ECLI:NL:RBMNE:2024:1571

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
20/3611
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve wijziging vergunningvoorschriften en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Bnext.nl Houten B.V. en het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. De zaak betreft de ambtshalve wijziging van vergunningvoorschriften in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Bnext, een inrichting die zich bezighoudt met afvalverwerking, had bezwaar tegen de gewijzigde voorschriften die voortvloeiden uit het Landelijke Afvalbeheerplan 3. Na een tussenuitspraak en advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) hebben partijen overeenstemming bereikt over nieuwe voorschriften. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen inhoudelijke geschilpunten meer waren en heeft het beroep tegen eerdere besluiten niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Tevens is de rechtbank overgegaan tot proceskostenveroordeling, waarbij Bnext recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 500,- voor immateriële schade en het college tot betaling van € 3.937,50 aan proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3611

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

Bnext.nl Houten B.V., uit Houten, eiseres

(gemachtigde: mr. drs. W.J.W. van Eijk),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. G.A.M. Bellomo).
Verder heeft als partij aan de zaken deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming)

Inleiding

1. Met deze einduitspraak sluit de rechtbank de procedure tussen Bnext (voorheen [bedrijf] B.V.) en het college af. Bnext is een inrichting die zich bezighoudt met op - en overslag, het scheiden en bewerken van verschillende afvalstoffen met als hoofddoel deze af te zetten voor nuttige toepassing. Partijen hadden een geschil over de ambtshalve gewijzigde voorschriften bij de voor de inrichting geldende omgevingsvergunning.

Procesverloop

2. Het begon met een besluit van 3 september 2020, waarmee het college de in 2017 aan Bnext verleende omgevingsvergunning ambtshalve heeft gewijzigd om deze in overeenstemming te brengen met het Landelijke Afvalbeheerplan 3 en de daarin opgenomen minimumstandaarden voor afvalverwerking. Bnext kon zich niet verenigen met het gedeeltelijk intrekken van een voorschrift waardoor het immobiliseren van acht afvalstoffen niet meer was toegestaan.
3. Nadat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) advies heeft uitgebracht, heeft de (enkelvoudige kamer van deze) rechtbank het beroep op 6 december 2021 op zitting behandeld en op 23 december 2021 een tussenuitspraak gedaan. [1]
4. Het college heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak op 9 maart 2022 een nieuw besluit genomen. Met dit besluit is het besluit van 3 september 2020 ingetrokken en is de omgevingsvergunning gewijzigd. Het immobiliseren van bepaalde afvalstoffen is weer toegestaan, maar onder de voorwaarden dat de afvalstoffen moeten worden geanalyseerd op verschillende zeer zorgwekkende stoffen (zzs) en dat het immobiliseren uitsluitend is toegestaan als de concentratiegrenswaarden niet worden overschreden. Dit is vastgelegd in de voorschriften 1.21.1 en 1.21.2.
5. De zienswijze van Bnext en de aard van de discussie over de noodzaak van het opnemen van voorschrift 1.21.2 en de percentages van concentratiegrenswaarden van de zzs hebben de rechtbank aanleiding gegeven om opnieuw advies te vragen aan de StAB. Op 15 maart 2023 heeft de StAB advies uitgebracht.
6. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer en op 12 september 2023 een tweede zitting gehouden. Naar aanleiding van wat op zitting besproken is, hebben partijen de gelegenheid gekregen om met elkaar in overleg te gaan om een aanvullend voorschrift te formuleren, waarmee tegemoet kan worden gekomen aan het probleem dat Bnext heeft met de huidige strenge voorschriften.
7. Op 29 november 2023 heeft het college de rechtbank laten weten dat in overeenstemming met Bnext nieuwe aanvullende voorschriften zijn opgesteld. Bnext heeft bevestigd dat deze voorschriften haar instemming hebben.
8. Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek op 19 februari 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank nog in deze procedure?
9. De rechtbank stelt vast dat partijen geen inhoudelijke geschilpunten meer hebben over de voorschriften. De vraag is wat de rechtbank dan nog moet beoordelen. Bnext heeft in haar reactie opgemerkt de schriftelijke reactie van het college van 29 november 2023 als nieuw besluit te zien, maar zich er ook in te kunnen vinden als de rechtbank met toepassing van 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorziet en de voorschriften vaststelt. Gelet hierop zal de rechtbank hierna eerst beoordelen of de brief 29 november 2023 een besluit is. Daarna geeft de rechtbank een oordeel over het oorspronkelijke beroep tegen het besluit van 3 september 2020 en het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 9 maart 2022. Ook zal de rechtbank ingaan op wat de gevolgen van de vergunde situatie voor Bnext zijn nu de Omgevingswet in werking is getreden. Tot slot beoordeelt de rechtbank het verzoek van Bnext om het college in de proceskosten te veroordelen en het verzoek om toekenning van een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Brief van 29 november 2023 is een besluit
10. Met de brief van 29 november 2023 heeft het college de rechtbank geïnformeerd dat met Bnext overeenstemming is bereikt over aanvullende voorschriften. In aanvulling op de voorschriften uit het besluit van 9 maart 2022 zijn aan de omgevingsvergunning nieuwe voorschriften verbonden. Het gaat om de voorschriften 1.21.3, 1.21.4, 1.21.5, 1.21. 6 en 1.21.9. Verder zijn de voorschriften 1.21.5 t/m 1.21.7 op verzoek van Bnext uit de omgevingsvergunning van 9 maart 2022 geschrapt. Het college verzoekt om deze nieuwe voorschriften bij de beoordeling van het beroep te betrekken. Als bijlage heeft het college de volledige nieuwe paragraaf met de voorschriften over het immobiliseren meegestuurd.
De rechtbank merkt dit aan als een besluit, omdat de in de bijlage vermelde voorschriften de voorschriften uit paragraaf 1.21. van het besluit van 9 maart 2022 vervangen.
Geen beroep van rechtswege ontstaan tegen besluit van 29 november 2023
11. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
12. Bnext heeft laten weten in te stemmen met de nieuwe voorschriften. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is, vanwege het ontbreken van belang daarbij, geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 29 november 2023.
Geen procesbelang meer bij besluiten van 3 september 2020 en 9 maart 2022
13. Met het besluit van 9 maart 2022 heeft het college het besluit van 3 september 2020 ingetrokken. Bnext heeft niet gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het besluit van 3 september 2020. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Bnext daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 3 september 2020.
14. Tegen het besluit van 9 maart 2022 is aanvankelijk een beroep van rechtswege ontstaan, omdat Bnext zich niet met alle voorschriften uit paragraaf 1.21 kon verenigen. Uit het voorgaande volgt dat het college met het nieuwe besluit van 29 november 2023 de voorschriften uit paragraaf 1.21 van het besluit van 9 maart 2022 heeft vervangen. Omdat Bnext ook ten aanzien van dit besluit niet gesteld heeft dat schade is geleden, is ook het belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 9 maart 2022 komen te vervallen.
15. De rechtbank zal het beroep tegen deze besluiten vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
Wat zijn de gevolgen van de overwegingen 12 en 15?
16. Bij deze stand van zaken geldt voor Bnext de vergunning, met daarin opgenomen de voorschriften zoals gewijzigd bij de besluiten van 9 maart 2022 en 29 november 2023.
Betekenis gewijzigde voorschriften onder de Omgevingswet
17. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Het college heeft op grond van het toepasselijke overgangsrecht de besluiten tot wijziging van de voorschriften van de omgevingsvergunning terecht genomen met toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze besluiten hebben betrekking op de activiteit milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo.
18. De al onherroepelijke omgevingsvergunning voor de activiteit milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo, wordt op grond van het overgangsrecht gelijk gesteld met een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet. Als deze uitspraak onherroepelijk wordt, dan geldende de gewijzigde voorschriften als voorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.13, eerste en tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Proceskostenveroordeling
19. Op grond van artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bevoegd om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit is verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
20. Gelet op de tussenuitspraak en de daarna genomen besluiten krijgt Bnext een vergoeding voor de proceskosten, die bestaan uit de kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Bnext heeft gelet op de complexiteit van de zaak verzocht om wegingsfactor 1,5 toe te passen.
21. Op basis van onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb moet de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak worden bepaald. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat de behandeling van een zaak in bezwaar en beroep in beginsel tot de categorie ‘gemiddeld’ met wegingsfactor 1 behoort, waarbij zij in voorkomende gevallen aan de hand van de omstandigheden in een specifieke zaak beoordeelt of de behandeling daarvan tot de categorie ‘zwaar’ of ‘zeer zwaar’ behoort. [2]
22. De rechtbank oordeelt dat de zaak van zwaar gewicht is. Daarbij neemt zij de betrokken belangen in aanmerking en dat de aard van de zaak complex is, afgezet tegen andere bestuursrechtelijke zaken. Dit betekent dat de rechtbank wegingsfactor 1,5 hanteert.
23. De proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen zijn: het verschijnen ter zitting op 6 december 2021 en de nadere zitting op 12 september 2023 (2 punten), de schriftelijke zienswijze na de tussenuitspraak (0,5) en de schriftelijke zienswijze op het tweede StAB-verslag (0,5). Het beroepschrift is niet ingediend door de gemachtigde van Bnext, maar door de directeur, waardoor deze proceshandeling niet voor vergoeding in aanmerking komt.
24. De waarde per punt bedraagt € 875,-, waarmee de proceskostenvergoeding op (3 x € 875,- x 1,5 =) € 3.937,50 uitkomt. Het college moet deze vergoeding betalen.
Vergoeden griffierecht
25. Het college moet ook het door Bnext betaalde griffierecht vergoeden.
Overschrijding redelijke termijn
26. Bnext heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden. Zij meent dat de complexiteit niet van invloed is op de duur van de redelijke termijn.
27. Vanwege dit verzoek is de Staat der Nederlanden aangemerkt als partij in deze zaak. De minister voor Rechtsbescherming voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert.
28. De rechtbank toetst dit verzoek artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
29. In zaken zonder voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerst aanleg. De vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen in ieder geval de volgende factoren een rol: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene. Voor een procedure in twee instanties geldt als uitgangspunt dat de procedure niet onredelijk lang heeft geduurd als de procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd, waarbij de behandeling van het beroep in eerste aanleg ten hoogste twee jaar en de behandeling van het hoger beroep eveneens ten hoogste twee jaar mag duren.
30. Het inschakelen van een deskundige kan onder omstandigheden leiden tot verlenging van de termijn van twee jaar. Daarbij speelt een rol of het inschakelen van een deskundige redelijk was en of daarmee niet onredelijk veel tijd gemoeid is geweest. In deze zaak heeft de rechtbank twee keer de StAB ingeschakeld vanwege complexiteit van de materie. Tussen het inschakelen van de StAB en de datum waarop de StAB advies heeft uitgebracht heeft beide keren ongeveer vier maanden gezeten. De rechtbank ziet aanleiding deze periodes buiten beschouwing te laten bij het vaststellen van de duur van de overschrijding van de redelijke termijn. Het gaat om de periode van 25 maart 2021 tot en met 26 juli 2021 (vier maanden en één dag) voor de eerste keer dat de StAB is ingeschakeld en de periode van 22 november 2022 tot en met 15 maart 2023 (drie maanden en eenentwintig dagen) voor de twee de keer.
31. De redelijke termijn is gestart met de indiening van het beroepschrift tegen het besluit van 3 september 2020 bij de rechtbank op 15 oktober 2020. De redelijke termijn van twee jaar eindigt, met het buiten toepassen laten van de hiervoor genoemde periodes, op 5 juni 2023. Met het besluit van 29 november 2023 is tegemoetgekomen aan het beroep. Dat is volgens vaste rechtspraak het moment waarop de redelijke termijn is geëindigd. Dit betekent dat de redelijke termijn met ruim vijf maanden is overschreden. Deze overschrijding wordt volledig toegerekend aan de rechtbank.
32. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijk termijn wordt toegewezen. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500, per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,- voor de door Bnext geleden immateriële schade.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 3 september 2020 en 9 maart 2022
niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan Bnext tot een bedrag van € 500,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan Bnext te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van Bnext tot een bedrag van € 3.937,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.