4.3Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde, in die zin dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) zodanig letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als roekeloos, zodat sprake is van de zwaarste vorm van schuld. Dat betekent dat de rechtbank een zwaardere vorm van schuld bewezen acht dan de officier van justitie.
Daarnaast acht de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum: 24 juli 2022
Locatienaam: A2
Omstreeks: 05:10 uur
Plaats: Utrecht
Maximumsnelheid: 100 km per uur
Betrokken voertuig 1: personenauto, [kenteken] , Mazda3
Bestuurder: [verdachte]
Betrokken voertuig 2: personenauto, [kenteken] , Ds 7 Crossback
Bestuurder: [slachtoffer]
Bij het ongeval hebben onderstaande personen letsel opgelopen: [slachtoffer] .
Een proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 24 juli 2022, omstreeks 05:10 uur, reed de bestuurder van de DS op de Rijksweg A2 links, met een snelheid tussen de 100 km/u en 102 km/u. Op datzelfde moment reed de bestuurder van de Mazda op de Rijksweg A2 met een snelheid tussen de 197 km/u en 199 km/u. Gedurende 5 seconden vóór de aanrijding werd geen bediening van het rempedaal van de Mazda geregistreerd, en was de geregistreerde stand van het gaspedaal tot de aanrijding tussen 95 en 100% Ter hoogte van hectometerpaal 64,8 op rijstrook 2, botst de bestuurder van de Mazda met de rechter voorzijde van de Mazda tegen de linker achterzijde van de DS. Hierdoor raken beide bestuurders van de voertuigen de controle kwijt over hun voertuig .
Een proces-verbaal van forensisch voertuigonderzoek naar de Mazda3 (auto van verdachte):
Fabrieksmerk: Mazda
Type: Mazda3
Kenteken: [kenteken]
GPS data Mazda3
ik zag dat het geëxporteerde bestand GPS coördinaten bevatte en voorzien was van de op dat moment geregistreerde GPS snelheid van de GPS tracker.
Traject 3: Voorbij Knooppunt Empel >>> rijksweg A2 links, ter hoogte van hectometerpaal 64.4
Ik zag dat de geregistreerde snelheid in het eerste gedeelte van traject 3 lag tussen de 108 en 200 km/u. De op dat moment daar geldende maximum toegestane snelheid was 120 km/u.
Ik zag dat de geregistreerde snelheid in het tweede gedeelte van traject 3 lag tussen de 198 en 202 km/u. De op dat moment daar geldende maximum toegestane snelheid was 130 km/u.Ik zag dat de geregistreerde snelheid in het derde gedeelte van traject 3 lag tussen de 158 en 201 km/u. De op dat moment daar geldende maximum toegestane snelheid was 100 km/u.
Een proces-verbaal van rijden onder invloed, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verdachte: [verdachte]
Daar de verdachte niet in staat was zijn wil kenbaar te maken, is met toestemming van mij, [verbalisant] , in mijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie, op zondag 24 juli 2022 om 08:30 uur, door de verpleegkundige [A] , de verdachte conform de regelgeving bloed afgenomen.
Tevens heb ik het opdrachtformulier Toxicologisch onderzoek voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer TACD7425NL.
Het rapport drugs in het verkeer, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Een extract van het bloed [TACD7425NL] werd geanalyseerd.
Aangewezen stof
Meetbare stof
Grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt
Grenswaarde indien in combinatie gebruikt
Eindresultaat in bloed (TACD7425NL)
Rapportage eenheid
Cocaine
Cocaine
50
10
34
Microgram per liter
GHB
GHB
10
5
75
Milligram per liter
Een geneeskundige verklaring van 24 juli 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornamen]
Uitwendig waargenomen letsel:
Hoofdwond dorsale zijde behaarde hoofd w.v. 8 hechtingen
Wond aangezicht rechter wenkbrauw, 1 hechting + gelijmd
Contusie nek
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 24 juli 2022
Controle poli orthopedie over 1 wk
Geschatte duur van genezing: 2-3 wkn.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, primair
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW, is allereerst vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Daarbij gaat het om de vraag of het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg aan verdachte is toe te rekenen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval.
De rechtbank stelt daartoe op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte reed op 24 juli 2022 in een personenauto over de A2 in Utrecht. Verdachte reed 5 seconden vóór de aanrijding nog met een snelheid van 199 km/u en op het moment van de aanrijding met een snelheid van 197 km/u. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat deze snelheid niet kan worden vastgesteld nu er geen geijkt meetinstrument van de politie is gebruikt. Dat verweer faalt nu de snelheid van de auto van verdachte op voldoende betrouwbare en accurate wijze is vastgesteld door gebruik te maken van objectieve gegevens verkregen uit de EDR en GPS data uit de auto van verdachte. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat op de plaats van de aanrijding een maximumsnelheid van 100 km/u gold. De rechtbank concludeert op basis van deze bevindingen dat verdachte kort voor het ongeval de maximumsnelheid zeer fors heeft overschreden. Bovendien volgt uit de analyse van de GPS data uit de auto van verdachte dat hij niet alleen vlak voor het ongeval, maar over een langere afstand aanzienlijk harder reed dan ter plaatse was toegestaan.
Niet alleen heeft verdachte de maximumsnelheid fors overschreden, ook deed hij dat terwijl hij onder invloed was van twee verschillende verdovende middelen. Op het moment van de aanrijding was verdachte namelijk onder invloed van cocaïne en GHB, waarbij sprake was van 34 microgram cocaïne per liter bloed en 75 milligram GHB per liter bloed. Deze hoeveelheden cocaïne en GHB liggen ver boven de toegestane grenswaarden bij combinatiegebruik, waarbij het bij de cocaïne gaat om meer dan een verdrievoudiging en bij de GHB zelfs om vijftien maal de toegestane hoeveelheid.
Verdachte is vervolgens – zeer sterk onder invloed én met een enorme snelheid - in botsing gekomen met de auto van het slachtoffer die voor hem op de A2 reed. De rechtbank concludeert dat het verkeersongeval is veroorzaakt door de gedragingen van verdachte en dat het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van zijn handelen aan hem kan worden toegerekend.
Mate van schuld
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de overtreding van artikel 6 WVW, is in de tweede plaats vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Bij de vaststelling van de mate waarin verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Roekeloosheid
Van roekeloosheid is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich hiervan bewust was of had moeten zijn.
Ter terechtzitting is door procespartijen besproken dat er niet sprake kan zijn van roekeloosheid, omdat er dan (op grond van de jurisprudentie) sprake zou moeten zijn van een straatrace of vergelijkbare omstandigheden. De rechtbank hecht er aan om nog eens te wijzen op de reeds sinds 1 januari 2020 in werking getreden “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a WVW heeft overtreden, moet worden beoordeeld of 1) verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, 2) hij dat opzettelijk heeft gedaan, en 3) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
1) Ernstige schending van de verkeersregels
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat verdachte onder invloed van cocaïne en GHB heeft gereden en de maximumsnelheid ter plaatse in hoge mate heeft overschreden. Overschrijding van de maximumsnelheid is in artikel 5a, lid 1, onder g WVW aangemerkt als gedraging die als schending van de verkeersregels kan worden aangemerkt. Uit lid 2 van artikel 5a WVW volgt bovendien dat mede in aanmerking wordt genomen de mate waarin verdachte onder invloed van verdovende middelen verkeerde.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee in artikel 5a WVW genoemde verkeersgedragingen, te weten het overschrijden van de krachtens de wet gestelde maximumsnelheid (artikel 5a, lid 1, onder g WVW) en het rijden onder invloed (artikel 5a, lid 2 WVW). Deze gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank als een samenstel aan overtredingen van verkeersregels worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 5a WVW.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze verkeersregels in ernstige mate geschonden. Bij die beoordeling acht de rechtbank in de eerste plaats relevant dat in dit geval sprake is van een zeer forse snelheidsoverschrijding. Met een registratie van een voertuigsnelheid tussen de 197 en 199 km/u op 5 seconden voor de crash, reed verdachte bijna tweemaal harder dan toegestaan. Bovendien blijkt uit de GPS data van het voertuig van verdachte dat hij niet alleen kort voor het ongeval aanzienlijk te hard heeft gereden, maar dat verdachte gedurende een langere afstand veel te hard heeft gereden.
Daar komt bij dat in het bloed van verdachte meer dan drie keer de toegestane hoeveelheid cocaïne en vijftien keer de toegestane hoeveelheid GHB (bij combinatiegebruik) is aangetroffen.
Met deze combinatie van gedragingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de verkeersregels in ernstige mate geschonden.
2) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid en het rijden na combinatiegebruik van een dergelijke hoeveelheid cocaïne en GHB, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte daarmee de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden.
3) Gevaar te duchten
Voor het vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het zonder meer voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid, gelet op wat is bepaald in artikel 175, tweede lid, WVW, gegeven. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de bespreking van het onder 1, subsidiair, aan verdachte ten laste gelegde.
Geen verontschuldigbare onmacht
Het ongeval kan volgens de verdediging niet aan de verdachte worden verweten, omdat hij vanwege een eerder ongeval een hersenschudding had en daardoor niet meer wist wat hij deed.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Ter terechtzitting heeft verdachte immers verklaard dat hij zich naar aanleiding van dit eerdere ongeval niet lekker voelde en om die reden die avond thuis bleef. Verdachte heeft vervolgens zelf bewust de keuze gemaakt om, ondanks dat hij zich niet lekker voelde, verschillende soorten drugs tot zich te nemen in grote hoeveelheden en daarna in de auto te stappen. Van een situatie van verontschuldigbare onmacht is dan ook geen sprake. Verdachte heeft zichzelf in deze positie gebracht.
Partiële vrijspraak zwaar lichamelijk letsel
Op basis van het dossier kan vastgesteld worden dat het slachtoffer letsel aan het ongeluk heeft overgehouden, waaronder een hoofdwond, een wond in het aangezicht en nekklachten. De duur van de genezing werd geschat op twee á drie weken. Uit het aanvullend procesdossier volgt dat het slachtoffer langere tijd niet (volledig) heeft kunnen werken. Ook de schriftelijke slachtofferverklaring ondersteunt dat de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer groot zijn geweest.
Hoewel de rechtbank aanneemt dat de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer groot zijn en het ongeval veel leed heeft aangericht, ligt de drempel om in juridische zin te kunnen spreken van zwaar lichamelijk letsel vrij hoog. De rechtbank overweegt dat de ernst, noodzaak en aard van (eventueel) medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel – gezichtspunten die van belang zijn bij het beoordelen of juridisch gezien sprake is van zwaar lichamelijk letsel – op basis van het dossier niet vastgesteld kunnen worden. Naast de letselverklaring naar aanleiding van het onderzoek op 24 juli 2022, bevat het dossier immers geen andere objectieve medische gegevens over het letsel van het slachtoffer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel, maar dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale uitoefening van de bezigheden is ontstaan. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het tenlastegelegde zwaar lichamelijke letsel.