ECLI:NL:RBMNE:2024:1601

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
UTR_24_154
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening tegen de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een tandartsenpraktijk met bomenkap in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wonende nabij de tandartsenpraktijk, had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest was verleend voor de uitbreiding van de praktijk. De uitbreiding omvatte een aanpassing van de achtergevel en vereiste bomenkap. Verzoeker stelde dat de uitbreiding in strijd was met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende parkeerruimte zou zijn, wat zou leiden tot extra parkeerdruk in de straat.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij het verzoek van verzoeker, maar dat de omgevingsvergunning rechtmatig was verleend. De rechtbank concludeerde dat de uitbreiding van de tandartsenpraktijk, hoewel deze buiten het bouwvlak viel, voldoende was onderbouwd door het college en dat er geen onevenredige nadelige gevolgen voor de omgeving te verwachten waren. De rechtbank volgde het college in de afweging tussen het belang van de bomen en de noodzaak van de uitbreiding.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat het bestreden besluit niet in stand zou blijven na heroverweging in bezwaar of in een eventuele bodemprocedure. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd geen griffierecht of proceskostenveroordeling toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/154

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest(het college), verweerder
(gemachtigde: J. Voorhaar).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [vestigingsplaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: E.A. Lambermont).

Inleiding

1.1.
In een besluit van 5 januari 2024 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghouder voor het uitbouwen en aanpassen van de gevel op het perceel [adres 1] in [vestigingsplaats] (het perceel). Het gaat om een uitbreiding van een tandartsenpraktijk over één bouwlaag op de begane grond aan de achterzijde. Om de bouw te realiseren is er bomenkap noodzakelijk.
1.2.
Het college vindt dat het project in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. Er zijn volgens het college geen onevenredige nadelige gevolgen voor één of meer belanghebbenden. Het bouwwerk voldoet aan het Bouwbeluit 2012 en de bouwverordening. De commissie ruimtelijke kwaliteit heeft op 24 november 2023 positief geadviseerd over het bouwplan. Het college heeft dit advies overgenomen.
1.3.
Om de bomenkap tegen te houden heeft verzoeker op 11 januari 2024 om een voorlopige voorziening verzocht en op 19 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Verzoeker woont aan de [adres 2] in [woonplaats] , op ongeveer 31 m afstand van het perceel.
1.4.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2024. Verzoeker is in persoon verschenen. Het college en de vergunninghouder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. [1] De vergunninghouder wil zo spoedig mogelijk starten met de kapwerkzaamheden. De hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie zal naar verwachting in maart/april 2024 plaatsvinden. Gelet hierop heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij een beslissing van de voorzieningenrechter op het verzoek.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
3. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat dit in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kunnen blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel op de hoofdlijnen over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoeker om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en de vergunninghouder om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van de besluiten, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoeker.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Buitenplanse afwijking
5. Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Maatschappelijk’. Het bouwplan voldoet niet aan art 14.2.1, sub a, van het bestemmingsplan dat bepaalt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Het huidige gebouw heeft een oppervlakte van 90 m². De bestaande praktijk wordt over een diepte van circa 13,2 m² uitgebreid met circa 140 m². Hiervan komt circa 39,4 m² buiten het bouwvlak te liggen met een diepte van 3,77 m. Hiermee is sprake van strijd met het bestemmingplan.
6. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor het handelen in strijd met het bestemminplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het BOR.
7. Het beoordelingskader waaraan getoetst moet worden is opgenomen in artikel 2.12, onder a, sub 3, van de Wabo. Hierin wordt bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Daarbij moet het college een zorgvuldige afweging maken van de betrokken belangen.
8. Verzoeker voert aan dat de realisatie van de bouwplannen een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft. Het bouwplan behelst meer dan een verdubbeling van het huidig aantal m². Verzoeker vindt het onvoorstelbaar dat een dergelijk grootschalige uitbreiding wordt gehonoreerd in een woonomgeving, ook in relatie met de ruimtelijke ontwikkelingen die eerder zijn gehonoreerd ten behoeve van het [medisch centrum] aan de [adres 3] . Dit medisch centrum ligt aan de overkant van het perceel. Bij de uitbreiding van dit medisch centrum is er een extra verdieping gerealiseerd, is er openbaar groen verwijderd en zijn er parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd.
9. Het college heeft een stedenbouwkundige overweging in de omgevingsvergunning opgenomen. Hierin staat dat er eerder een aanvraag voor dit plan is ingediend en dat er toen positief is geadviseerd. De overschrijding bedraagt circa 3,77 meter. Het perceel heeft een aardige diepte waardoor een uitbreiding aan de achterzijde ruimtelijk goed is in te passen. Er wordt over één bouwlaag gebouwd en dat sluit aan op de bestaande hoogte. Hierdoor is er geen ongewenst effect op de naastgelegen percelen. Vanuit de straat is de uitbreiding niet zichtbaar en is er geen sprake van aantasting van de ruimtelijke kwaliteiten. Het college heeft op de zitting toegelicht dat de uitbreiding van de tandartsenpraktijk met 39,4 m² binnen het bestemmingsplan had kunnen passen indien het pand meer in de breedte en minder in de diepte zou worden uitgebreid.
10. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende heeft onderbouwd dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De goede ruimtelijke onderbouwing hoeft alleen te zien op afwijking van het bestemmingsplan: de overschrijding van het bouwvlak met 39,4 m². De rechtbank acht van doorslaggevend belang dat een uitbreiding van de tandartsenpraktijk met hetzelfde oppervlakte wel binnen het bestemmingsplan zou passen indien het pand breder en minder diep zou worden gemaakt. Daarnaast kan de rechtbank de stedenbouwkundige onderbouwing volgen dat het bouwplan geen ongewenst effect op de naastgelegen percelen heeft. De uitbreiding is ruimtelijk goed in te passen door de diepte van het perceel, wordt over één bouwlaag gerealiseerd en is vanuit de straat niet te zien.
Parkeerdruk
11. Verzoeker voert verder aan dat er onvoldoende parkeerruimte aanwezig is om de uitbreiding van de tandartsenpraktijk met vier behandelkamers te realiseren. Er is voorzien in vier parkeerplaatsen achter de praktijk. Deze parkeerplaatsen zullen echter door het personeel worden gebruikt. De toename aan patiënten zal daarom in de straat parkeren. Hiervoor is onvoldoende parkeerruimte aanwezig, aldus verzoeker.
12. Om te beoordelen of een omgevingsvergunning verleend kan worden, toetst het college de aanvraag aan het bestemmingsplan. Via het paraplubestemmingsplan dat op het perceel van toepassing is, verwijst het college voor parkeren naar de nota parkeernormen auto en fiets 4e herziening (de parkeernota). [2] De parkeernormen in de parkeernota gaan niet over bestaande situaties. [3] Het college moet dus toetsen of de uitbreiding van het pand met 140 m² voldoet aan de parkeernormen van de parkeernota. In bijlage 1 bij de parkeernota staat als parkeernorm voor een tandartspraktijk 2,3 auto’s per 100 m² bruto vloeroppervlak. De bestaande praktijk wordt uitgebreid met circa 140 m². Dit leidt tot een parkeernorm van 3,3 parkeerplaatsen. Hieraan wordt in het bouwplan voldaan met vier parkeerplaatsen. Het bouwplan voldoet dus aan de parkeernormen. Er is op grond van de parkeernota geen weigeringsgrond van toepassing. Verzoeker betwist dit niet.
13. Het is volgens het college te verwachten dat patiënten van de tandartspraktijk in de wijk zullen parkeren. Dit zal echter niet tot extra parkeerdruk leiden omdat er sprake is van dubbelgebruik. De praktijk zal open zijn wanneer een deel van de bewoners niet thuis aanwezig is. De rechtbank kan het college hierin volgen.
Bomenkap
14. De vergunninghouder heeft het college in de vergunningaanvraag verzocht om een kapvergunning voor vijf bomen. Bij de aanvraag heeft de vergunninghouder kaarten van de oude en de te realiseren situatie aangeleverd. Uit deze kaarten blijkt dat de aanvraag ziet op de kap van bomen 8, 9, 20, 21 en 22. Het college heeft voor deze vijf bomen een kapvergunning verleend. De vergunninghouder heeft op de zitting toegelicht dat bomen 8 en 9 al weg zijn, omdat deze zijn omgewaaid. Dit maakt dat de rechtbank alleen nog de kapvergunning ten aanzien van bomen 20, 21 en 22 ter beoordeling voorligt. Niet ter discussie staat dat bomen 20, 21 en 22 aan het bouwplan in de weg staan.
15. Het college heeft de aanvraag voor vergunning voor de kap van de bomen beoordeeld op grond van artikel 2.2, lid 1, onder g, van de Wabo, artikel 4:11 e.v. van de Algemene plaatselijke verordening Soest 2022 en de nota bescherming en kap van bomen 2012, de groene parels van Soest (nota kapbeleid). Er zijn volgens het college geen weigeringsgronden van toepassing. De vorige eigenaar van het pand heeft vijf jaar geleden een omgevingsvergunning aangevraagd voor hetzelfde bouwplan. [adviesbureau] heeft toen in een Bomen Effect Analyse de kwaliteit van de bomen op het perceel omschreven. Het college gaat voor de beoordeling van de bomenkap bij het huidige bouwplan nog steeds uit van de bevindingen van [adviesbureau] . Niet aannemelijk is dat de kwaliteit van de bomen erg veranderd is ten opzichte van vijf jaar geleden.. Destijds is positief geadviseerd op de aanvraag.
16. Het bestemmingsplan geeft de wettelijke kaders aan voor onder andere mogelijkheden tot bouwen. Indien het bouwwerk past binnen de voorwaarden van het bestemmingsplan, wordt een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen. Op grond van artikel 7.2 van de nota kapbeleid zullen aanwezige vergunningplichtige bomen binnen het bouwvlak moeten wijken voor het bouwwerk, hoofdgebouw zijnde. Voor vergunningplichtige bomen buiten het bouwvlak in de bestemming wonen of anderszins zal de afweging tussen boombelang en verwijderingbelang gemaakt worden.
17. De rechtbank stelt vast dat bomen 20, 21 en 22 niet in het bouwvlak staan. Er moet dus een afweging tussen het boombelang en het verwijderingsbelang gemaakt worden.
18. Het college heeft toegelicht dat de bomenkaart behorende bij de nota kapbeleid aangeeft dat er op het perceel geen sprake is van monumentale bomen dan wel bomen in een bomenstructuur. Er is eerder een vergunning aangevraagd en verleend voor de bomen 20, 21 en 22. Deze vergunning-aanvraag is door de vorige aanvrager ingetrokken. De bomen vallen in categorie 4 (particuliere bomen op percelen groter dan 175 m²) van het beleid en hebben geen bijzondere waarde of betekenis. Er is geen sprake van monumentale dan wel toekomstig monumentale bomen. Het college vindt dat het boombelang in deze kleiner is dan het belang van de uitbreiding van de praktijk met realisatie van vier extra parkeerplaatsen conform de parkeernota. De waarde van deze bomen wordt niet dusdanig hoog geacht dat een vergunningaanvraag moet worden geweigerd. De rechtbank kan deze afweging tussen het boombelang en het verwijderingsbelang van het college volgen. Dat [adviesbureau] in de Bomen Effect Analyse van 13 juni 2017 heeft geadviseerd dat boom 20 duurzaam kan worden gehandhaafd, staat los van de afweging die het college heeft gemaakt.
Vleermuizen
19. Verzoeker voert aan dat er eerst verdergaand flora- en faunaonderzoek nodig is voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het perceel van de vergunninghouder is namelijk een leef- en foerageergebied van vleermuizen. De vleermuis is een beschermde diersoort (rode lijst).
20. Het college heeft toegelicht het niet aannemelijk te vinden dat de Wet natuurbescherming, thans regels Flora en Fauna Omgevingswet, wordt overtreden door de kap van enkele bomen midden in een woonwijk. Er blijven op het perceel ook nog bomen staan. De vergunninghouder heeft verder een e-mail van een ecologisch bureau aangeleverd waarin wordt onderbouwd dat de aanwezigheid van een essentieel foerageergebied en een essentiële vliegroute voor vleermuizen binnen het plangebied kan worden uitgesloten. Gelet op vorenstaande afwegingen en in aanmerking nemend dat verzoeker geen nadere onderbouwing van zijn stelling heeft overgelegd, heeft het college niet eerst een verdergaand flora- en faunaonderzoek hoeven laten verrichten voorafgaand aan de vergunningverlening.

Conclusie en gevolgen

21. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding om te veronderstellen dat het bestreden besluit na heroverweging in bezwaar dan wel in een eventuele bodemprocedure niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2.1. van de nota parkeernormen auto en fiets, 4e herziening (parkeernota).
3.Artikel 2.2. van de parkeernota.