrechten op het graf voor tien jaar te verlengen zonder dat hij daarvoor hoefde te betalen, in tegenstelling tot een eerdere factuur d.d.
9 maart 2021 waarin de verlengingskosten wél in rekening werden gebracht. In de factuur d.d. 13 juli 2022 staat namelijk het volgende vermeld:
‘(…)
De kosten voor het verlengen zijn;
Grafrechten vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 december 2032 € 800,00
Bijdrage onderhoud begraafplaats € 400,00
Administratiekosten € 25,00
-------------
Sub totaal € 1.225,00
Af: Onze aanbieding van 22 april 2022 inzake de grafrechten € 800,00
-------------
Door rechthebbende te betalen, € 425,00
Als gevolg van deze handreiking van [gedaagde] was [eiser] in de gelegenheid om het graf (in ieder geval) voor tien jaar te behouden, zonder dat hij daarvoor de verlengingskosten (€ 800,00) hoefde te betalen. Het enige dat [eiser] in dat geval hoefde te betalen waren de onderhoudskosten van het graf (en administratiekosten) en [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeven dat hij betaling van de onderhoudskosten van het graf geen probleem vindt. [eiser] heeft het gebaar van [gedaagde] echter aan zich voorbij laten gaan.
3.14.
[eiser] had ruiming van het graf op een eerder moment dus (kosteloos) kunnen voorkomen, maar hij heeft ervoor gekozen om dit niet te doen. Ook het laatste aanbod van [gedaagde] op 29 december 2023 om de grafrechten met terugwerkende kracht te kunnen verlengen heeft [eiser] afgeslagen. Het lijkt erop dat de discussie met [gedaagde] voor [eiser] een principekwestie is (geworden). Natuurlijk stond het [eiser] vrij om niet op de voorstellen van [gedaagde] in te gaan, maar hij had zich bewust moeten zijn van de mogelijkheid dat het zover is gekomen als het nu is gekomen, en dat afwijzing van zijn vordering in dit kort geding een gevolg zou kunnen zijn.
3.15.
Gelet op het bovenstaande zal de voorzieningenrechter de vordering van [eiser] afwijzen.
De proceskosten
3.16.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. Daarom moet [eiser] de proceskosten van [gedaagde] betalen. Die kosten zijn tot nu toe begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris gemachtigde €
715,00
Totaal € 1.403,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.403,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en in het openbaar uitgesproken door mr. J.K.J. van den Boom op 20 maart 2024. [2]

Voetnoten

1.Hoewel [B] niet meer in [plaats] woonde, heeft [gedaagde] in de factuur overigens wel het tarief voor inwoners van de gemeente [plaats] gehanteerd. Voor inwoners van buiten de gemeente [plaats] die een eigen-graf voor 2 personen met de tijdsduur van 25 jaar wilden kopen, gold op grond van de tarieflijst uit 1978 namelijk een tarief van ƒ900,00.
2.type: LL5240