ECLI:NL:RBMNE:2024:1653
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep bestuursrecht
In deze zaak heeft verzoekster op 30 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek om herbeoordeling van [A]. Verzoekster heeft verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in gebreke gesteld bij brief van 12 juni 2023, welke door verweerder op 14 juni 2023 is ontvangen. Op 21 september 2023 heeft verweerder een besluit genomen op het verzoek om herbeoordeling. Na dit besluit heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op dit verzoek om proceskostenvergoeding. Op 7 november 2023 heeft verweerder hierop gereageerd.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen zonder dat partijen voor een zitting hoeven te worden uitgenodigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener moet betalen. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder moet worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De proceskosten zijn vastgesteld op € 218,75, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,25. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoekster betalen, conform artikel 8:41 Awb. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen op 16 februari 2024.