ECLI:NL:RBMNE:2024:1669

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
10934365 \ UE VERZ 24-39
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toewijzing loonvordering en vernietiging opzegging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. M. van Wijk-Van den Berg, tegen de besloten vennootschap [verweerster] B.V. [verweerster] is niet verschenen in de procedure. Het verzoekschrift, dat op 9 februari 2024 is ingediend, betreft een loonvordering en de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2024 heeft [verzoeker] zijn verzoek toegelicht en verklaard dat hij zich wilde houden aan het oorspronkelijke verzoekschrift. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerster] op de juiste wijze is opgeroepen, maar niet is verschenen, waardoor verstek is verleend.

De kantonrechter heeft de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd op basis van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, omdat [verzoeker] niet met de opzegging heeft ingestemd en de vereiste toestemming van het UWV ontbrak. Daarnaast heeft de kantonrechter [verweerster] veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris van [verzoeker] over de periode van 1 december 2023 tot 1 februari 2024, alsook de wettelijke verhoging en rente. De verzoeken tot wedertewerkstelling en voorlopige voorzieningen zijn afgewezen, omdat het niet aannemelijk was dat het werk van [verzoeker] nog bestond. Tevens zijn de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat [verzoeker] in redelijkheid kosten heeft gemaakt om zijn loonvordering te innen. De proceskosten zijn voor rekening van [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10934365 UE VERZ 24-39 MS/1270
Beschikking van 19 maart 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. van Wijk-Van den Berg (CNV Vakmensen),
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 9 februari 2024 door de griffie van de rechtbank is ontvangen.
1.2.
Bij e-mail van 13 maart 2024 heeft [verzoeker] een akte houdende wijziging verzoek (switch), tevens houdende vermeerdering van eis ex artikel 283 Rv. ingediend.
1.3.
Op 14 maart 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen met zijn gemachtigde mr. M. van Wijk. [verweerster] is niet verschenen. [verzoeker] heeft zijn verzoek toegelicht en heeft vragen van de kantonrechter beantwoord. Hij heeft de op 13 maart 2024 ingediende akte ingetrokken en verklaard dat hij zich graag wil houden aan het oorspronkelijke verzoekschrift. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Hierna is uitspraak bepaald.

2.De overwegingen van de kantonrechter

Verstekverlening
2.1.
[verzoeker] heeft het verzoekschrift en de oproeping voor de mondelinge behandeling per deurwaardersexploot aan [verweerster] laten betekenen. [verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend en is ook niet op de mondelinge behandeling verschenen. De kantonrechter heeft ook geen ander bericht van [verweerster] ontvangen. Omdat de oproeping voor de mondelinge behandeling op de voorgeschreven wijze is betekend en [verweerster] niet in de procedure is verschenen, wordt tegen [verweerster] verstek verleend.
Het verzoek en de onderbouwing daarvan
2.2.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Voorlopige voorziening
Bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding, [verweerster] te veroordelen
A. tot wedertewerkstelling van [verzoeker] , zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag of een gedeelte daarvan, dat [verweerster] in gebreke blijft aan voormelde beschikking te voldoen;
B. alsmede tot betaling van het achterstallige salaris en overige emolumenten met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2023 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
In de hoofdzaak
C. de opzegging van de arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 7:681 lid 1 sub a juncto 7:671 lid 1 sub c juncto 7:677 lid 1 BW en artikel 7:681 lid 1 jo artikel 7:670 lid 1 BW te vernietigen;
alsmede [verweerster] bij beschikking tegen behoorlijk bewijs van kwijting, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
D. tot het binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toelaten van [verzoeker] op het werk en in de gelegenheid te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als
Meubel/Bankwerker zonder enige beperking te hervatten, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag of een gedeelte daarvan, dat [verweerster] in gebreke blijft aan voormelde beschikking te voldoen;
E. tot betaling aan [verzoeker] van het achterstallig salaris over de periode vanaf 1 december 2023, neerkomende op een bedrag van € 4.800,-- bruto en vanaf 1 februari 2024 neerkomende op een bedrag van € 2.400,-- bruto per maand, te vermeerderen met op grond van de arbeidsovereenkomst toekomende toeslagen, tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege eindigt;
F. tot betaling aan [verzoeker] van de op grond van artikel 7:625 BW verschuldigde wettelijke verhoging over het onder E gevorderde, ten dezen te stellen op 50%, derhalve het bedrag van € 2.400,-- bruto, dan wel een andere verhoging in goede justitie te bepalen;
G. tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over het onder E gevorderde bedrag vanaf 1 januari 2024 alsmede de wettelijke rente over de wettelijke verhoging zoals vermeld onder F, vanaf voornoemde datum, dan wel een andere ingangsdatum door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, tot aan de dag der algehele voldoening;
H. tot afgifte van deugdelijke bruto-netto specificaties van de loonbetalingen aan [verzoeker] sinds 9 september 2020 tot het moment dat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd alsmede een correcte bruto-netto specificatie van de onder E en F genoemde betalingen, op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag dan wel een bedrag dat naar het oordeel van de kantonrechter redelijk is, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat [verweerster] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft om [verzoeker] de hiervoor bedoelde loonstroken te overleggen;
I. tot vergoeding aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke incassokosten;
J. tot betaling van de kosten van het geding en de nakosten.
2.3.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij sinds 9 september 2020 bij [verweerster] in dienst is als Meubel/Bankwerker voor 40 uur per week tegen een salaris van € 2.400,-- bruto per maand exclusief emolumenten. Hij heeft tijdens het dienstverband nooit loonstroken gekregen. [verweerster] heeft hem op vrijdag 19 januari 2024 meegedeeld dat de zaak vanaf maandag 22 januari 2024 dicht ging en hij niet meer hoefde te komen. [verzoeker] en zijn gemachtigde hebben ter zitting toegelicht dat [verweerster] het bedrijf al aan het leeghalen is en dat zij haast hebben omdat zij niet weten wat er straks nog aan verhaal is. [verweerster] heeft het loon over december 2023 en januari 2024 niet meer betaald. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst in strijd is met artikel 7:681 lid 1 juncto 7:671 lid 1 en 7:671 lid 1 sub a BW omdat hij niet met de opzegging heeft ingestemd en ook de vereiste toestemming van het UWV ontbreekt. [verzoeker] verzoekt daarom de opzegging te vernietigen en maakt aanspraak op - kort
gezegd - nakoming van de verplichtingen van [verweerster] uit de arbeidsovereenkomst.
De beoordeling van de verzoeken in de hoofdzaak
2.4.
Nu geen verweer wordt gevoerd en de verzoeken in de hoofdzaak de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zullen deze worden toegewezen met inachtneming van het volgende.
2.5.
De kantonrechter merkt in het verzoek onder C de vermelding van artikel 7:670 lid 1 BW aan als een kennelijke verschrijving is en gaat er gelet op de toelichting van het verzoek van uit dat hiermee artikel 7:671 lid 1 sub a BW wordt bedoeld. Het verzoek zal in die zin worden toegewezen.
2.6.
Het verzoek onder D tot wedertewerkstelling wordt afgewezen. Gelet op de stelling van [verzoeker] dat [verweerster] het bedrijf al aan het leeghalen is, is het onvoldoende aannemelijk dat het werk van [verzoeker] nog bestaat. Dit komt voor rekening van [verweerster] , waardoor [verweerster] op grond van artikel 7:628 BW verplicht is het loon van [verzoeker] door te betalen tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
2.7.
Het verzoek onder E wordt daarom toegewezen, tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd. [verzoeker] heeft namelijk niet onderbouwd dat de arbeidsovereenkomst op enig moment van rechtswege zal eindigen.
2.8.
De onder F verzochte wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW wordt tot het maximum van 50% toegewezen. Dit is het verzochte bedrag van € 2.400,--.
2.9.
De onder G verzochte wettelijke rente over het achterstallige salaris over de maanden december 2023 en januari 2024 van in totaal € 4.800,-- wordt toegewezen met ingang van de tijdstippen waarop [verweerster] met de betaling van dit salaris in verzuim verkeert. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt toegewezen vanaf de datum waarop het verzoekschrift aan [verweerster] is betekend, dus vanaf 5 maart 2024. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor toekenning van de wettelijke rente per een eerdere datum, omdat niet is gebleken dat ten aanzien van de verbeurde wettelijke verhoging aan [verweerster] een ingebrekestelling is verzonden.
2.10.
Voor het verzoek onder H geldt dat aan de te verbeuren dwangsom een maximum van € 1.000,-- wordt gesteld.
2.11.
[verzoeker] heeft onder I om vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] in redelijkheid buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt om zijn loonvordering betaald te krijgen. Zijn gemachtigde heeft op 29 januari 2024 een brief aan [verweerster] gestuurd waarin zij namens [verzoeker] aanspraak heeft gemaakt op betaling van het salaris over de maanden december 2023 en januari 2024. Gelet hierop acht de kantonrechter op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 732,05 inclusief btw redelijk. Dit bedrag zal worden toegewezen.
De beoordeling van de verzochte voorlopige voorziening
2.12.
Nu bij deze beschikking het verzoek in de hoofdzaak onder D is afgewezen en het verzoek onder E nagenoeg volledig is toegewezen, heeft [verzoeker] geen belang meer bij de verzochte voorlopige voorziening. De verzoeken onder A en B worden daarom wegens gebrek aan belang afgewezen.
Kosten
2.13.
[verweerster] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht € 248,--
- salaris gemachtigde € 543,--
- nakosten €
135,--
Totaal € 926,--

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verleent verstek tegen [verweerster] ;
3.2.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 7:681 lid 1 sub a juncto 7:671 lid 1 sub c juncto 7:677 lid 1 BW en artikel 7:681 lid 1 jo artikel 7:671 lid 1 sub a BW;
3.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van het achterstallig salaris over de periode vanaf 1 december 2023 tot 1 februari 2024 van in totaal € 4.800,-- bruto en vanaf 1 februari 2024 tot betaling van het (achterstallig) salaris van € 2.400,-- bruto per maand, te vermeerderen met op grond van de arbeidsovereenkomst toekomende toeslagen, tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
3.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van € 2.400,-- bruto aan wettelijke verhoging;
3.5.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallig salaris van € 4.800,-- met ingang van de tijdstippen waarop [verweerster] met de betaling van dit salaris in verzuim verkeert, en tot betaling van de wettelijke rente over de wettelijke verhoging van € 2.400,-- vanaf 5 maart 2024, tot aan de dag van algehele voldoening;
3.6.
veroordeelt [verweerster] tot afgifte van deugdelijke bruto-netto specificaties van de loonbetalingen aan [verzoeker] sinds 9 september 2020 tot het moment dat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd alsmede een correcte bruto-netto specificatie van de onder 3.4. en 3.5. genoemde betalingen, op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag of gedeelte daarvan dat [verweerster] na betekening van deze beschikking niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000,-- is bereikt;
3.7.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van € 732,05 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.8.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 926,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [verweerster] ook de kosten van betekening betalen;
3.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.