In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2024, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen de kinderen van de overledene, [erflater], en zijn echtgenote, [gedaagde]. De kinderen, [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)], hebben een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die als executeur-afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap optreedt. Het geschil betreft de uitleg van legaten in het testament van [erflater], waarin hij zijn echtgenote benoemt tot erfgename en legaten toekent. De kinderen betwisten de uitleg van de legaten en stellen dat hun vader hen had willen verzorgen door het vruchtgebruik van zijn vermogen aan [gedaagde] te geven, terwijl het restant na haar overlijden aan hen zou toekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [erflater] op 9 september 2021 zijn testament heeft opgemaakt, waarin hij zijn echtgenote de onverdeelde helft van zijn woning en het vruchtgebruik van zijn nalatenschap heeft gelegateerd. De rechtbank oordeelt dat de uitleg van de legaten in het voordeel van [gedaagde] uitvalt, en dat de kinderen geen rechten kunnen ontlenen aan het legaat van de helft van de woning. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat [erflater] zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had en Nederlands recht van toepassing is op het geschil.
De rechtbank heeft de vorderingen van de kinderen afgewezen en [gedaagde] in het gelijk gesteld. De kinderen zijn verplicht om mee te werken aan het passeren van een notariële akte tot afgifte van de legaten aan [gedaagde]. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.