ECLI:NL:RBMNE:2024:17

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2147
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling beroep tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding van een monumentale dorpskerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een bijgebouw van een rijksmonumentale dorpskerk. Eiseres, die woont nabij het perceel van vergunninghouder, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning, omdat zij vreest dat de uitbreiding afbreuk zal doen aan de waarde van het rijksmonument en dat er geluidsoverlast en parkeeroverlast zal ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 januari 2024 is ingetrokken, maar voor deze zaak nog van toepassing is vanwege het overgangsrecht.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. De rechtbank heeft de adviezen van de monumentencommissie en de beleidsadviseur Cultuurhistorie gevolgd, die hebben aangegeven dat de uitbreiding geen afbreuk doet aan de waarde van het rijksmonument. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de uitbreiding in overeenstemming is met het afwijkingenbeleid en dat het college de belangen van de omgeving zorgvuldig heeft afgewogen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: G. Langenberg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,verweerder
(gemachtigde: E.T.E. Kemperman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] ,uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: D.J. Veldhuizen).

Inleiding

1. Eiseres woont in [plaats] op het adres [adres] , grenzend aan het perceel [perceel] in [plaats] (het perceel) van vergunninghouder. Vergunninghouder wil het bijgebouw van de dorpskerk, een rijksmonument, op het perceel uitbreiden (het bouwplan). Hij heeft daarvoor een omgevingsvergunning nodig. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 maart 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college besloten de omgevingsvergunning in stand te laten onder aanvulling van de motivering.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college, vergezeld door [A] en vergunninghouder. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend. Zij betrekt daarbij de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het geschil
4. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en gebruik in strijd met de beheersverordening [1] , omdat het bouwplan buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd. De omgevingsvergunning is ook verleend voor het wijzigen van een rijksmonument. [2] Eiseres is het hiermee niet eens, onder meer vanwege de afbreuk aan de waarde van de kerk als rijksmonument, mogelijke geluids- en parkeeroverlast en omdat het perceel is aan te merken als begraafplaats. Eiseres vindt ook dat, gelet op het oppervlak en de locatie van de uitbreiding, geen sprake is van een niet-ingrijpende wijziging.
Verzet het belang van de monumentenzorg zich tegen de wijziging van het bijgebouw bij de kerk?
5. De dorpskerk is een rijksmonument. De omgevingsvergunning betreft daarom ook de activiteit ‘handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’. Alleen indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet, kan de omgevingsvergunning worden verleend. [3]
6. Het college heeft het bouwplan om die reden laten toetsen door de monumentencommissie [monumentencommissie] en de interne beleidsadviseur Cultuurhistorie. Uit de bevindingen van de monumentencommissie en de beleidsadviseur volgt dat het ontwerp van het bouwplan aansluit bij de verfijnde detaillering van de kerk. De toevoeging van de uitbreiding is ten opzichte van de bestaande kerk en uitbouw klein. De uitbreiding sluit aan op het bestaande sobere bouwwerk. Dus ook bij het monument. Ook kan het bijgebouw, mocht dat op een later moment noodzakelijk zijn, zonder schade toe te brengen aan het rijksmonument, worden gesloopt. Daarnaast is de situering van de uitbreiding voorzien achter op het perceel. Hierdoor is er geen afbreuk aan het aanzicht van de kerk. Uit de adviezen volgt dat met de te beschermen waarden van het monument voldoende rekening is gehouden.
7. De rechtbank kan het college volgen in zijn oordeel dat door de monumentencommissie [monumentencommissie] en de beleidsadviseur Cultuurhistorie voldoende is onderbouwd dat de beoogde uitbreiding geen afbreuk doet aan de waarde van het rijksmonument. Het college mag deze adviezen aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door eiseres geen tegenadvies van een deskundige is ingebracht. De rechtbank stelt vast dat het belang van monumentenzorg zich niet verzet tegen het bouwplan.
Kon het college in redelijkheid de omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van de beheersverordening verlenen?
8. Het perceel heeft op grond van de beheersverordening ‘ [1] en [2] 1e herziening’ (de beheersverordening) de bestemming ‘Maatschappelijk’. [4] Op de kaart van de beheersverordening is op het perceel een bouwvlak opgenomen. Gebouwen moeten binnen dit vlak worden gebouwd. Het bouwplan bestaat uit de uitbreiding van het bijgebouw en voorziet in een extra zaal, (mindervalide-)toiletten en een toegangshal. Het bouwplan wordt gerealiseerd buiten het bouwvlak en past dus niet binnen de beheersverordening.
9. Het college heeft de omgevingsvergunning daarom verleend met toepassing van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van die bepaling is het college bevoegd om in afwijking van de beheersverordening voor de uitbreiding van een bijgebouw een omgevingsvergunning te verlenen, mits het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. [5]
10. Bij het nemen van de beslissing of hij gebruik wil maken van deze bevoegdheid komt aan het college beleidsruimte toe. Het college heeft ter invulling van deze beleidsruimte de beleidsregel ‘Beleid planologische afwijkingen (het afwijkingenbeleid) [6] vastgesteld. Op grond van het afwijkingenbeleid mag het college alleen gebruik maken van zijn afwijkingsbevoegdheid wanneer de uitbreiding een voor de omgeving niet-ingrijpende ontwikkeling is. Bij de afweging moet verder worden aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een zorgvuldige belangenafweging. Waarbij in ieder geval is gekeken of sprake is van belemmeringen ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat, bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en opstallen, stedenbouw, landschappelijke inpasbaarheid, verkeer, parkeren en milieu.
11. Eiseres vindt dat geen sprake is van een voor de omgeving niet-ingrijpende ontwikkeling, aangezien het oppervlak van het bijgebouw bijna wordt verdubbeld en het bijgebouw tegen de gehele achtermuur van de kerk wordt aangebouwd. Verder vreest eiseres voor aantasting van haar woongenot. Zij verwacht geluidsoverlast door het gebruik van het bijgebouw. En door de toename van de parkeerbehoefte ontstaat extra overlast op de openbare weg.
Is sprake van een voor de omgeving niet-ingrijpende ontwikkeling?
12. Het college heeft het bouwplan voorgelegd aan de adviseur Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw. De adviseur heeft aangegeven dat de uitbreiding relatief klein is ten opzichte van de bestaande bebouwing. De ingetogen uitstraling en bescheiden goot- en bouwhoogte bepaalt het ondergeschikte karakter van het gebouw. Het bijgebouw, achter de kerk, is al grotendeels aanwezig en wordt met 4,5 meter verlengd. De uitstralingseffecten van de uitbreiding zijn beperkt geacht, vanwege de aard van het gebruik.
13. De rechtbank overweegt dat het college in navolging van het dit advies het bouwplan heeft kunnen aanmerken als een niet-ingrijpende ontwikkeling als bedoeld in het afwijkingenbeleid.
Leidt het gebruik van het bijgebouw tot onevenredige geluidsoverlast?
14. Eiseres voert aan dat zij door de uitbreiding van het bijgebouw geluidsoverlast verwacht en verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 februari 2023. [7] Deze uitspraak heeft ook betrekking op het gebruik van een (ander) kerkelijk bijgebouw in dezelfde gemeente waardoor eiseres de indruk heeft dat het college met twee maten meet.
15. Het college stelt zich op het standpunt dat het gebruik niet wijzigt en dat het bijgebouw alleen mag worden gebruikt voor functies die in overeenstemming zijn met de bestemming ‘Maatschappelijk’. Het schenken van thee of drank in het kader van deze activiteiten is niet verboden. Voor andere activiteiten die niet passen binnen de bestemming is dit wel verboden. Als voorbeelden voor toegestaan gebruik van de uitbreiding noemt het college vergaderen, zondagsschool en catechisatie. Ten aanzien van mogelijke geluidsoverlast geeft het college mee dat dit al is meegenomen in de planvorming van de beheersverordening. De functie of bestemming van het perceel wijzigt niet. Ook heeft het college advies ingewonnen van de Omgevingsdienst regio Utrecht (OdrU). De OdrU vindt dat een akoestisch onderzoek niet nodig is. Pas als er installaties (bijv. airco, warmtepomp, afzuiging) worden geplaatst en dus sprake is van geluidsbronnen moet wél een onderzoek worden uitgevoerd. Het college heeft naar aanleiding van het advies van de OdrU een aanvullend voorschrift aan de vergunning verbonden. Geluidsbronnen mogen niet op de uitbreiding worden geplaatst zonder akoestisch onderzoek en vooraf uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van het college.
15. De rechtbank stelt voorop dat de uitbreiding op het perceel, op grond van de beheersverordening, alleen gebruikt mag worden voor activiteiten die passen binnen de bestemming. Deze gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder levensbeschouwelijke instellingen, maar ook educatieve, sociaal culturele of openbare dienstverlenende instellingen. De rechtbank ziet ook geen aanwijzingen dat de uitbreiding wordt gebouwd met het oog op van de beheersverordening afwijkend gebruik. Vergunninghouder heeft op de zitting toegelicht dat de ruimte gebruikt gaat worden voor bijeenkomsten na kerkdiensten om koffie te drinken. Ook wordt de ruimte gebruikt voor eenzame mensen om samen koffie te drinken of een maaltijd te gebruiken. Daarnaast wordt het bijgebouw ook gebruikt als stemlokaal door het college. Het is de enige openbare gelegenheid in [plaats] . Dit is gebruik dat past binnen de maatschappelijke bestemming. Daar komt bij dat het college ander gebruik dan voor de bestemming ‘Maatschappelijk’ heeft verboden door extra voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden. Daarmee is het voorkomen van geluidsoverlast in beginsel voldoende geborgd.
Ten aanzien van de uitspraak waar eiseres naar heeft verwezen merkt de rechtbank op dat het in die zaak ging om een verzoek om handhavend optreden tegen gebruik van een kerk voor privéaangelegenheden, zoals verjaardagen en jubilea van kerkleden. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat dat gebruik in strijd is met de bestemming. In deze zaak gaat het echter niet om handhaving tegen feitelijk gebruik in strijd met de bestemming. De uitspraak is dan ook niet relevant voor de beoordeling in deze zaak.

Zorgt het bouwplan voor parkeeroverlast?

17. Eiseres voert aan dat door de uitbreiding de parkeerbehoefte toeneemt en daardoor extra overlast op de openbare weg ontstaat.
17. Het college stelt zich op het standpunt dat hij een afweging heeft gemaakt van de parkeerbehoefte door de beoogde uitbreiding. Hij heeft het bouwplan voorgelegd aan de beleidsadviseur Verkeer. Deze heeft een berekening gemaakt. Daarbij heeft de beleidsadviseur de normen van CROW betrokken. Het college mag van deze parkeernorm uitgaan. [8] Naar aanleiding van het advies van de beleidsadviseur Verkeer heeft het college bovendien een aanvullend voorschrift aan de vergunning verbonden. Er moeten in ieder geval twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
19. De rechtbank stelt vast dat het college de parkeernorm juist heeft toegepast. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door eiseres geen tegenadvies van een deskundige is ingebracht. Vergunninghouder heeft op de zitting nog toegelicht dat de parkeersituatie op eigen terrein binnenkort gaat veranderen. De provinciale weg wordt verplaatst en er wordt een plein aangelegd. Hierdoor wordt het uitrijden vanaf de eigen parkeerplaats naar de openbare weg gemakkelijker.
Heeft het college de belangen zorgvuldig afgewogen?
20. Het college heeft bij de afweging van belangen in aanmerking genomen dat er een maatschappelijke behoefte bestaat aan de uitbreiding. Deze maatschappelijke behoefte is door vergunninghouder op de zitting ook nog eens toegelicht. Daarnaast heeft het college in zijn afweging betrokken dat het perceel al bestemd is voor maatschappelijke voorzieningen. De eventuele gevolgen van dergelijke voorzieningen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden heeft de planregelgever dus al bij de totstandkoming van de beheersverordening betrokken. De rechtbank kan dit volgen.
Tussenconclusie
21. Het college is in het bestreden besluit op alle ruimtelijk relevante consequenties van de omgevingsvergunning voor de omgeving ingegaan. Ook heeft hij een motivering gegeven waarom afwijking van het geldend planologisch regime niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij mocht het college het advies van de adviseur Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw betrekken. Tot slot heeft het college bij de belangenafweging de voorwaarden betrokken die het afwijkingenbeleid [9] hieraan stelt. De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning in overeenstemming met het afwijkingenbeleid is verleend.
22. De rechtbank concludeert dat het college de uitbreiding terecht niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft geacht. Ook heeft het college de door hem genoemde belangen in redelijkheid zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiseres.
Is het perceel aan te merken als begraafplaats?
23. Eiseres voert aan dat niet op het perceel mag worden gebouwd omdat sprake is van een begraafplaats. De grafkelder van de oprichters van de kerk bevindt zich - op hun wens - op het perceel. Het perceel is niet gedeeld, dus het hele perceel is daardoor aan te merken als begraafplaats. Het door het college aangevoerde argument, dat op het perceel geen botresten zijn gevonden, is volgens eiseres niet van belang.
23. Het college stelt dat dit niet binnen het toetsingskader van de Wabo valt. Overigens heeft het college over dit punt advies ingewonnen bij de gemeentelijke archeoloog. Uit het advies volgt dat bouwactiviteiten niet mogen plaatsvinden op de locatie van de grafkelder. Verder zijn er op het terrein geen mensen begraven. Ook de beleidsadviseur Cultuurhistorie heeft aangegeven dat de beoogde werkzaamheden geen verstoring van de historische grafkelder zullen opleveren.
23. De rechtbank stelt voorop dat de bestemming van het perceel ‘Maatschappelijk’ is. Op de verbeelding is op het perceel geen aanduiding ‘begraafplaats’ aangegeven. De uitbreiding is dus niet in strijd met de beheersverordening. Daarmee valt de vraag of op een grafkelder of bestaande graven wordt gebouwd buiten het toetsingskader van de Wabo. Het college mag dus een omgevingsvergunning niet weigeren wegens de aanwezigheid van graven. Overigens blijkt uit de adviezen van de gemeentelijke archeoloog en de beleidsadviseur Cultuurhistorie dat niet gebouwd wordt op de grafkelder en dat geen mensen zijn begraven op het terrein.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, lid 1, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, lid 1, onder f van de Wabo.
3.Dit volgt uit artikel 2.1, lid 1, onder f in samenhang met artikel 2.15 van de Wabo.
4.Artikel 11 van de planregels van de beheersverordening.
5.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2 Wabo.
6.Beleidsregel ex. artikel 4, van bijlage II bij het Bor.
7.Uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:706.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1444.
9.§ 4.2.2 van het afwijkingenbeleid.