ECLI:NL:RBMNE:2024:1624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
05-314865-22, 10-202256-22 en 10-147726-21 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord en veroordeling voor hulp bij zelfbevrijding, vuurwapenbezit en voorbereiding afpersing

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord en doodslag, maar veroordeelde hem voor het behulpzaam zijn bij de zelfbevrijding van een terbeschikkinggestelde, vuurwapenbezit en de voorbereiding van een afpersing. De verdachte kreeg een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke pij-maatregel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij medeplichtig was aan de poging tot moord, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzet had op de ondersteuning van het geweld tegen het slachtoffer. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering vanwege de vrijspraak van de verdachte voor de poging tot moord. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde werkstraf van 30 uren toegewezen. De zaak is behandeld achter gesloten deuren, gezien de minderjarigheid van de verdachte, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn normoverschrijdende gedragsstoornis.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 05-314865-22, 10-202256-22 en 10-147726-21 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2006] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 maart 2023, 23 mei 2023, 21 juni 2023, 15 augustus 2023, 5 december 2023, 27 februari 2024 en 28 februari 2024. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De behandeling heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden, omdat [verdachte] minderjarig is. Het onderzoek ter terechtzitting is op 19 maart 2024 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vorderingen van [slachtoffer] als benadeelde partij en als vertegenwoordiger van de benadeelde partij [benadeelde] , alsmede van de toelichting van hun vertegenwoordiger mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort. Ook waren aanwezig en zijn gehoord F. Zamer en D. Veenkerk namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en [A] en [B] namens Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR).

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
05-314865-22
feit 1
op 30 november 2022 in [plaats] , [plaats] en/of [woonplaats] samen met anderen of alleen behulpzaam is geweest bij de (zelf)bevrijding van [medeverdachte] ;
feit 2
medepleger is van of medeplichtig is aan de poging tot moord of poging tot doodslag op 30 november 2022 in [plaats] door [medeverdachte] op [slachtoffer] ;
10-202256-22
feit 1
op 9 augustus 2022 in Rotterdam een vuurwapen (categorie III) en munitie (categorie III) voorhanden heeft gehad;
feit 2
op 9 augustus 2022 in Rotterdam samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor een afpersing.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 05-314865-22 feit 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank van het onder parketnummer 05-314865-22 feit 1 en onder parketnummer 10-202256-22 feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
05-314865-22
Bewezenverklaring feit 1
Het feit is door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 28 februari 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 december 2022, genummerd 2022376056, opgemaakt door de politie Midden-Nederland doorgenummerde pagina 165 e.v.
Vrijspraak feit 2
De officier van justitie heeft aangevoerd dat [verdachte] medeplichtig is aan de poging tot moord op het slachtoffer [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte] te helpen bij zijn zelfbevrijding, hem vervolgens naar de woning van het slachtoffer te vervoeren en hem daarna naar zijn woning in [woonplaats] te vervoeren. Uit de chats tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] en het tapgesprek van [verdachte] in [instelling 1] blijkt dat [verdachte] wetenschap had van het voornemen van [medeverdachte] van het plegen van een zeer ernstig geweldsdelict tegen het slachtoffer [slachtoffer] , aldus de officier van justitie.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde heeft begaan en zal hem hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. [verdachte] is behulpzaam geweest bij de zelfbevrijding van medeverdachte [medeverdachte] . Uit de chats tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] blijkt verder dat [verdachte] wist dat [medeverdachte] afgezet ging worden bij een woning, dat [medeverdachte] een conflict had met zijn ex, dat er geld ‘gepakt’ zou gaan worden en dat bij het conflict geweld zou kunnen worden toegepast (de ‘hand voor de mond’ doen). Echter blijkt uit het dossier niet dat [verdachte] rekening heeft gehouden en hoeven houden met het vergaande en potentieel dodelijke geweld dat uiteindelijk in de woning van aangeefster heeft plaatsgevonden. Er kan daarom niet gesteld worden dat [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] aangeefster zou proberen te doden. De rechtbank weegt hierbij mee dat, ondanks dat [medeverdachte] dit had gevraagd, niet is gebleken dat [verdachte] een wapen voor [medeverdachte] heeft meegenomen. Van medeplegen is geen sprake nu [verdachte] geen significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen aangeefster. Het brengen van de rugtas met kleding van medeverdachte [medeverdachte] terwijl hij in de woning van het slachtoffer was, is hiervoor onvoldoende. Ook van medeplichtigheid aan het geweld is dus geen sprake, nu er geen sprake was van opzet op ondersteuning van [medeverdachte] bij de door hem gepleegde poging tot doodslag.
10-202256-22
Bewezenverklaring feit 1 en feit 2
De feiten zijn door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van 10 augustus 2022, genummerd […] , opgemaakt door de politie Rotterdam, houdende een bekennende verklaring van verdachte, doorgenummerde pagina 57 e.v. uit procesdossier VGL;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 augustus 2022 genummerd 2022242942, opgemaakt door de politie Rotterdam, doorgenummerde pagina 16 e.v. uit procesdossier VGL;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 9 augustus 2022, ongenummerd, opgemaakt door de politie Rotterdam, uit procesdossier VGL;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen, genummerd PL1700-2022242928-21, opgemaakt door de politie Rotterdam, doorgenummerde pagina 71 e.v. uit 1e Aanvullend PV;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 augustus 2022 genummerd 208121534.OIG, opgemaakt door de politie Rotterdam, doorgenummerde pagina 33 e.v. uit 1e Aanvullend PV;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 augustus 2022 genummerd 2208151700.AMB, opgemaakt door de politie Rotterdam, doorgenummerde pagina 55 e.v uit 1e Aanvullend PV.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
05-314865-22
feit 1
op 30 november 2022 in de gemeente [plaats] en te [plaats] en te [woonplaats] , in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [medeverdachte] , die krachtens rechterlijke uitspraak van de vrijheid was beroofd en op rechterlijke uitspraak in de [instelling 2] te [plaats] diende te verblijven, bij zijn zelfbevrijding behulpzaam is geweest door met genoemde [medeverdachte] voor en/of gedurende zijn verlof bij een [locatie] af te spreken en hem aldaar bij die [locatie] op te wachten en vervolgens gezamenlijk vanaf die [locatie] weg te rennen en weg te vluchten en genoemde [medeverdachte] vervolgens te begeleiden naar een gereedstaande en door één van de verdachten bestuurde vluchtauto en die genoemde [medeverdachte] in die vluchtauto in te laten stappen en genoemde [medeverdachte] vervolgens met die vluchtauto naar [plaats] en [woonplaats] te vervoeren en vervolgens genoemde [medeverdachte] in een woning in [woonplaats] te verbergen;
10-202256-22
feit 1
op 9 augustus 2022 te Rotterdam,
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Umarex, model Walther PPQ, kaliber 7.65 mm en
- munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 2 kogelpatronen, kaliber 7.65mm
voorhanden heeft gehad;
feit 2
op 9 augustus 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten afpersing in vereniging op de openbare weg, opzettelijk een voorwerp, te weten
- een vuurwapen, te weten een pistool van het merk Umarex, model Walther PPQ, kaliber 7.65 mm en/of 2 kogelpatronen kaliber 7.65 mm
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
05-314865-22
feit 1
in vereniging opzettelijk iemand, krachtens rechterlijke uitspraak van de vrijheid beroofd, bij zijn zelfbevrijding behulpzaam zijn;
10-202256-22
feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2
voorbereiding van afpersing in vereniging.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert zij oplegging van de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: pij-maatregel) voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden meewerken aan begeleiding vanuit jeugdreclassering, meewerken aan begeleiding en forensische (ambulante) behandeling, schoolgang, vrijetijdsbesteding en contactverboden met de medeverdachten en aangevers. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] langer in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dan noodzakelijk was, omdat de schorsingsrapportages op zich lieten wachten. Het is daarom niet redelijk dat [verdachte] nu weer gedetineerd raakt, zoals geëist door de officier van justitie.
De verdediging heeft verzocht geen voorwaardelijke pij-maatregel op te leggen, omdat dit geen toegevoegde waarde heeft nu de schorsing van [verdachte] voorspoedig verloopt met dezelfde bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden zijn nodig, maar kunnen worden opgelegd met een voorwaardelijk strafdeel in plaats van een voorwaardelijke pij-maatregel. De pij-maatregel is het zwaarste arsenaal, een stap te ver en niet passend. Het pedagogisch doel moet niet terzijde worden geschoven.
Tot slot verzoekt de verdediging dat de rechtbank rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] .
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
[verdachte] heeft medeverdachte [medeverdachte] geholpen bij zijn zelfbevrijding. [medeverdachte] heeft [verdachte] op 29 november 2022 gevraagd hem hierbij te helpen nadat [verdachte] ’s moeder dit had geweigerd. [verdachte] zag hier, naar eigen zeggen, geen kwaad in omdat hij niet wist dat dit strafbaar was. Daarnaast was [medeverdachte] altijd aardig voor [verdachte] waardoor [verdachte] [medeverdachte] wilde helpen. [verdachte] wist echter waarvoor [medeverdachte] in de [instelling 2] verbleef. Na hiervoor te zijn gevraagd, heeft [verdachte] een chauffeur geregeld via Snapchat met de belofte de chauffeur € 200,00 te betalen voor het ophalen en afzetten van [medeverdachte] . [verdachte] en de chauffeur zijn op 30 november 2022 vroeg vertrokken vanuit huis om op tijd bij de afgesproken plek te zijn, te weten een [locatie] in [plaats] dichtbij de [instelling 2] . [verdachte] stond voor de [locatie] te wachten op [medeverdachte] die op dat moment op begeleid verlof was in deze [locatie] . [verdachte] en [medeverdachte] hielden contact via sms. Op een gegeven moment is [medeverdachte] de [locatie] uitgerend en zijn [verdachte] en [medeverdachte] richting de vluchtauto gerend en ingestapt. [verdachte] , [medeverdachte] en de chauffeur zijn meteen weggereden. Hiermee is de zelfbevrijding gelukt.
De rechtbank acht het zeer ernstig en zorgwekkend dat [verdachte] heeft ingestemd met de bevrijdingsactie, zeker nu hij wist dat zijn moeder dit had geweigerd omdat zij het geen goed plan vond en [medeverdachte] hier niet bij wilde helpen. Met zijn handelen heeft [verdachte] de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing gefrustreerd. Zijn handelen getuigt van een gebrek aan respect voor de rechtsorde. [verdachte] heeft door zijn handelen ook voor maatschappelijke onrust gezorgd. Ontsnappingen van terbeschikkinggestelden hebben veel impact voor de directe slachtoffers en in de samenleving. De rechtbank neemt dit [verdachte] kwalijk.
Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met de bijbehorende munitie en de voorbereiding van een afpersing in vereniging met dit vuurwapen. [verdachte] was door een derde gevraagd voor ‘een job’. [verdachte] moest zich voordoen als de zoon van de verkoper van een auto, het geld aannemen en wegrennen. [verdachte] heeft toen uit eigen beweging gezegd dat hij een vuurwapen heeft en deze zal meenemen. Zo gezegd, zo gedaan. Nu het echter om een pseudokoop door de politie ging, is [verdachte] samen met een ander op heterdaad aangehouden.
Een vuurwapen vormt in de handen van een daartoe niet bevoegd persoon een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving. Het versterkt ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Bovendien kan het tot zeer gevaarlijke situaties leiden. In dit geval gaat het om een omgebouwd gaspistool. Uit de geweldsincidenten, soms met dodelijke afloop, waarbij omgebouwde gaspistolen zijn gebruikt, blijkt hoe gevaarlijk deze zijn. Dat [verdachte] wist dat het wapen niet kon afvuren, maakt dit niet anders.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] van 5 februari 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor onder meer het bezit van een steekwapen.
Adviezen van deskundigen
Uit het psychiatrisch onderzoek van 5 juni 2023 en het psychologisch onderzoek van 6 juni 2023 blijkt dat bij [verdachte] sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, ernstig en persisterend. Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. [verdachte] heeft zicht op de (on)toelaatbaarheid van zijn handelen, maar wordt onvoldoende afgeremd in zijn gedrag door zijn geweten. [verdachte] is gevoelig voor spanning en bagatelliseert zijn gedrag. Met zijn eigen invulling, motieven en cognities lijkt [verdachte] zijn ongewenste gedrag te rechtvaardigen. De ten laste gelegde feiten zijn [verdachte] in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt zonder behandeling hoog geacht. Met behandeling kan dit risico afnemen indien [verdachte] (intrinsiek) gemotiveerd is en deelneemt aan de behandeling. Geadviseerd wordt om een voorwaardelijke pij-maatregel op te leggen zodat [verdachte] individuele en systematische behandeling kan ondergaan.
Uit het advies van de Raad van 30 augustus 2023 blijkt dat het recidiverisico op hoog wordt geschat, waarbij de domeinen Houding en Vaardigheden hoog scoren. De Raad acht forensische behandeling het belangrijkst om recidive te voorkomen. Gezien de leeftijd van [verdachte] dient er minder ingezet te worden op het vergroten van het toezicht vanuit huis en meer op het veranderen van de mindset van [verdachte] en het vergroten van zijn vaardigheden om op adequate wijze te functioneren in de maatschappij, zonder nieuwe politie- en justitiecontacten op te doen. Vanuit pedagogisch oogpunt wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen zodat [verdachte] de positieve lijn die is ingezet tijdens de schorsing kan voortzetten. Daarnaast wordt geadviseerd om een voorwaardelijke pij-maatregel op te leggen om [verdachte] te motiveren de behandeling en de positieve lijn voort te zetten.
Uit de briefrapportage van JBRR van 28 november 2023 blijkt dat de schorsing positief verloopt. Vanuit Welzijn E25 heeft [verdachte] een coach waarmee hij goed contact heeft en sinds oktober 2023 heeft hij ook behandeling. De komende periode wordt verder ingezet op de behandeling door Welzijn E25 en dagbesteding. JBRR adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke pij-maatregel met als bijzondere voorwaarden meewerken aan begeleiding vanuit jeugdreclassering, meewerken aan begeleiding en forensische (ambulante) behandeling bij Welzijn E25, De Waag of een soortgelijke instelling, schoolgang, vrijetijdsbesteding en contactverboden met de medeverdachten en aangevers.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [A] aangegeven dat de basis er is, maar er (nog) onvoldoende sprake is geweest van delictbespreking tijdens de behandeling. Dit is nodig zodat [verdachte] ervan kan leren. Ook hier zal de komende tijd op worden ingezet.
8.3.3
Conclusie
De rechtbank houdt rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] ten tijde van de bewezenverklaarde feiten zoals geconcludeerd door de deskundigen. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat [verdachte] eerder is veroordeeld voor het bezit van een (steek)wapen en de ernst van de feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op het handelen van [verdachte] niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) en de strafoplegging in soortgelijke zaken. De rechtbank vindt een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 8 maanden (240 dagen) passend en geboden, en legt dit op. Dit is korter dan de duur die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 278 dagen. [verdachte] zat langer in voorarrest, omdat de rapportages niet tijdig gereed waren en het onverantwoord was om [verdachte] te schorsen zonder strak schorsingskader. Dit betekent dat [verdachte] niet opnieuw gedetineerd raakt.
De rechtbank vindt het, net als de deskundigen en procespartijen, noodzakelijk dat [verdachte] hoe dan ook behandeling krijgt. Niet alleen om de positieve lijn voort te zetten, maar ook om hem vaardigheden aan te leren voor zijn toekomst. Dit betekent dat er bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd. De rechtbank zal dit niet verbinden aan een voorwaardelijke jeugddetentie, omdat zij dit niet passend vindt. In dat geval zal [verdachte] bij overtreding van de voorwaarde(n) het voorwaardelijke deel uitzitten. Daarmee vervallen de voorwaarden en dus ook de verplichting tot behandeling. Dit vindt de rechtbank onwenselijk. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk om deze voorwaarden te verbinden aan een pij-maatregel. De rechtbank legt deze maatregel geheel voorwaardelijk op, omdat de pij-maatregel een ultimum remedium is en ook zo moet worden ingezet. Nu het schorsingstoezicht op dit moment goed verloopt, dient [verdachte] de kans te krijgen te laten zien dat hij de positieve lijn kan voorzetten buiten een inrichting voor jeugdigen.
Om een pij-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht zijn vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is hieraan voldaan. Er was bij [verdachte] ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake van een ziekelijke stoornis, te weten een normoverschrijdende gedragsstoornis. Voorts zijn het bewezen verklaarde onder 05-314865-22 feit 1 en 10-202256-22 feit 1 misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ook acht de rechtbank de pij-maatregel noodzakelijk voor de veiligheid van andere personen of goederen, nu het recidiverisico zonder behandeling hoog wordt geschat. Ten slotte is de pij-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [verdachte] .
Aan de voorwaardelijke pij-maatregel verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door JBRR, te weten: meewerken aan begeleiding vanuit de jeugdreclassering, meewerken aan begeleiding en forensische (ambulante) behandeling bij Welzijn E25, De Waag of een soortgelijke instelling, schoolgang, vrijetijdsbesteding en contactverboden met de medeverdachten en aangevers.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op bovengenoemde adviezen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die [verdachte] worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht dat de iPhone verbeurd wordt verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft teruggave van de iPhone aan [verdachte] verzocht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een iPhone (G6491646), verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het onder 05-314865-22 feit 1 bewezen verklaarde voorbereid en begaan.

10.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 44.549,40. Dit bedrag bestaat uit € 14.549,40 materiële schade en € 30.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 05-314865-22 feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
[slachtoffer] heeft zich ook namens haar zoon [benadeelde] als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.000,00 bestaande uit shockschade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 05-314865-22 feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel worden toegewezen. Indien de rechtbank de vorderingen in de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] geheel toewijst, verzoekt de officier van justitie om de vorderingen in deze zaak niet-ontvankelijk te verklaren, omdat [medeverdachte] het slachtoffer letsel heeft toegebracht en niet [verdachte] .
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt primair niet-ontvankelijkheid gelet op de bepleite vrijspraak voor
05-314865-22 feit 2. Subsidiair verzoekt de raadsman om niet-ontvankelijkheid als de rechtbank de vorderingen toewijst in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] .
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] heeft de raadsman bepleit dat de kostenposten van de telefoon, de navelpiercing en de bank niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarnaast is verzocht om matiging van het bedrag voor de immateriële schade.
Ten aanzien van de vordering namens [benadeelde] verzoekt de raadsman primair om niet-ontvankelijkheid, omdat er geen duidelijkheid is over de medische eindtoestand en er daarom geen oordeel kan worden gegeven over de psychische schade. Subsidiair verzoekt de raadsman om matiging van het bedrag.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen [slachtoffer] en [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen nu [verdachte] van het onder 05-314865-22 feit 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De rechtbank merkt hierbij op dat er tussen feit 1 en de geleden schade geen rechtstreeks verband is. De betrokkenheid bij de ontsnapping van [medeverdachte] en het afzetten van [medeverdachte] bij [slachtoffer] , is onvoldoende om [verdachte] verantwoordelijk te houden voor het uiteindelijke geweld en de daardoor ontstane schade.
De benadeelde partijen kunnen de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen, zullen de benadeelde partijen in de kosten van [verdachte] worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van 28 oktober 2021 van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam met parketnummers 10-147726-21 en 10-232962-21 (gev. ttz) is [verdachte] een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uren voorwaardelijk opgelegd. De proeftijd loopt van 12 november 2021 tot en met 14 september 2024.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging geheel toe te wijzen.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten terwijl hij wist dat er een voorwaardelijke straf boven zijn hoofd hing. [verdachte] moet de consequenties van zijn handelen ondervinden. Om die reden zal deze straf alsnog geheel ten uitvoer worden gelegd.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 46, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 191 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 05-314865-22 feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 05-314865-22 feit 1 en onder 10-202256-22 feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • legt aan verdachte op
  • bepaalt dat
  • stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
  • als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] (geboren op [1991] ), [C] (geboren op [2004] ) en [slachtoffer] (geboren op [1995] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal houden aan de aanwijzingen in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding gegeven door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond;
* meewerkt aan begeleiding vanuit Welzijn E25 of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* meewerkt aan forensische (ambulante) behandeling vanuit Welzijn E25, De Waag of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* volgens zijn lesrooster naar school gaat en zich houdt aan de regels en afspraken conform het lesprogramma;
* zich inzet voor structurele vrijetijdsbesteding in de vorm van sport en/of een bijbaan;
  • waarbij Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de iPhone (G6491646) verbeurd;
Benadeelde partijen
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummers 10-147726-21 en 10-232962-21 (gev. ttz)
-
wijst toede vordering tot tenuitvoerlegging;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 28 oktober 2021 opgelegde voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een
werkstraf voor de duur van 30 uren.
Dit vonnis is gewezen door L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. H.F. Koenis en S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
05-314865-22
feit 1
hij op of omstreeks 30 november 2022 in de gemeente [plaats] en/of te [plaats] en/of te [woonplaats] , gemeente Lansingerland, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [medeverdachte] , op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van de vrijheid beroofd (genoemde [medeverdachte] dient op rechterlijke uitspraak in de [instelling 2] te [plaats] te verblijven), heeft/hebben bevrijd of bij zijn zelfbevrijding behulpzaam is/zijn geweest door met genoemde [medeverdachte] (voor en/of gedurende zijn verlof) bij een [locatie] (winkel) af te spreken en/of hem aldaar bij die [locatie] op te wachten en/of (vervolgens) gezamenlijk vanuit/vanaf die [locatie] weg te rennen en/of weg te vluchten en/of genoemde [medeverdachte] (vervolgens) te begeleiden naar een gereedstaande en/of door één van de verdachte bestuurde (vlucht)auto en/of die genoemde [medeverdachte] in die (vlucht)auto in te laten stappen en/of genoemde [medeverdachte] (vervolgens) met die (vlucht)auto naar [plaats] en/of [woonplaats] , althans naar elders in Nederland te vervoeren en/of (vervolgens) genoemde [medeverdachte] in hun/haar/een woning (in [woonplaats] ) te verbergen,
(artikel 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(art 191 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
[medeverdachte] op of omstreeks 30 november 2022 te [plaats] , ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en/of met voorbedachten raad en/of na kalm beraad en/of rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, [slachtoffer] van het leven te beroven, door genoemde [slachtoffer] bij haar keel (vast) te pakken en/of haar kaal dicht te knijpen en/of haar te wurgen en/of (vervolgens) genoemde [slachtoffer] meerdere malen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in haar buik en/of haar rug en/of haar schouder(s) en/of haar be(en)(en) en/of bil(len), althans in haar lichaam, te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 30 november 2022 te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [woonplaats] , gemeente Lansingerland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen, zoals een telefoon, en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest door (voortdurend) met genoemde [medeverdachte] telefonisch/chat contact te onderhouden en/of door genoemde [medeverdachte] per (vlucht)auto naar (de woning van genoemde) [slachtoffer] te brengen/vervoeren en/of door (tezamen met genoemde [medeverdachte] ) de (hoofd)entree/lift/hal/het trappenhuis van het wooncomplex van genoemde [slachtoffer] te betreden en/of door te posten voor/nabij de school van het zoontje van [slachtoffer] en/of door te posten voor/nabij de woning van genoemde [slachtoffer] en/of door genoemde [medeverdachte] bij de voordeur/in de woning van genoemde [slachtoffer] een rugtas te overhandigen en/of (vervolgens) door voornoemde [medeverdachte] buiten op te wachten en/of genoemde [medeverdachte] (wederom) een vluchtroute en/of vervoer vanaf de plaats van het gepleegde misdrijf te verschaffen,
(artikel 48 Wetboek van Strafrecht)
(artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
10-202256-22
feit 1
hij op of omstreeks 9 augustus 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Umarex, model Walther PPQ, kaliber 7.65 mm en/of
- munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 2 kogelpatronen, kaliber 7.65mm voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
feit 2
hij op of omstreeks 9 augustus 2022 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten afpersing in vereniging op de openbare weg
(art 317 Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een vuurwapen (te weten een pistool van het merk Umarex, model Walther PPQ, kaliber 7.65 mm en/of 2 kogelpatronen kaliber 7.65 mm) en/of
- een mobiele telefoon (waarop gegevens zijn opgeslagen en/of waarmee hij met zijn medeverdachte(n) en/of opdrachtgever(s) gegevens heeft uitgewisseld over de locatie en/of over de uitvoering van de voorgenomen afpersing in vereniging op de openbare weg)
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)