ECLI:NL:RBMNE:2024:1651

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/2861
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op bezwaar

In deze zaak heeft verzoekster op 6 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Na een brief van verzoekster op 25 april 2023 waarin verweerder in gebreke werd gesteld, heeft verweerder op 11 juli 2023 alsnog een besluit genomen op het bezwaarschrift. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen zonder dat partijen voor een zitting hoeven te worden uitgenodigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat, aangezien het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen, verweerder op grond van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de proceskosten van verzoekster moet vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 218,75, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,25. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoekster betalen, conform artikel 8:41 Awb.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is op 16 februari 2024 uitgesproken. Afschrift van de uitspraak is verzonden aan de partijen, met de mogelijkheid voor verzoekster om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2861

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 6 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Bij brief van 25 april 2023 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld.
Bij besluit van 11 juli 2023 heeft verweerder een besluit genomen op het bezwaarschrift. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling van de proceskosten. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift (dus van verzoekster) moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoeker. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoekster te vergoeden.
4. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt
van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25.
5. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van S. Ayyildiz, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.