ECLI:NL:RBMNE:2024:1644

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
05-035231-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met dodelijke afloop in Arnhem

Op 31 januari 2023 heeft de verdachte brand gesticht in een bijgebouw van een woning in Arnhem, wat resulteerde in de dood van twee vrouwen, slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte, die op dat moment met de slachtoffers in de woning verbleef, heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat zij in een panieksituatie handelde nadat haar bankpas was gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand opzettelijk is aangestoken, waarbij de verdachte een knuffelbeer in brand heeft gestoken en deze in de gang heeft gegooid. De rechtbank oordeelde dat het alternatieve scenario van de verdachte, waarin zij beweert dat een van de slachtoffers de brand heeft aangestoken, ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, met daarnaast een tbs-maatregel met dwangverpleging. De vorderingen van de nabestaanden tot schadevergoeding zijn deels toegewezen, waaronder affectieschade en kosten voor lijkbezorging. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de levens van de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 05-035231-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in [verblijfsplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 mei 2023, 9 augustus 2023, 6 november 2023, 23 januari 2024 en 4 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. K.J.P. de Valk en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. S. van den Berg, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, alsmede de nabestaanden en de advocaat van de nabestaanden, mw. mr. S. Striekwold, advocaat te Gelderland, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de nacht van 31 januari 2023 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht in een bijgebouw van een woning, tevens woon- en verblijfplaats van [slachtoffer 1] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en (levens)gevaar voor de in die woning aanwezige personen en de bewoners van naastgelegen woningen/panden was te duchten, terwijl de brandstichting de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is na verwijzing van de zaak door de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat weliswaar kan worden bewezen dat er sprake is geweest van brandstichting bij de woning, ten gevolge waarvan de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden, maar dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de brand heeft gesticht. Verdachte heeft een alternatief scenario geschetst, kort gezegd inhoudende dat niet zij, maar mevrouw [slachtoffer 1] de brand opzettelijk heeft aangestoken. Dit alternatieve scenario vindt steun in andere bewijsmiddelen en kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft in dat kader– kort samengevat – op het volgende gewezen.
Op grond van het brandonderzoek kan niet worden uitgesloten dat naast de primaire brandhaard bij de ingang van de woning, ook op de eerste en/of tweede verdieping meerdere, kleine brandhaarden waren. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer 1] boven in de woning brand aan het stichten was, is dan ook niet in strijd met de inhoud en uitkomst van het brandonderzoek. [slachtoffer 1] had daarnaast een motief om de brand te stichten, nu zij gedwongen de woning uit moest.
De belastende verklaringen van beide zussen en de moeder van verdachte kunnen niet bijdragen aan het bewijs, nu beide zussen verschillend verklaren over wat verdachte aan hen heeft verklaard en ook moeder niet eensluidend heeft verklaard.
Verder past de daderkennis van verdachte die zou volgen uit de verklaringen die zij zou hebben afgelegd tegenover haar zus(sen) en moeder evengoed in het scenario dat [slachtoffer 1] de brand heeft gesticht.
De inconsistenties in de verklaringen van verdachte kunnen voorts goed worden verklaard door het aantoonbare geheugenverlies waar zij last van heeft en haar kwetsbare psychische toestand voorafgaand, tijdens en na het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaringen van aangever [A]
Ik ben de eigenaar van de rijtjes/beneden woning gelegen aan [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats] . In de nacht van maandag 30 op dinsdag 3l januari 2023 was ik in mijn woning. Ik sliep in de kelder van de woning. De kelder ligt onder de grond. Op dinsdag 31 januari 2023, omstreeks 06.30 uur werd ik wakker. Ik ben naar boven gelopen. Eenmaal boven zag ik een muur van vuur en er was al heel veel rook. Alles in mijn woning is verbrand. [2]
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek aan de woning gelegen aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats]
Uit de ter plaatse uitgevoerde eerste oriëntatie bleek dat de grootste brandschade zich in de achtertuin van [straat 1] [nummeraanduiding 1] bevond, voornamelijk bij de werkplaats op de begane grond en de illegale woning op de eerste verdieping. [3]
Door een brandhond werden menselijke resten aangetroffen, nabij de plek waar de vorige dag het slachtoffer 1 werd/was aangetroffen (zie foto 19). Bij het nader onderzoek van de aangetroffen menselijke resten bleek het te gaan om een tweede dodelijk slachtoffer, later te benoemen slachtoffer 2, dat in de brandresten lag (zie foto 20). Dit lichaam was zwaar aangetast door brand en niet alle ledematen waren aanwezig. Onder andere de onderbenen, een arm en het hoofd (schedel) ontbraken (zie foto 20). Tijdens de berging van het lichaam werd door ons een bloedbemonstering uit het lichaam veiliggesteld ten behoeve van een eventuele identificatie. Deze bemonstering werd voorzien van SIN AA0C6760NL. [4]
Uit het aangetroffen brandbeeld konden wij opmaken dat de grootste vuurbelasting en dus het meest waarschijnlijke ontstaan gebied van de brand zich aan de rechtervoorzijde van de werkplaats bevond, doordat:
- de voorste draagbalk nagenoeg geheel verdwenen was;
- zich op de achtermuur nog houtmateriaal bevond met vloerdelen van de illegale bovenwoning.
Ten tijde van ons onderzoek werden ons foto’s overhandigd die gemaakt werden/waren door buurtbewoners ten tijde van de brand en waarop te zien is dat de brand zich aan het ontwikkelen is. Op de beelden/deze foto's is zien dat de brand het hevigst is aan/nabij de voorzijde van de werkplaats. Tevens ontvingen wij een foto, gemaakt vanaf de achterzijde van een woning direct naast woning [straat 1] [nummeraanduiding 1] . Op deze foto zijn de dubbele deuren van de werkplaats zichtbaar met rechts daarnaast het stukje haakse muur en waarachter zich de voordeur van de illegale bovenwoning bevond. Op deze foto is zichtbaar dat de brand zich aan de andere zijde van het haakse stukje muur bevindt, op de plaats dus waar zich de voordeur van de illegale woning bevindt. [5]
Door een getuige van de [straat 2] [nummeraanduiding 3] / [nummeraanduiding 4] waren na ontdekking van de brand tussen dinsdag 31 januari 05:49 uur en 07:07 uur in totaal 11 filmpjes van de brand en de uitbreiding van de brand gemaakt vanaf een positie links haaks op de achtertuin van [nummeraanduiding 1] . Op het eerste en tweede filmpje van deze getuige, van 05:49 uur en 05:57 uur zagen wij dat er op dat moment brand was ter hoogte van de achtertuin van woning [nummeraanduiding 1] . Wij zagen dat er op dat moment brand woedde op de begane grond, op de plaats van de overkapping tussen de serre aan de achterzijde van woning [nummeraanduiding 1] en de toegangsdeur op de begane grond van de illegale woning boven de werkplaats in de schuur. Op deze twee filmpjes zagen wij dat er op dat moment reeds vlammen uit het schuine dak van de eerste etage van de schuur, waarin zich dus de woonkamer van de illegale woning bevond, sloegen en dat de vlammen uit één van de woonkamerramen op de eerste verdieping in de voorgevel van de schuur sloegen. Uit dit beeld konden wij opmaken dat ten tijde van deze eerste filmpjes (tussen 05:49 uur en 05:57 uur) reeds een uitslaande brand woedde in de woonkamer en in de daarboven gelegen slaapruimte/vide van de illegale woning op de eerste verdieping van de schuur.
Wij zagen tenslotte op deze eerste twee filmpjes dat er op dat moment nog geen brand en/of vlammen zichtbaar waren op de begane grond aan de voorzijde bij de toegangsdeuren van de schuur, maar enkel rechts daarnaast bij de voorzijde van de toegangsdeur naar de illegale bovenwoning. Wij zagen verder dat er op dat moment nog geen brand en/of vlammen zichtbaar waren op de eerste etage van de rechthoekige uitbouw tussen de schuur en de achterzijde van woning [nummeraanduiding 1] en waarin zich de keuken en badkamer van de illegale woning bevond, en wij zagen dat er op dat moment nog geen brand en/of vlammen zichtbaar waren bij de achtergevel van woning [nummeraanduiding 1] . [6]
Dit op de filmpjes zichtbare brandbeeld paste bij het scenario dat de primaire brandhaard (zijnde de plaats waar de brand was begonnen) zich op de begane grond direct bij de toegangsdeur/voordeur van de illegale woning moet hebben bevonden of mogelijk zelfs binnen in het halletje bij de trap richting de woonkamer van de illegale woning moet hebben bevonden. Vanaf deze locatie, bij de toegangsdeur van de illegale woning of in het halletje onderaan de trap van illegale woning, is de brand op de begane grond dan uitgebreid onder de overkapping in de richting van de achtergevel van woning [nummeraanduiding 1] . Vanaf deze locatie, bij de toegangsdeur van de illegale woning of in het halletje onderaan de trap van illegale woning, is de brand dan tevens via de trapopening, welke bij brand functioneert als een soort schoorsteen, razendsnel naar boven naar de woonkamer van de illegale woning getrokken en heeft zich daar in de woonkamer verder uitgebreid. Omdat in deze woonkamer de trap naar de slaapruimte/vide zich vlak bij/schuin boven de trap naar de eerste etage bevond heeft de brand zich via deze tweede trap eveneens snel uitgebreid naar de slaapruimte/vide. Dit scenario, waarbij de primaire brandhaard zich op de begane grond vlak bij de toegangsdeur en/of in het halletje bij de trap naar de woonkamer heeft bevonden, komt derhalve overeen bij het brandbeeld zichtbaar op de eerste filmpjes van de brand.
Op basis van verklaringen, beeldmateriaal voorafgaande aan de brand waarop de constructie en de indeling van de schuur met werkplaats en illegale woning zichtbaar is (opnames van juli 2022), beeldmateriaal tijdens de brand, beeldmateriaal aan het eind van de brand en ons eigen onderzoek en waarnemingen, komen wij tot de volgende resultaten:
- op het pand/op de illegale woning gelegen op de eerste verdieping van de werkplaats in de achtertuin van de woning [straat 1] [nummeraanduiding 1] , [straat 1] [nummeraanduiding 1] , was voorafgaand aan de brand geen (elektrische) spanning aanwezig;
- onderzoek met 2 brandhondengeleiders en hun honden leverde geen indicatie op van aanwezigheid en/of gebruik van een ontbrandbaar (brand versnellend) middel op de locatie van deze brand.
Gelet op de destructie van de bouwconstructie (ver/in branding van de houten constructie) en het natuurlijke gedrag van een brand (van beneden naar boven lopend), en de bevindingen van het onderzoek aan de genoemde filmpjes, is het zeer waarschijnlijk dat de primaire brandhaard zich bij de deur of in het halletje bij de trapopgang naar de illegale bovenwoning achter de woning [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats] heeft bevonden.
Op het pand, (elektrische) werkplaats en illegale bovenwoning, stond voorafgaand aan de brand geen spanning volgens informatie van de eigenaar, waardoor een technische oorzaak kan worden uitgesloten. De weersgesteldheid in de nacht van de brand geeft geen aanleiding om een natuurlijke oorzaak (bliksem) voor de brand te veronderstellen. Het is dan ook zeer aannemelijk dat het bijbrengen of achterlaten van vuur de oorzaak de brand is. Waaruit kan blijken dat op deze locatie derhalve vuur zijn ingebracht of achtergelaten om deze brand te ontsteken. Gezien de locatie en het tijdstip lijkt het uitgesloten dat dit vuur per ongeluk is ingebracht, en waaruit kan blijken dat dit vuur dat opzettelijk moet hier vermoedelijk zijn ingebracht of achtergelaten.
Bij deze brand zijn de schuur, met daarin op de begane grond de werkplaats en op de eerste verdieping de illegale woning volledig verwoest, en zijn de woningen [straat 1] [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] door deze brand zeer zwaar beschadigd. Er was bij deze brand derhalve gemeen gevaar voor goederen te duchten als bedoeld in artikel 157 onder 1 Wetboek van Strafrecht. [7]
Uit verkregen informatie bleek ons dat een bewoner van de woning [straat 1] [nummeraanduiding 1] bij de brand gewond was geraakt en naar het ziekenhuis was gebracht. Uit de sectie en het bloedonderzoek is gebleken dat beide slachtoffers zijn overleden ten gevolge van koolmonoxidevergiftiging. Hieruit blijkt dat beide slachtoffers voorafgaande aan het overlijden rook moeten hebben ingeademd en waaruit kan blijken dat beide slachtoffers bij het uitbreken van de brand nog hebben geleefd.
Er was bij deze brand levensgevaar voor een ander te duchten en daarnaast had deze brand de dood van twee andere personen ten gevolge als bedoeld in artikel 157 onder 3 Wetboek van Strafrecht. [8]
Processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de vondst van twee stoffelijke overschotten
Op 1 februari 2023 kregen wij opdracht om te gaan naar [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats] , in verband met het aantreffen van een stoffelijk overschot. Tijdens het verplaatsen van brokstukken van de schuur, waar boven een woongedeelte gelegen was, werd het stoffelijk overschot aangetroffen. [9]
Op 31 januari 2023 kregen wij de opdracht om te assisteren bij de graafwerkzaamheden. Hierbij zou er in het puin gezocht worden naar het lichaam van de bewoonster. Op het moment dat [U] stopte met graven, liepen wij samen met [V] door het puin om te zoeken naar een lichaam. [V] en wij zagen toen vermoedelijk een stoffelijk overschot liggen. Wij hoorden [U] zeggen dat hij niet zeker wist of dit een lichaam was, maar dat hij 'het' links achter uit de hoek gepakt had met de graafmachine. [10]
DNA-onderzoek naar de twee stoffelijke overschotten
AA0C6760NL#01 (bemonstering bloed uit lichaam 2e slachtoffer)
DNA kan afkomstig zijn van [slachtoffer 2] .
Bewijskracht: meer dan 1 miljard.
Dit betreft een DNA-profiel waarvan is aangenomen dat alle DNA-kenmerken van één persoon afkomstig zijn. Voor dergelijke DNA-profielen is vastgesteld dat wanneer het DNA - profiel van een persoon ermee overeenkomt de bewijskracht meer dan 1 miljard is. Daarom geldt voor de overeenkomsten met het DNA-profiel van [slachtoffer 2] : DNA-profiel AA0C6760NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van [slachtoffer 2] , dan wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van een willekeurige (niet aan [slachtoffer 2] verwante) persoon.
AAPP2576NL#01 en AAPP2577NL#01 (bemonsteringen bloed lichaam 1e slachtoffer)
DNA kan afkomstig zijn van [slachtoffer 1] .
Bewijskracht: meer dan 1 miljard.
Dit betreffen DNA-profielen waarvan voor elk van deze DNA-profielen is aangenomen dat alle DNA-kenmerken van één persoon afkomstig zijn. Voor dergelijke DNA-profielen is vastgesteld dat wanneer het DNA-profiel van een persoon ermee overeenkomt de bewijskracht meer dan 1 miljard is. Daarom geldt voor de overeenkomsten met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] : DNA-profielen AAPP2576NL#01 en AAPP2577NL#01 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van [slachtoffer 1] , dan wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van een willekeurige (niet aan [slachtoffer 1] verwante) persoon. [11]
Forensisch pathologische onderzoeken naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden
[slachtoffer 1] , 46 jaren oud, was in leven ten tijde van de brand en is overleden door koolmonoxidevergiftiging. [12]
[slachtoffer 2] , 51 jaren oud geworden, is overleden door koolmonoxidevergiftiging. [13]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2024
Ik was in de nacht van 31 januari 2023 met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de bovenwoning van [slachtoffer 1] , gelegen aan [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats] .
Een proces-verbaal van verhoor van een zus van verdachte, [D]
Toen [verdachte (voornaam)] hier kwam zat ze in een soort paniek situatie, ze huilde. lk vroeg me af wat er aan de hand was. [verdachte (voornaam)] zei dat ze hoopte dat god haar niet zou straffen voor wat ze gedaan had, ze zat te praten, ze was aan het bidden en aan huilen, ze zei dat ze naar de verdoemenis ging. Het was een paniekerige [verdachte (voornaam)] , die kende ik niet, ik weet niet precies hoe ze het zei maar ze zei dat ze brand had gemaakt. Ik heb gevraagd of het de brand op [wijk] [
de rechtbank begrijpt: de wijk waarin de uitgebrande woning zich bevindt] was. Ze zei ja. Ik heb haar drie keer gevraagd om zeker te weten of ik het goed hoorde.
V: Wat heeft [verdachte (voornaam)] over haar rol bij de brand verteld?
A: Ze heeft gezegd dat ze daar aan het slapen was, opeens is er iemand naar haar toe gekomen die heeft gezegd dat ze weg moest gaan. Het zou kunnen dat ze weg is gegaan en later terug is gekomen omdat haar bankpas nog in die woning zat. Ze is voor die bankpas terug gegaan, die persoon die daar woonde of daar aanwezig was heeft tegen haar gezegd dat ze haar spullen niet kreeg. Ze zei dat ze toen in paniek gereageerd heeft, ze kreeg een soort woede uitbarsting en ze heeft toen een soort kermisbeer, beer of knuffel gepakt, die heeft ze in de fik gestoken en in die gang gegooid en toen is ze weggegaan. Pas nadat ze weggegaan was drong het tot haar door wat ze gedaan had.
V: Wanneer heb je met [verdachte (voornaam)] over de brand gesproken?
A: Dat was op een woensdag na de brand. [14]
Een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot geluidsopnames van de telefoon van [C]
[.]
Het betreft een gesprek tussen [C] en [D] .
[C (voornaam)] : Wat heeft [verdachte (voornaam)] (naam genoemd) jou precies verteld?
[D (voornaam)] : Dat ze het gewoon gedaan heeft!
[C (voornaam)] : Ja, wat heeft ze gedaan?
[D (voornaam)] : Die brand in de fik heeft gestoken. Ze heeft een teddybeer gepakt ...
[D (voornaam)] : Ze was in die woning.
[C (voornaam)] : Nee, even wachten. Ben jij begonnen om te gaan vertellen: 'Heb jij zeker die brand aangestoken', of begon zij eerder?'
[D (voornaam)] : Daar begon zij zelf erover ... dat zij iets al had gedaan! Zij heeft die vuur in die gang gegooid met die teddybeer. [15] Uit woede, omdat ze haar spullen niet kreeg!
[D (voornaam)] : En toen heb ik haar gevraagd: 'Ben jij degene die dat op [wijk] heeft geflikt?' En toen zei ze van: `Ja! ik heb het gedaan!' [16]
[C (voornaam)] : Zij heeft zelf gezegd: 'ik heb iets [.] (fonetisch), heb ik gedaan. En, en is het in [wijk] gebeurd.'
[D (voornaam)] : Zij is er zelf over begonnen. Ze is ook bij mama gegaan. Ze heeft zelf over begonnen. [17]
[D (voornaam)] : (ntv) zei, dat zij die fik heeft gestoken. Ik zeg: Bedoel je die brand op [wijk] ? Zei ze: `Ja! Dat heb ik gedaan!'
[D (voornaam)] : .. heeft (ntv) keer herhaalt. Drie (3) keer herhaalt. [18]
[D (voornaam)] : Het is in die hal gebeurd.
[D (voornaam)] : En die deur was dicht. [19]
[D (voornaam)] : Ze heeft gewoon alleen een pluche beer (fonetisch) op de gang gegooid. Meer niet. Een soort kermisding. Zo'n beer. Heeft ze in de fik eh gestoken. [20]
[D (voornaam)] Ze was continue aan het bidden of zoiets, ook. (Pagina 755)
[C (voornaam)] : En ze komt bij jou hier en ze gaat op haar knieën en ze gaat huilen en ze doet rare dingen en ze zegt: `Ja, ik heb iets vreselijks gedaan.'
[D (voornaam)] : Já, dat zei ze ook.
[C (voornaam)] : En, eh: 'ik heb een brand...', heeft ze gesticht. Met een, een knuffel wat je zegt.
[D (voornaam)] : Met die aansteker die ze had. [21]
[.]
In dit opgenomen gesprek zijn de stemmen te horen van [C] en haar moeder [B] .
[.] : Ze [
de rechtbank begrijpt: verdachte] heeft me verteld mama, dat ze brand heeft gesticht, dat ze lag te slapen en toen hadden ze haar pasje gestolen. [22] Ze zei dat ze in zag. mama ze hadden mijn pas gestolen, ik sliep daar in [wijk] en mama toen heb ik brand gesticht. Ze zei tegen mij, ze hebben haar pas gestolen en toen had ze haar pas laten blokkeren bij de bank. Het was een SNS bankpas, ze hadden haar pas gestolen en ze was bang dat ze al haar geld van haar rekening zouden afhalen en toen is ze naar de bank gegaan om alles te laten blokkeren. [23]
Een proces-verbaal van verhoor van de moeder van verdachte, [B]
Het verzoek van de teamleiding was om aan [B] een geluidsbestand: " [.] " te laten horen. [24]
Wij zagen dat tijdens het beluisteren de getuige [B] diverse keren "instemmend" met haar hoofd aan het knikken was en af en toe herhaalde en/of zelfs aanvulde wat er op dat moment via de luidspreker in het tweegesprek te horen was. Aan de getuige [B] werd vervolgens gevraagd of het verhaal wat zij toen aan haar dochter [C (voornaam)] vertelde, ook het (zelfde) verhaal was wat [verdachte (voornaam)] die dag daarvoor aan haar verteld had. Getuige [B] deelde ons mede dat dat inderdaad het geval was en dat het klopte wat in het tweegesprek te beluisteren was en overeenkwam met wat [verdachte (voornaam)] haar eerder verteld had. [25]
Een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de inhoud van de telefoon van getuige [A]
In het kader van het onderzoek [.] werd op 1 februari 2023 onder de getuige [A] (roepnaam [A (roepnaam)] ) een mobiele telefoon in beslag genomen. [26]
In de [.] trof ik een afbeelding aan waarop een knuffel/teddybeer zichtbaar was.
De betreffende knuffel/beer is van een redelijk groot model en licht (geel) van kleur. De beer zit/ligt op een rieten mandje of stoeltje dat op zijn beurt op een tafeltje of stoel staat. Het tafeltje of stoeltje staat onmiddellijk naast de voornoemde deur. De afbeelding heeft de naam: [naam] Gezien de aan deze afbeelding gekoppelde meta-data is deze afbeelding gemaakt met gebruik van de camerafunctie van het onderzochte toestel en wel op 28-1-2023 15:33:10 (capture-time). [27]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde brandstichting heeft gepleegd, waardoor levensgevaar voor anderen is ontstaan, en dat mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] als direct gevolg van de brand zijn overleden. Het alternatieve scenario, kort gezegd inhoudende dat slachtoffer [slachtoffer 1] de brand heeft gesticht, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht bovenvermelde verklaringen van de moeder en verdachte’s zus [D (voornaam)] betrouwbaar. Beide verklaren dat zij het feit tegenover elk van hen heeft bekend. In de kern hebben [D (voornaam)] en de moeder van verdachte (in hun politieverhoor) gelijkluidend verklaard over de inhoud van die bekentenis, de wijze waarop verdachte naar eigen zeggen de brand zou hebben gesticht alsmede dat een ruzie over het bankpasje van verdachte hieraan ten grondslag lag.
Daarnaast bieden de geluidsopnames die [D (voornaam)] en zus [C (voornaam)] afzonderlijk hebben gemaakt objectieve steun aan de getuigenverklaringen van [D (voornaam)] en moeder bij de politie.
Voorts constateert de rechtbank dat [D (voornaam)] verklaard heeft over details met betrekking tot de brandstichting waarvan zij alleen wetenschap kan hebben gehad als verdachte dat tegenover haar heeft verklaard. Volgens [D (voornaam)] zei verdachte immers dat zij de brand had gesticht nadat zij boos was geworden omdat ze haar spullen niet kreeg, dat zij de brand had aangestoken door met een aansteker een (pluche) beer in brand te steken, en dat zij die beer vervolgens in een gangetje had gegooid. Deze details, waarvan [D (voornaam)] op dat moment zonder informatie van verdachte redelijkerwijs niet op de hoogte kón zijn, zijn geheel in lijn met de overige inhoud van het dossier. Daaruit volgt immers dat de brand opzettelijk moet zijn ingebracht, en dat de primaire brandhaard zich zeer waarschijnlijk bij de deur of in het halletje bij de trapopgang heeft bevonden. Ook blijkt uit een foto van de beer en meerdere getuigenverklaringen, waaronder die van huisbaas [A] en [E] , dat bij de ingang van de woning van [slachtoffer 1] een knuffelbeer stond. Uit de aan de foto van de beer gekoppelde meta-data heeft de politie geconcludeerd dat de afbeelding is gemaakt met gebruik van de camerafunctie van de onderzochte telefoon van de heer [A] , in de middag van 28 januari 2023, enkele dagen voor de brand.
Verdachte heeft aldus, na de brand, een bekennende verklaring afgelegd tegenover meerdere familieleden, die op essentiële punten steun vindt in ander, objectief bewijsmateriaal uit het dossier. Het later door verdachte geschetste alternatieve scenario, wat in strijd is met haar bekennende verklaringen en waarover zij in verschillende verhoren en ook tijdens de inhoudelijke behandeling wisselend heeft verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank gezien al het voorgaande ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden, waardoor de rechtbank die verklaring terzijde schuift en uitgaat van het scenario dat volgt uit de in de bewijsmiddelen opgenomen bekennende verklaringen van verdachte.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 31 januari 2023 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk een goed/voorwerp in en/of nabij een schuur (tevens woon/verblijfplaats van [slachtoffer 1] ) aan [straat 1] [nummeraanduiding 1] in brand heeft gestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en de daarin aanwezige goederen en naastgelegen woningen/panden/goederen en levensgevaar voor de in die schuur aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de bewoner van de naastgelegen woning, [A] , te duchten was, zulks terwijl het feit de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van het voorarrest;
- de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) van verdachte, met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de bevindingen van de deskundige inhoudende dat een verdergaande mate van doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde, waarbij verdachte alle grip op de realiteit verloor, door een gebrek aan informatie niet kan worden uitgesloten maar ook niet kan worden onderbouwd. Voorts heeft zij de rechtbank verzocht om te volstaan met de maatregel van tbs met voorwaarden, en daarmee het advies van de deskundigen te volgen. De oplegging van tbs met dwangverpleging is in dit geval, gezien de adviezen van de deskundigen en de inhoud van de door hen en de reclassering opgemaakte rapportages, niet proportioneel. Verdachte is bereid en ook in staat zich aan de voorwaarden uit het maatregelenrapport te houden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft in de nacht van 31 januari 2023 brand gesticht bij de ingang van een bijgebouw van een woning, gelegen aan [straat 1] [nummeraanduiding 1] . Dit bijgebouw was ingericht als woning en werd ook als zodanig gebruikt door [slachtoffer 1] . Verdachte heeft de bewuste avond en nacht doorbracht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , beide vriendinnen van verdachte. Afgaande op de verklaringen van verdachte is er op enig moment een conflict ontstaan, als gevolg waarvan verdachte op enig moment heeft besloten bij de ingang van het gebouw brand te stichten, onderaan de trap die toegang gaf tot de woonruimtes op de eerste verdieping. Zowel mevrouw [slachtoffer 1] als mevrouw [slachtoffer 2] waren op dat moment nog in het gebouw aanwezig, en verdachte wist dit. De brand heeft zich na het aansteken via de trap razendsnel uitgebreid naar de woongedeeltes van het gebouw, waarna [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen uitwegen meer hadden, en feitelijk opgesloten waren. Uit forensisch (brand)onderzoek is gebleken dat zowel mevrouw [slachtoffer 1] als mevrouw [slachtoffer 2] in leven waren ten tijde van de rookontwikkeling die de brand veroorzaakte, en dat zij als gevolg van koolmonoxidevergiftiging zijn overleden.
Van de lichamen van beide vrouwen was weinig tot niets over. Verdachte heeft met de brandstichting twee vrouwen het leven ontnomen, en ook de levens van de nabestaanden van de slachtoffers, waaronder meerdere kinderen, daarmee blijvend en ingrijpend veranderd. Het verlies en wetende van de wijze waarop hun dierbaren de dood hebben gevonden, is en zal voor de nabestaanden vermoedelijk de rest van hun leven, zeer pijnlijk en verdrietig zijn. Ter terechtzitting heeft een aantal nabestaanden, de moeder en twee dochters van mevrouw [slachtoffer 1] en een zus van mevrouw [slachtoffer 2] , op indringende wijze stilgestaan bij de pijn en het verdriet die de dood en het plotselinge verlies van hun dierbaren heeft veroorzaakt. Zowel zij, als de anderen nabestaanden, moeten noodgedwongen leven in de wetenschap dat hun moeder, dochter of zus, met nog vele levensjaren voor zich, op gruwelijke wijze uit het leven is gerukt.
De rechtbank hecht er verder aan om op te merken dat dit drama zich heeft voltrokken in de woning van [slachtoffer 1] , waarin zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen, en dat de brand voor veel materiële schade heeft gezorgd in en aan de woning en de nabijgelegen woningen en panden. Schade waarvan sommige omwonenden tot op de dag van vandaag ernstige hinder ondervinden. Een brand als deze zorgt in algemene zin ook voor schrik en angst in de omgeving.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 8 januari 2024 blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het onderhavige feit niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een aantal rapportages die over verdachte zijn opgemaakt. Op 19 december 2023 hebben psycholoog [L] en psychiater [M] naar aanleiding van een opname in het [instelling] een Pro-Justitia-rapportage opgemaakt. Verder heeft reclasseringswerker [N] op 10 januari 2024 een reclasserings(-maatregelen)rapport over verdachte uitgebracht. De genoemde deskundigen zijn eveneens door de rechtbank, de officier van justitie en de raadsvrouw gehoord bij de inhoudelijke behandeling van de zaak. De deskundigen hebben in algemene zin verklaard te blijven bij de inhoud van de rapportages en de adviezen die daarin staan beschreven
Psycholoog [M] rapporteert – kort samengevat – het volgende over verdachte.
Verdachte wordt omschreven als een sterk getraumatiseerde, angstige vrouw bij wie de mogelijkheden tot het adequaat reguleren van stress en spanning door de jaren heen zo sterk onder druk zijn komen te staan dat zij hier nog maar nauwelijks toe in staat is. Als gevolg van haar mentale problematiek kan zij onvoldoende gebruik maken van haar in aanleg normale intelligentie en oplossingsvaardigheden. Ze gaat uit lijfsbehoud uiterst vermijdend om met haar gevoelens. Met name via fors middelengebruik tracht zij haar innerlijke onvrede en hevige angsten te beteugelen. Daarnaast en hier doorheen lopend is er sprake van tekorten in de realiteitstoetsing.
De psychiater bevestigt het beeld dat de psycholoog schetst, en merkt verder onder andere het volgende op.
Qua persoonlijkheid zijn er aanwijzingen voor problemen met de emotie- en impulsregulatie. De uitermate traumatische voorgeschiedenis en gedesorganiseerde hechting heeft de persoonlijkheidsontwikkeling in de weg gestaan waardoor gesproken kan worden van een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling. Diagnostisch is er sprake van stoornissen die passen in het traumaspectrum. Traumatische gebeurtenissen hebben een grote impact gehad op de ontwikkeling van betrokkene en hebben geleid tot ernstige problematiek.
De incoherentie en de soms nog afwezige realiteitstoetsing passen bij een psychotische decompensatie. Ten tijde van verblijf in de PI en later in het PPC was betrokkene floride psychotisch met visuele, akoestische en gevoelshallucinaties, bij incoherent, ontremd en licht achterdochtig denken. De diagnose schizofrenie kan niet worden bevestigd, noch worden uitgesloten. Alleen de diagnose stoornis in het gebruik van cannabis kan met zekerheid worden gesteld, en deze is ernstig van aard.
Verdachte is in de basis een ongeveer gemiddeld intelligente vrouw die echter vanwege de bij haar aanwezige psychopathologie haar verstandelijke vermogens onvoldoende kan benutten. De significante problemen in het functioneren van verdachte zijn terug te voeren op een gestagneerde (persoonlijkheids)ontwikkeling die het gevolg is van een verstoorde hechting en trauma, vermoedelijk van beiden. Hierbij vallen onder druk de psychische functies terug en uiteen waardoor verdachte de laatste jaren op een psychotisch niveau functioneerde, met episoden van floride psychose. Mogelijk is er (ook) sprake van een op zichzelf staande psychiatrische stoornis, zoals schizofrenie of een schizo- affectieve stoornis, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. Daarom moet worden volstaan de stagnatie van de persoonlijkheid en de beschreven functiebeperkingen te omschrijven als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een wisselend aanwezige, en in ernst fluctuerende, psychotische stoornis. Deze wordt geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
De psychiater en psycholoog menen dat de bij verdachte aanwezige pathologie van invloed is geweest op haar gedragskeuzes ten tijde van het bewezenverklaarde. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een vrouw die ten tijde van het ten laste gelegde nachten niet had geslapen, geen vaste woon- of verblijfplaats had, financiële problemen had, diverse middelen gebruikte en chronisch onder druk stond. Bovendien werd zij in het jaar voorafgaand aan het tenlastegelegde meermalen als verward en gedesorganiseerd beschreven. Binnen die context vond het ten laste gelegde, indien bewezen geacht, plaats.
Samenhangend met haar problematiek ontbreekt het haar aan adequate oplossingsvaardig- heden. Haar emotieregulatie is onder invloed van stress fors verstoord en verlies van impuls- controle en daarmee samenhangend verlies van grip op handelen, kan niet los gezien worden van de geconstateerde beperkingen. Indien er sprake was van middelengebruik zal dit de reeds beperkte regulatie van het gedrag verder hebben ingeperkt. Bovendien werd in detentie, vlak na het bewezenverklaarde, een heftig ontregelde, psychotische vrouw gezien die zichzelf emotioneel niet onder controle had en floride hallucineerde.
Door de onderzoekers wordt een nadrukkelijke rol van de geconstateerde pathologie in het feit gezien. Daarom adviseren zij om het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen. Vanwege haar ontkenning en het feit dat de precieze details van haar functioneren ten tijde van het ten laste gelegde niet bekend zijn geworden is het voor onderzoekers niet mogelijk om een nadere precisering aan te geven van de mate waarin de pathologie heeft doorgewerkt ten tijde van het bewezenverklaarde.
Onderzoekers schatten het recidiverisico op korte termijn als laag in, nu zij wordt behandeld en in een gestructureerde, drugsvrije omgeving verkeert. Wanneer zij zonder hulp of steun zal moeten functioneren, zal zij vermoedelijk op middellange termijn gaandeweg weer afglijden in haar maatschappelijk en mentaal functioneren, middelen gaan gebruiken en zo steeds meer ontregelen. Door deze ontregeling kan zij komen tot een hoger risico op schadelijk gedrag, maar in hoeverre dit zal leiden tot brandgevaar of ander gewelddadig gedrag, of dit zich zal beperken tot gevaar zettend gedrag naar zichzelf, is niet goed te voorspellen. Dit risico wordt ingeschat als minimaal matig.
Behandeling van de pathologie zal enerzijds intensief en langdurig moeten zijn omdat op meerdere fronten interventies nodig zijn. Anderzijds kunnen deze diverse risicofactoren een complexe interactie met elkaar hebben die de uitkomsten van de behandeling (qua effect en tijdsduur) moeilijk inschatbaar maken. Dit maakt dat een gesloten klinische behandeling van substantiële duur nodig is om verder te werken aan stabilisatie. Het is voorts noodzakelijk om in een gestructureerde omgeving aan basale levensvoorwaarden te werken; feitelijk heeft betrokkene maatschappelijk nog niets opgebouwd. Bekeken moet worden of betrokkene over voldoende vaardigheden beschikt om op den duur weer zelfstandig, met begeleiding op afstand, te wonen. Dagbesteding, werk en het opbouwen van een sociaal netwerk zijn verdere punten van aandacht bij een behandeling. In het verleden is gebleken dat betrokkene zich aan behandeling onttrok. Ook nu lijkt betrokkene niet intrinsiek gemotiveerd voor het langer gebruiken van medicatie. Een vrijwillige behandeling is hierom geen optie.
Door de verslavingsgevoeligheid en de neiging om bij een psychotische ontregeling zorg te mijden, kan een behandeling van een voldoende duur en intensiteit, waarbij de veiligheid voldoende wordt geborgd, naar het oordeel van onderzoekers alleen met de maatregel van terbeschikkingstelling worden bereikt. De psycholoog en psychiater zien hierbij mogelijkheden voor een tbs met voorwaarden. Verdachte is gemotiveerd voor het opbouwen van een stabiel, pro-sociaal leven in een drugsvrije omgeving en heeft in het [instelling] aangegeven dat zij aan zich aan een, ook klinisch startende, behandeling zou willen committeren.
De reclassering heeft ook een advies uitgebracht over verdachte, en daarbij de haalbaarheid van een tbs met voorwaarden onderzocht. De reclassering rapporteert – kort samengevat – dat een tbs met voorwaarden wat de reclassering betreft haalbaar is, en zij heeft in het kader daarvan een pakket aan voorwaarden voorgesteld voor het geval de rechtbank die maatregel oplegt. In het rapport staat ook beschreven dat verdachte in het gesprek met de reclassering ambivalent is ten overstaande van de benodigde hulp zoals geadviseerd door het [instelling] . Zo geeft zij aan dat zij vrijgelaten dient te worden en hulp niet nodig te vinden, enkel wanneer dit nodig is. Er is sprake van enig ziektebesef, maar geen ziekte-inzicht. De reclassering adviseert de rechtbank verder om een gedrags- en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog en de psychiater om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen over.
Tbs met dwangverpleging
Op grond van de hiervoor weergegeven rapportages concludeert de rechtbank dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het door haar begane feit is bovendien een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, namelijk een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank is verder van oordeel dat in dit geval de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel tot tbs is dan ook voldaan. Over de vraag of in dit geval een tbs met voorwaarden, of een tbs met dwangverpleging dient te worden opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat een tbs met voorwaarden in dit geval een onvoldoende stringent kader biedt om het risico op nieuwe strafbare (gewelds)feiten in de toekomst met een voldoende mate van zekerheid te kunnen beperken. De rechtbank hecht bij dat oordeel aan hetgeen in de hiervoor genoemde rapportages staat beschreven over de persoon van verdachte, de aard en ernst van het feit, en het (behandel)verleden van verdachte.
Verdachte heeft zich in zowel het recente als het verdere verleden veelvuldig onttrokken aan hulpverlening, en ook in het kader van deze zaak tegenover de reclassering verklaard dat zij hulp niet nodig vindt. De reclassering rapporteert daarnaast dat verdachte geen ziekte-inzicht heeft, en de psycholoog en psychiater schrijven dat verdachte niet intrinsiek gemotiveerd lijkt te zijn voor het langer nemen van medicatie. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden er niet van overtuigd dat verdachte de voor de tbs met voorwaarden, een zeer intensief en zwaar traject, vereiste intrinsieke motivatie heeft. De rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat een behandeling van verdachte in het kader van een tbs met voorwaarden voor verdachte voldoende is.
De rechtbank zal aan verdachte daarom de maatregel van tbs met dwangverpleging opleggen. Deze maatregel is ongemaximeerd in duur, omdat het bewezenverklaarde een misdrijf betreft dat gericht was tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen.
Gevangenisstraf
Het bewezenverklaarde is dusdanig ernstig en heeft zoveel impact (gehad) op de levens van velen, dat de rechtbank mede in het kader van vergelding en algemene preventie naast de maatregel van tbs met dwangverpleging een langdurige gevangenisstraf passend en geboden acht. Daarbij zijn van belang de eerder beschreven ernst van het feit, de strafbedreiging die op grond van de wet geldt voor een brandstichting met de dood tot gevolg, en straffen die in soortgelijke gevallen door andere rechtbanken en/of hoven zijn opgelegd. De rechtbank weegt daarbij strafverminderend mee dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren passend.

9.BENADEELDE PARTIJ

Een zevental nabestaanden hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en zowel immateriële als materiële schade gevorderd.
De ouders van [slachtoffer 1] , [F] en [G] , vorderen beiden affectieschade ter hoogte van € 17.500,-. Laatstgenoemde vordert tevens € 1.363,70 aan materiële schade, bestaande uit kosten voor de lijkbezorging (€ 498,33), griffierecht (€ 134,-) en notariskosten (€731,37).
De drie dochters van [slachtoffer 1] , [H] , [I] en [J] , vorderen eveneens affectieschade ten bedrage van € 17.500, zogeheten shockschade ten bedrage van € 25.000,- en daarnaast materiële schade. Voor [K] , de 9 jaar oude zoon van [slachtoffer 1] , wordt ook affectieschade ter hoogte van € 17.500,- gevorderd. De advocaat van de nabestaanden van mevrouw [slachtoffer 1] heeft tijdens de inhoudelijke behandeling de rechtbank verzocht om de dochters niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding voor zover die zien op de medische kosten, de reiskosten en de eigen risico-kosten over 2024, omdat dit ten tijde van deze uitspraak nog niet gemaakte, toekomstige kosten betreffen. Deze kostenposten zijn evenwel opgevoerd met het oog op een eventuele inhoudelijke behandeling van de vorderingen in hoger beroep.
De zus van [slachtoffer 2] vordert geen immateriële schadevergoeding, maar wel materiële schadevergoeding ter hoogte van € 6.292,43, bestaande uit uitvaartkosten en kosten voor een rouwboeket.
De rechtbank zal de vorderingen van de nabestaanden hieronder verder bespreken.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de nabestaanden in alle gevallen toe te wijzen conform de inhoud van de vorderingen, en daarbij net als de advocaat van de nabestaanden, ook de niet-ontvankelijkheid van de vorderingen verzocht voor zover die zien op toekomstige, nog niet gemaakte kosten waaronder kosten voor psychische hulp, reis- en parkeerkosten en het eigen risico over 2024.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten eerste bepleit dat aan de nabestaanden, voor zover gevorderd, geen vergoeding voor shockschade toekomt, gelet op de juridische eisen die aan dergelijke vergoedingen worden gesteld. De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd op de gevorderde affectieschade. De raadsvrouw heeft de rechtbank verder verzocht om de nabestaanden van [slachtoffer 1] in hun vorderingen van alle nog niet gemaakte, toekomstige kosten niet-ontvankelijk te verklaren. Ook griffiekosten voor het doen verwerpen van het nalatenschap en leges- en notariskosten die strekken tot afwikkeling van een nalatenschap zijn niet toewijsbaar als kosten van lijkbezorging, omdat zij niet in rechtstreeks verband staan met het begraven van de overledene. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de zus van [slachtoffer 2] .
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade nabestaanden [slachtoffer 1]
De rechtbank is gelet op het bewezenverklaarde, de familiaire band die de nabestaanden hebben met van [slachtoffer 1] , en de inhoud van de vorderingen, van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor het toekennen van affectieschade. De rechtbank zal daarom in alle gevallen waarin vergoeding van die schade is gevorderd, op grond van artikel 6:108 lid 4 onder c Burgerlijk Wetboek, overgaan tot toewijzing daarvan, tot het gevorderde bedrag van € 17.500,-.
Shockschade
De rechtbank is van oordeel dat de drie dochters van [slachtoffer 1] niet ontvankelijk zijn in hun vordering tot vergoeding van shockschade, omdat vooralsnog niet is voldaan aan de eisen die de wet aan vergoeding van die schade stelt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Juridisch kader
Shockschade is psychische schade die optreedt bij een ander dan het directe slachtoffer van (in dit geval) een misdrijf. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 (Hoogeveen-arrest ECLI:NL:HR:2022:958) aanleiding gezien zijn rechtspraak omtrent shockschade nader te preciseren en daarbij het volgende overwogen:
“3.4
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna onder 3.7 nader omschreven.
3.5
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
(1) De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
(2) De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
(3) De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
3.6
De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
3.7
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is – zoals hiervoor in 3.4 reeds overwogen – beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.”
Beoordeling in deze zaak
De rechtbank is, rekening houdend met de drie hiervoor genoemde gezichtspunten, van oordeel dat alle drie de dochters kan worden gesteld dat bij hen een hevige emotionele schok is ontstaan doordat zij via de media hebben kennisgenomen van een verwoestende brand waarbij er een reële kans was dat hun moeder daarbij om het leven was gekomen. Aan het zogeheten ‘confrontatievereiste’ is dus voldaan.
De vraag is vervolgens of er als een gevolg van deze emotionele schok psychische schade is ontstaan bij de dochters, die gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag niet bevestigend kan worden beantwoord omdat (1) niet in voldoende mate concreet is vast te stellen dat er ernstige psychische schade is bij de dochters, en (2) dat het causale verband tussen al dan niet opgelopen psychische schade en de hevige emotionele schok die is ontstaan door kennisname van de brand via de media, eveneens niet kan worden vastgesteld. Hoewel de vorderingen van [O] en [P] zijn voorzien van stukken waaruit valt af te leiden dat er (mogelijk) sprake is van PTSS, ontbreekt het ook bij hen aan een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige waaruit blijkt dat het geestelijk letsel het gevolg is van de hevige emotionele schok. Het kan gezien de (summiere) toelichting in de stukken evengoed gaan om geestelijk letsel door het verlies van moeder. Dan gaat het om affectieschade. Die schade vorderen benadeelde partijen reeds (en die schade wordt ook toegewezen).
Vaststelling van eventuele schokschade zou dus nadere rapportage vergen. Dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen voor dit deel van hun vordering niet ontvankelijk zijn in hun vordering. De vorderingen tot vergoeding van materiële schade als gevolg van behandeling van geestelijk letsel zijn eveneens niet ontvankelijk nu geestelijk letsel als gevolg van de hevige emotionele schok vooralsnog niet is vastgesteld. Het gaat dan om (1) medische kosten voor psychische hulp, (2) reis- en parkeerkosten en (3) kosten voor het eigen risico.
Toewijsbare materiële schade nabestaanden [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de door de moeder van [slachtoffer 1] gevorderde materiële kosten voor lijkbezorging en de begrafenis toewijzen. Deze schade is niet betwist, voldoende onderbouwd en staat in rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde.
Niet toewijsbare materiële schade nabestaanden [slachtoffer 1]
De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot griffierechtkosten voor het verwerpen van het nalatenschap) is niet aan te merken als kostenpost ter afwikkeling van de nalatenschap van de overledene en komt derhalve op grond van art. 6:108 BW niet voor vergoeding in aanmerking. Legeskosten en notariskosten (waaronder griffierecht valt) die strekken tot afwikkeling van een nalatenschap zijn niet toewijsbaar als kosten van lijkbezorging, omdat zij niet in rechtstreeks verband staan met het begraven van [slachtoffer 1] . Ook de door de moeder van [slachtoffer 1] gevorderde notariskosten die zijn gemaakt in dit kader komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Deze vorderingen wijst de rechtbank daarom af.
Materiële schade nabestaande [slachtoffer 2]
De door de zus van [slachtoffer 2] gevorderde materiële schade zal worden toegewezen. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat in rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde.
Alle toegewezen materiële en immateriële schadevergoedingen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, en als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte ten aanzien van alle nabestaanden eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
BEM-clausule ten aanzien van de vordering van Benadeelde partij [K]
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij achttien jaar is.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 38z, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd;
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Benadeelde partij [G]
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van € 17.998,33;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [G] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst af de vordering voor notariskosten en griffierecht afwijzen nalatenschap;
  • verklaart [G] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [G] aan de Staat € 17.998,33 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 124 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [F]
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van € 17.500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [F] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [F] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [F] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [Q]
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van € 17.500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [Q] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst af de vordering voor griffierecht verwerpen nalatenschap;
  • verklaart [Q] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [Q] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [O]
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van € 17.500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [O] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst af de vordering voor griffierecht verwerpen nalatenschap;
  • verklaart [O] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [O] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [P]
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van € 17.500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [P] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst af de vordering voor griffierecht verwerpen nalatenschap;
  • verklaart [O] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [P] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [K]
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van € 17.500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [K] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [K] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een BEM-clausule;
Benadeelde partij [R]
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van € 6.292,43;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [R] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [R] aan de Staat € 6.292,43 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 66 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. J. Edgar en O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2024.
Mrs. Edgar en Böhmer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 31 januari 2023 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk een of meer goederen/voorwerpen in en/of nabij een schuur (tevens woon /verblijfplaats van [slachtoffer 1] ) en/of een woning aan [straat 1] [nummeraanduiding 1] in brand heeft gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en/of die woning en/of de daarin aanwezige goederen en/of naastgelegen woning(en)/panden/goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die schuur en/of woning aanwezige perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [A] en/of de bewoners van naastgelegen woning(en)/panden, in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was, zulks terwijl het feit de dood van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 1 mei 2023, genummerd PL0600-2023047602, opgemaakt door Districtsrecherche Gelderland-Midden, Team Grootschalig Opsporing (TGO), doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 1545. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1543.
3.Pagina 406.
4.Pagina 407.
5.Pagina 408.
6.Pagina 409.
7.Pagina 411.
8.Pagina 412.
9.Pagina 362.
10.Pagina 364.
11.Een NFI-rapport d.d. 3 februari 2023, opgemaakt door ing. [S] , pagina 368.
12.Een NFI-rapport d.d. 4 februari 2023, opgemaakt door drs. [T] , pagina 374.
13.Een NFI-rapport d.d. 4 februari 2023, opgemaakt door drs. [T] , pagina 387.
14.Pagina 764.
15.Pagina 744.
16.Pagina 745.
17.Pagina 749.
18.Pagina 750.
19.Pagina 753.
20.Pagina 754.
21.Pagina 757.
22.Pagina 718.
23.Pagina 719.
24.Pagina 701.
25.Pagina 702.
26.Pagina 1155.
27.Pagina 1159.