Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift van [kind 1] met bijlagen, binnengekomen op 27 juli 2023;
- het verweerschrift van de vader met bijlagen, binnengekomen op 28 september 2023;
- het F-formulier van [kind 1] met bijlagen, binnengekomen op 9 januari 2024.
- [kind 1] met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat.
2.Waar de procedure over gaat
- [kind 1], geboren op [2002] in [geboorteplaats] ;
- [kind 2], geboren op [2004] in [geboorteplaats] ;
- [kind 3], geboren op [2006] in [geboorteplaats] .
- voor recht te verklaren dat de vader haar een bedrag verschuldigd is,
- te bepalen dat de vader het hiervoor genoemde verschuldigde bedrag dient te voldoen binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2022 tot de dag der algehele voldoening;
- de vader als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] steeds bij vooruitbetaling aan haar dient te voldoen:
3.De beoordeling
alle kosten van levensonderhouddraagt, waarbij de vader het geld overmaakt naar een door [kind 1] op te geven bankrekening. Tussen de vader en [kind 1] is niet in geschil dat de vader van juli 2020 tot en met oktober 2021 een bedrag van € 440,- per maand aan [kind 1] heeft voldaan en vanaf november 2021 tot heden een bedrag van € 200,- per maand. De vader stelt zich op het standpunt dat [kind 1] en hij de bijdrage voor [kind 1] destijds toen zij ging studeren hebben afgesproken en dat hij om die reden volledig aan zijn onderhoudsplicht heeft voldaan. [kind 1] betwist dat zij deze afspraken met de vader heeft gemaakt. De vader heeft geen stukken overgelegd om zijn stelling over deze afspraak te onderbouwen, waardoor de rechtbank aan deze stelling voorbij gaat.
alle kosten van levensonderhoudaan het kind zelf betaalt. Die kosten houden naast de in artikel 9.2 genoemde kosten ook de kosten voor het huren van een kamer en de kosten van levensonderhoud. Uit die zin, en ook uit de zin over de indexering blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat partijen bedoeld hebben om de behoefte te stellen op de
daadwerkelijke kostenvan de jongmeerderjarige. Er is immers ook opgenomen dat indexering van de bedragen die de vader betaalt niet nodig is, nu de vader met zijn bijdrage in de volledige kosten van de kinderen voorziet. De vele opgesomde kosten uit artikel 9.2 en 9.3 zijn ook moeilijk te rijmen met de in artikel 9.1 genoemde behoefte. Als die behoefte de beperkende factor zou zijn dan zou die limitering al heel snel in beeld komen, gelet op alleen al de kosten van een kamer en de kosten van een studie. Tijdens de zitting heeft de vader verklaard dat hij over de hoogte van de (redelijkerwijs te maken) kosten bij het opstellen van het ouderschapsplan e-mailcontact heeft gehad met de moeder en dat zij afspraken hebben gemaakt over het maximale bedrag dat hij per maand als onderhoudsbijdrage zou kunnen voldoen. Door de vader is echter geen correspondentie hierover overgelegd. De rechtbank concludeert dan ook dat de ouders door het opstellen van het ouderschapsplan zijn afgeweken van het wettelijke systeem en dat de behoefte geen beperkende factor is voor het bepalen van de hoogte van de onderhoudsbijdrage die de vader aan [kind 1] dient te voldoen totdat zij 21 werd.
in het gehele levensonderhoudvan een jongmeerderjarig kind zou voorzien. Daarin zijn ‘kosten van levensonderhoud’ expliciet opgenomen, kennelijk als onderdeel van ‘alle kosten van levensonderhoud’. De rechtbank vindt aannemelijk dat met die eerste post wordt bedoeld de kosten voor boodschappen et cetera. De vader stelt zich verder op het standpunt dat [kind 1] eigen inkomsten heeft en dat deze in mindering moeten worden gebracht op haar vordering. De rechtbank gaat hier niet in mee, omdat in het ouderschapsplan staat vermeld dat de vader totdat [kind 1] de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt volledig dient te voorzien in haar levensonderhoud. Zij hebben dus geen rekening willen houden met eigen inkomsten van [kind 1] . Wel acht de rechtbank het redelijk om op de vordering de door [kind 1] ontvangen zorgtoeslag in mindering te brengen. De rechtbank is niet bekend met de hoogte van de zorgtoeslag die [kind 1] over de periode juli 2020 tot en met juli 2023 heeft ontvangen, maar uit de overgelegde stukken volgt wel dat [kind 1] in 2021 een zorgtoeslag heeft ontvangen van € 1.291,-, over 2022 een zorgtoeslag van € 1.337,- en over 2023 een zorgtoeslag van € 1.858,-. Aangezien dit ook over een periode van drie jaar ziet, zal de rechtbank deze bedragen bij elkaar optellen en eveneens in mindering brengen op de vordering. De totale zorgtoeslag komt daarmee uit op € 4.486,- zodat van de totale vordering een bedrag van € 12.191,30 resteert.