ECLI:NL:RBMNE:2024:1535

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/758
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van een belastinggeschil

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 15 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] in [plaats], vastgesteld op € 335.000,- per 1 januari 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, betwist deze waardebepaling en stelt dat de waarde van de woning € 257.000,- zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren, bijgestaan door taxateurs.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde door middel van een taxatiematrix, waarin de woning wordt vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen goed bruikbaar zijn en dat er voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser heeft tijdens de zitting zijn beroepsgronden met betrekking tot artikel 40 van de Wet WOZ en de gebruiksoppervlakte ingetrokken, waardoor de rechtbank hier geen oordeel over geeft.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de WOZ-waarde van de woning en de bijbehorende aanslag niet te hoog zijn vastgesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde gehandhaafd blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]

(gemachtigde: S.A. Sital-Lachchi).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 december 2022.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] in [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 335.000,- (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [gemeente] voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door [taxateur 1] en [taxateur 2] (taxateurs).
Feiten
De woning is een in 1996 gebouwde twee-onder-een-kap woning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 149 m2 en is gelegen op een kavel van 290 m2. De woning beschikt over een aangebouwde garage, een tuinhuis/blokhut en een carport.
Eiser is eigenaar en gebruiker van de woning.

Beoordeling door de rechtbank

8. In geschil is de waarde van de woning. Eiser bepleit een waarde van € 257.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarde van € 335.000,-.
9. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
10. Om de waarde van de woning te onderbouwen, heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie verkopen, te weten: [adres 2] , [adres 1] en [adres 3] .
11. De rechtbank stelt vast dat eiser op de zitting zijn beroepsgrond ten aanzien van artikel 40 van de Wet WOZ heeft ingetrokken. Ook zijn beroepsgrond over de gebruiksoppervlakte van de woning heeft eiser ingetrokken. De rechtbank zal hierover dus geen oordeel geven.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop op de zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde buurt liggen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat betreft bouwjaar en uitstraling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiksoppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
12. Dat de heffingsambtenaar op de zitting heeft erkend dat het voorzieningenniveau van referentie [adres 1] als bovengemiddeld had moeten worden aangemerkt, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Weliswaar zou de getaxeerde waarde van de woning iets dalen als daar rekening mee zou zijn gehouden, maar de heffingsambtenaar heeft zich op de zitting voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat die waarde niet lager zou zijn dan de vastgestelde WOZ-waarde. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de in beroep getaxeerde waarde ongeveer € 40.000,- hoger ligt dan de beschikte waarde van € 335.000,-. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat er onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen in voorzieningenniveau tussen de woning en de referenties daarom niet.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de WOZ-waarde gehandhaafd blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.