ECLI:NL:RBMNE:2024:1552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
1604849519
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en poging tot oplichting

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. De verdachte, geboren in 1973, heeft in de periode van 19 september 2017 tot en met 4 juni 2018 documenten en e-mails opgesteld namens haar werkgever en een advocatenkantoor. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 10 oktober 2023 en 27 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. N. Schapendonk, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. Y. Finani, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte onder andere pogingen tot oplichting van een organisatie en valsheid in geschrift door het opmaken van valse documenten en e-mails. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen heeft dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten die onder de parketnummers 16.048495.19 feit 1 en 16.045460.20 feit 1 waren ten laste gelegd, en heeft haar daarvan vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de feiten onder parketnummer 16.048495.19 feit 2 en 16.045460.20 feit 2, waarbij zij valsheid in geschrift heeft gepleegd. De rechtbank heeft een taakstraf van 120 uren opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling, en heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.048495.19 en 16.045460.20 (gev. ttz.) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 oktober 2023 en 27 februari 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. Y. Finani, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16.048495.19:
feit 1: in de periode van 19 september 2017 tot en met 4 juni 2018 in [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , tezamen met een of meer anderen, althans alleen, heeft geprobeerd de [organisatie] (hierna: [organisatie] ) op te lichten;
feit 2: in de periode van 25 augustus 2017 tot en met 17 mei 2018 in [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , tezamen met een of meer anderen, althans alleen, valsheid in geschrifte heeft gepleegd.
16.045460.20:
feit 1:in de periode van 28 maart 2018 tot en met 4 juni 2018 in [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , de eer en/of goede naam van [slachtoffer] en/of [advocatenkantoor] heeft aangerand;
feit 2:in de periode van 28 maart 2018 tot en met 4 juni 2018 in [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , valsheid in geschrifte heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 16.048495.19 feit 2 en het onder 16.045460.20 feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie verzoekt om vrijspraak voor het onder 16.048495.19 feit 1 en het onder 16.045460.20 feit 1 tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 16.048495.19 feit 1 en feit 2 en het onder 16.045460.20 feit 1 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 16.045460.20 feit 2 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak 16.048495.19 feit 1 en 16.045460.20 feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 16.048495.19 feit 1 en het onder 16.045460.20 feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank stelt vast dat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet is komen vast te staan dat de stukken die verdachte, zoals de rechtbank in dit vonnis onder 4.3.2. zal oordelen wel valselijk heeft opgemaakt, aan [organisatie] heeft overgelegd. Ter zitting heeft verdachte verklaard met de stukken enkel indruk te hebben willen maken op [A] en juist heeft willen voorkomen dat de stukken bij [organisatie] terecht zouden komen. Verdachte heeft aldus niet het oogmerk gehad om zichzelf met behulp van die stukken wederrechtelijk te bevoordelen en [organisatie] op te lichten. Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte geen opzet had op het plegen van smaad jegens [advocatenkantoor] . Weliswaar heeft verdachte mails gemaakt en verstuurd die afkomstig leken van het advocatenkantoor van [slachtoffer] , maar niet is gebleken dat zij dit heeft gedaan met het opzet om de eer of goede naam van [advocatenkantoor] aan te randen.
4.3.2
Veroordeling 16.048495.19 feit 2 en 16.045460.20 feit 2
Bewijsmiddelen [1]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2024:
“Ik heb in de periode van 25 augustus 2017 tot en met 17 mei 2018 namens de [organisatie] en [afdeling 1] van de [organisatie] valselijk een overeenkomst opgemaakt met [A] en namens hen e-mails verstuurd naar [A] . Dit deed ik vanuit mijn huis in [plaats 2] en vanaf het kantoor van de [organisatie] in [plaats 1] .”;
- De aangifte van [B] namens de [organisatie] , inclusief bijlagen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [2] :
“Deze facturen zijn afkomstig van [onderneming 1] BV, gelegen op de [adres 2] te [plaats 3] . De [organisatie] heeft van [onderneming 1] BV 4 facturen, zie bijlage 1,2,3, en 4, ontvangen ter waarde van in totaal ongeveer 89 duizend euro welke niet door ons werden herkend. Wij werden gebeld door de heer [A] die vervolgens een email doorstuurde aan de afdeling [afdeling 2] waarin was opgenomen een email, zie bijlage 5, van onze afdeling [afdeling 1] waarin de heer [A] werd toegezegd dat de 4 facturen betaald zouden worden. Voort blijkt dat de afdeling [afdeling 1] aan de afdeling [afdeling 2] een (intern) email heeft verstuurd, om precies te zijn van de e-mailbox " [organisatie] [afdeling 1] " naar de e-mailbox " [organisatie] [afdeling 2] ", zie bijlage 7, over de betaling van de heer [A] , hierin wordt gevraagd naar de status van de betaling. Deze email dateert van 28 en 29 mei 2018. Er bestaat een vermoeden dat deze (interne) email niet op een reguliere manier via het email systeem verstuurd is.”
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft betoogd dat voor het medeplegen van valsheid in geschrifte ten opzichte van de [organisatie] het oogmerk op het gebruik van het geschrift ontbreekt. Daarnaast betoogt de raadsvrouw dat de tenlastelegging niet ziet op het gebruik jegens [A] en dat hier ook onvoldoende bewijs voor is en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken.
De rechtbank gaat niet mee in dit betoog. Uit de tenlastelegging blijkt dat verdachte wordt verweten stukken valselijk te hebben opgemaakte of te hebben vervalst, zoals bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Om tot een bewezenverklaring te komen dient er sprake te zijn van het oogmerk de valse en vervalste documenten als echt en onvervalst te gebruiken. Het bestanddeel gebruiken uit lid 1 van artikel 225 Sr behoeft niet nader te worden omschreven (HR 18 maart 1986, NJ 1986, 770) en dat heeft de opsteller van de tenlastelegging ook niet gedaan. Er moet sprake zijn van een oogmerk tot misleiding, dat impliceert dat er derden in het spel zijn, niet hoeft te worden ten laste gelegd en bewezen op welke derden het oogmerk betrekking heeft. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat zij de valse en vervalste documenten en e-mails aan [A] heeft gestuurd, daaruit blijkt dat zij oogmerk had om deze als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
16.045460.20 feit 2
Bewijsmiddelen [3]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 van bovenvermeld parketnummer ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2024;
  • De aangifte van [slachtoffer] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16-048495-19
Feit 2:
op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 25 augustus 2017 tot en met 17 mei 2018 te [plaats 2] en/of [plaats 1] , meerdere geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door valselijk en/of in strijd
met de waarheid
- namens [organisatie] een overeenkomst d.d. 25 augustus 2017 op te maken en met [onderneming 1] BV af te sluiten, waarin zij aangeeft als directeur bedrijfsvoering werkzaam te zijn, terwijl verdachte die functie niet bij [organisatie] bekleedt en verdachte (daarnaast) geen bevoegdheid heeft om namens [organisatie] overeenkomsten op te maken en af te sluiten en
- namens [afdeling 1] van [organisatie] op
3 mei 2018 een e-mail naar [A] te sturen en daarin aan te geven dat de facturen met de nummers 100.1701 en 100.1702 en 100.1703 en 100.1704 zouden worden uitbetaald, terwijl verdachte niet werkzaam is in voornoemd [afdeling 1] en geen bevoegdheid had om deze toezegging namens [organisatie] te mogen maken, en
- namens [afdeling 1] van [organisatie] op
17 mei 2018 een e-mail naar [A] te sturen en daarin aan te geven dat factuur 20181801 zou worden uitbetaald, terwijl verdachte niet werkzaam is in voornoemd [afdeling 1] en geen bevoegdheid had om deze toezegging namens [organisatie] te mogen maken, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
16-045460-20
Feit 2:
op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 28 maart 2018 tot en met 4 juni 2018 te [plaats 2] en/of [plaats 1] , meerdere geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, door valselijk en in strijd met de waarheid
- op 28 maart 2018 een e-mail op te stellen namens de receptie van [advocatenkantoor] en die e-mail aan zichzelf te richten, om daarmee te doen lijken alsof verdachte die e-mail van [advocatenkantoor] had ontvangen, en in die e-mail onwaarheden op te nemen, zoals een verzoek tot betaling van [advocatenkantoor] en een gemaakte afspraak met [slachtoffer] , en
- op 4 april 2018 een e-mail op te stellen namens (de receptie van) [advocatenkantoor] en die e-mail aan zichzelf te richten, om daarmee te doen lijken alsof verdachte die e-mail van [advocatenkantoor] had ontvangen, en in die e-mail onwaarheden op te nemen, zoals een verzoek tot betaling van [advocatenkantoor] en informatie met betrekking tot het verplaatsen van een gemaakte afspraak met [slachtoffer] , met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16.048495.19 feit 2 en 16.045460.20 feit 2
: telkens: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals deze door reclassering zijn geadviseerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
Er dient rekening te worden gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is verdachte een “
first offender” en is zij mantelzorger. Verdachte gaat akkoord met de bijzondere voorwaarden zoals deze door [instelling 1] zijn opgesteld.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken en het vervalsen van meerdere documenten en e-mails. In de overeenkomst en de e-mails heeft zij afdelingen en namen van medewerkers van het [.] , respectievelijk de naam van een advocaat en zijn kantoor opgenomen, daarmee de indruk wekkend dat die stukken van die personen en instanties afkomstig waren. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat moet kunnen worden ontleend aan documenten en e-mails, de ontvangers en lezers van deze mails moeten er op kunnen vertrouwen dat deze waarheidsgetrouw zijn.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 29 januari 2024;
- een reclasseringsadvies van 28 februari 2022, uitgebracht door [instelling 1] , opgesteld door [C] .
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte gebaat zou zijn bij het opleggen van bijzondere voorwaarden. [instelling 1] acht het wenselijk dat er onderzoek wordt gedaan naar onderliggende psychische problematiek of persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte. [instelling 1] adviseert een meldplicht en een ambulante behandeling inhoudende een (verdiepings-)diagnostiek en behandeling bij [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener.
Straf
In soortgelijke zaken legt de rechtbank, mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, doorgaans een gevangenisstraf op. Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank hier in dit geval niet toe overgaan.
Met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak wordt het volgende overwogen. Verdachte is op 9 oktober 2018 in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of haar raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden die een langere procesduur rechtvaardigen, is niet gebleken. Daarmee is de redelijke termijn in ernstige mate, te weten met ruim drie jaar overschreden.
De rechtbank heeft met de overschrijding in sterke mate rekening gehouden. Dat de strafvervolging gedurende vijf jaar boven het hoofd van verdachte heeft gehangen, heeft een grote impact gehad op haar leven, blijkt uit de verklaring van verdachte op zitting.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. De rechtbank legt de door [instelling 1] geadviseerde en de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden op, te weten: een meldplicht en ambulante behandeling.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.856,25. Dit bedrag bestaat uit € 856,25 materiële schade, € 500,- immateriële schade en € 500,- proceskosten, ten gevolge van het aan verdachte onder 16.045460.20 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht de kosten van het recherchebureau toewijsbaar. De gederfde inkomsten zijn niet onderbouwd en daarom is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gezien de gevraagde vrijspraak voor feit 1 wordt verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het immateriële deel van de vordering.
De proceskosten zijn aan de hoge kant, in overweging wordt gegeven deze naar beneden bij te stellen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is het eens met de officier van justitie dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor de immateriële schade gezien de bepleite vrijspraak. Daarnaast zijn de gederfde inkomsten niet onderbouwd. De kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt zijn geen rechtstreekse schade van de tenlastegelegde feiten, aangezien de valse e-mails naar [A] zijn gestuurd.
Voor wat betreft de proceskosten moet er worden gekeken naar het liquidatietarief in civiele zaken. Er is enkel een vordering ingediend, die niet ter terechtzitting is toegelicht, daarom zou dit bedrag bijgesteld kunnen worden naar 1 punt, zijnde € 204,-
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 856,35 aan materiële schade gevorderd voor de kosten van het recherchebureau en de gederfde inkomsten. Het is aannemelijk dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt om te laten uitzoeken of de e-mails vanuit de mailbox van het advocatenkantoor zijn verstuurd of vanuit een andere locatie. . De kosten kunnen als rechtstreekse schade worden aangemerkt, welke schade daarom voor vergoeding in aanmerking komt. De vergoeding voor de gederfde inkomsten is onvoldoende onderbouwd, waardoor de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk zal verklaren in dit deel van de vordering.
De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag aan materiele schade voor een bedrag van € 356,25 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 juni 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 500,- aan immateriële schade gevorderd voor de aantasting in eer en goede naam. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in dit deel van de vordering nu er geen veroordeling volgt voor het onder 16.045460.20 feit 1 ten laste gelegde. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 500,- gevorderd voor de kosten van het indienen van de vordering.
Het uitgangspunt is dat de kosten voor rechtsbijstand die de benadeelde partij heeft moeten maken in strafzaken op dezelfde wijze worden begroot als dat gebeurt in civiele zaken, wat doorgaans neerkomt op het hanteren van het liquidatietarief. De rechtbank is van oordeel dat het door de advocaat van de benadeelde partij ingediende urenoverzicht onvoldoende onderbouwing biedt om af te wijken van het liquidatietarief. De rechtbank begroot de kosten tot op heden conform het liquidatietarief kanton op € 204,-.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 356,25 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 7 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16.048495.19 feit 1 en 16.045460.20 feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 16.048495.19 feit 2 en 16.045460.20 feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 16.048495.19 feit 2 en 16.045460.20 feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van
40 urenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij [instelling 1] op het adres [adres 3] in [plaats 1] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* mee werkt aan (verdiepings-)diagnostiek en zich laat behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 356,25;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 204,- ;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 356,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 7 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. L.M. Reijnierse en A.E. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Wolters, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024
Mr. van der Wal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-048495-19
Feit 1
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in de periode van 19 september 2017 tot
en met 4 juni 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid
en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels
[organisatie] te bewegen tot de afgifte van enig
goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het
aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het
betalen van een geldbedrag van in totaal ongeveer 106.286,40 euro,
- een (valse) overeenkomst heeft/hebben opgemaakt namens
[organisatie] met [onderneming 1] B.V. en/of
- een of meerdere (valse) facturen heeft/hebben opgemaakt voor een bedrag van in
totaal 106.286,40 euro voor werkzaamheden die niet door [A] en/of [onderneming 1]
BV en/of [onderneming 2] .nl zijn verricht en/of voornoemd(e) factu(u)r(en) naar
[organisatie] heeft/hebben ingestuurd en/of
- een of meerdere e-mail(s) namens [afdeling 1] [organisatie]
naar [A] heeft/hebben gemaild waarin werd
toegezegd dat voornoemd(e) factu(u)r(en) door [organisatie]
zou(den) worden uitbetaald en/of
- een of meerdere malen met [organisatie]
contact heeft/hebben gezocht om te vragen wanneer voornoemd(e) factu(u)r(en)
zou(den) worden uitbetaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid
1. ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25
augustus 2017 tot en met 17 mei 2018 te [plaats 2] en/of [plaats 1] , althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meerdere geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door valselijk en/of in strijd
met de waarheid
- namens [organisatie] een overeenkomst d.d.
25 augustus 2017 op te maken en/of met [onderneming 1] BV af te sluiten, waarin zij
aangeeft als directeur bedrijfsvoering werkzaam te zijn, terwijl
verdachte die functie niet bij [organisatie]
bekleedt en/of
verdachte (daarnaast) geen bevoegdheid heeft om namens
[organisatie] overeenkomsten op te maken
en/of af te sluiten en/of
verdachte wist dat de werkzaamheden genoemd in die overeenkomst niet door [A]
en/of [onderneming 1] BV zouden worden uitgevoerd en/of
- namens [afdeling 1] van [organisatie] op
3 mei 2018 een e-mail naar [A] te sturen en/of (daarin) aan te geven dat
de facturen met de nummers 100.1701 en/of 100.1702 en/of 100.1703 en/of 100.1704
zou(den) worden uitbetaald, terwijl verdachte niet werkzaam is in voornoemd
[afdeling 1] en/of geen bevoegdheid had om deze toezegging namens
[organisatie] te mogen maken, en/of
- namens [afdeling 1] van [organisatie] op
17 mei 2018 een e-mail naar [A] te sturen en/of (daarin) aan te geven dat
factuur 20181801 zou worden uitbetaald, terwijl verdachte niet werkzaam is in
voornoemd [afdeling 1] en/of geen bevoegdheid had om deze toezegging
namens [organisatie] te mogen maken,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
16-045460-20
Feit 1
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 maart
2018 tot en met 4 juni 2018 te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of [plaats 3] en/of
[plaats 4] , althans in Nederland,
opzettelijk de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] en/of [advocatenkantoor]
heeft aangerand,
door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan
ruchtbaarheid te geven,
door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld
of aangeslagen en/of
door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht,
door namens (de receptie van) [advocatenkantoor] een of meerdere e-mails,
die aan verdachte waren gericht, op te stellen en/of (vervolgens) die e-mail(s) naar
[A] door te sturen, met daarin opgenomen een verzoek tot betaling
en/of de bevestiging van een afspraak en/of (vervolgens) de verplaatsing van die
afspraak, waardoor bij [A] het beeld ontstond dat [advocatenkantoor]
wel een of meerdere betaling(en) in ontvangst had genomen, maar
daarvoor geen werkzaamheden had verricht en/of gemaakte afspraken niet
nakwam;
( art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 maart
2018 tot en met 4 juni 2018 te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of [plaats 3] , althans in
Nederland,
een of meerdere geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door valselijk en/of in strijd
met de waarheid
- op 28 maart 2018 een e-mail op te stellen namens (de receptie van) [advocatenkantoor]
en/of die e-mail aan zichzelf te richten, om daarmee te doen lijken alsof
verdachte die e-mail van [advocatenkantoor] had ontvangen, en/of in die
e-mail onwaarheden op te nemen, zoals een verzoek tot betaling van [advocatenkantoor]
en/of een gemaakte afspraak met [slachtoffer] , en/of
- op 4 april 2018 een e-mail op te stellen namens (de receptie van) [advocatenkantoor]
en/of die e-mail aan zichzelf te richten, om daarmee te doen lijken alsof
verdachte die e-mail van [advocatenkantoor] had ontvangen, en/of in die
e-mail onwaarheden op te nemen, zoals een verzoek tot betaling van [advocatenkantoor]
en/of informatie met betrekking tot het verplaatsen van een
gemaakte afspraak met [slachtoffer] ,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 maart 2019, genummerd 2018163219, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 352. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.een proces-verbaal van aangifte met bijlagen van [B] namens het slachtoffer [organisatie] , pagina 17 tot en met 30.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 december 2019, genummerd 2019345280, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 55. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 5 tot en met 41.