Uitspraak
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
Inleiding
20 maart 2019 is zij ziek uitgevallen voor dit werk. Na het einde van haar dienstverband ontving zij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij de eerstejaarsziektewetbeoordeling werd haar ZW-uitkering beëindigd, maar na bezwaar is de ZW-uitkering vanaf 19 april 2020 hervat. Op 17 maart 2021 bereikte eiseres het einde van de wachttijd. Zij heeft per die datum een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan. Vanaf 17 maart 2021 heeft eiseres een WIA-uitkering ontvangen. Deze werd berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
Het geschil
Beoordeling van het geschil
De medische beoordelingDe cognitieve klachten van eiseres
11 juli 2023 niet concreet ingegaan op trillingsbelasting en tocht. In de rapportage van 11 juli 2023 is hierover enkel vermeld “zie beschouwing”.
29 augustus 2022.
14 april 2023 een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aangenomen. Dit is in lijn met de urenbeperking die in de FML van 10 september 2020 was aangenomen wegens vermoeidheid door schildklierproblematiek. Eiseres heeft niet onderbouwd en niet specifiek gemaakt waarom uit de medische informatie die in het dossier zit, volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep per datum in geding verdergaande beperkingen in de rubriek werktijden had moeten aannemen. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat een verdergaande urenbeperking niet aan de orde is. Het is namelijk de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.