ECLI:NL:RBMNE:2024:170

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/201
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen WOZ-waarde

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2024, in de zaak met nummer UTR 23/201, wordt het verzoek om proceskostenvergoeding beoordeeld. Verzoeker had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap over de WOZ-waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2022. De WOZ-waarde was vastgesteld op € 1.152.000,-, maar partijen bereikten een compromis waarbij de waarde werd verlaagd naar € 1.035.000,-. Verzoeker trok zijn beroep in, maar vroeg om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank stelde vast dat verweerder, door tegemoet te komen aan verzoeker met de verlaging van de WOZ-waarde, de proceskosten moest vergoeden. De rechtbank deed uitspraak zonder zitting en bepaalde dat verweerder € 373,75 aan proceskosten moest betalen aan verzoeker. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de geldende regels voor proceskostenvergoedingen, waarbij de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 hanteerde, gezien het geschil enkel over de proceskosten ging. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht van € 50,- aan verzoeker betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding.
2. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen verweerders uitspraak op bezwaar van
6 december 2022 over de waarde van de woning aan de [adres] in [plaats] op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) voor het belastingjaar 2022. De WOZ-waarde was door verweerder op € 1.152.000,- gesteld. Tijdens de procedure hebben partijen een compromis bereikt over de WOZ-waarde, die wordt verlaagd naar
€ 1.035.000,-. Partijen zijn het niet eens geworden over de hoogte van de proceskosten die verweerder aan verzoeker moet vergoeden.
3. Verzoeker heeft het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. Verweerder heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
4. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenvergoeding. [1]

Overwegingen

5. Als het beroep is ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoeker) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de proceskosten van verzoeker moet betalen. Verweerder is namelijk door de verlaging van de WOZ-waarde tegemoet gekomen aan verzoeker.
7. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren. [2] De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. [3]
8. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op
€ 373,75. Het gaat voor de bezwaarfase om 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 310,-. Voor de beroepsfase gaat het om 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van
4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481 hanteert de rechtbank een wegingsfactor van 0,25, omdat het geschil alleen nog gaat om de proceskosten van een reguliere WOZ-zaak.
9. Verweerder moet ook het griffierecht van € 50,- aan verzoeker betalen. [4] Verzoeker zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.
10. De rechtbank wijst verweerder erop dat hij op grond van deze uitspraak de te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van verzoeker. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 373,75 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Digitaal verzet instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
3.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 15-31.
4.Artikel 8:41 van de Awb