ECLI:NL:RBMNE:2024:1528

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
540326
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en bewijswaardering in civiele procedure na onrechtmatige gedragingen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over schadevergoeding na onrechtmatige gedragingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser] te confronteren met ongewenste e-mails, het versturen van seksattributen en het benaderen van relaties van [eiser]. De rechtbank heeft de schade van [eiser] vastgesteld op € 30.445,15, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast zijn de kosten van een deskundigenrapport van € 2.406,84 en beslagkosten van € 2.081,37 toegewezen aan [eiser]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] moet bijdragen met een bedrag van € 4.417,42. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van € 1.228,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/540326 / HL ZA 22-157
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L.Z. Bosman te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • Het tussenvonnis van 28 juni 2023 (hierna: het Tussenvonnis);
  • De akte nadere onderbouwing schade van [eiser] met productie 114;
  • De antwoordakte van [gedaagde] met producties 22 tot en met 37;
  • De akte uitlaten producties van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
In het Tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld haar schade nader te onderbouwen en uit te splitsen per onrechtmatig geoordeelde gedraging, namelijk:
a. het versturen van e-mails inclusief facturen;
het benaderen van relaties van [eiser] ;
het doen van een melding bij [bedrijf 4] , de fraudedesk van de Belastingdienst, de verzekeraar en [bedrijf 1] ;
het ongewenst confronteren van [eiser] in haar omgeving;
het noemen van [eiser] als call girl;
het versturen van seksattributen.
En ten slotte het handelen ten aanzien van de procedure over het werk van [D] .
De standpunten van partijen
2.2.
[eiser] heeft betoogd dat haar schade in totaal € 116.514,10 bedraagt en bestaat uit de kosten van haar advocaten mr. R.P. de Vries en twee kantoorgenoten, de kosten van haar adviseur de heer [adviseur] en de kosten ter vaststelling van de schade. Zij heeft ter onderbouwing van de kosten verwezen naar facturen van haar advocaten en adviseur, de toelichting van mr. De Vries bij deze facturen en naar het deskundigenrapport dat zij als productie 108 heeft overgelegd (hierna: het Rapport).
2.3.
[gedaagde] heeft betwist dat hij de gevorderde schade aan [eiser] moet vergoeden. Hij heeft allereerst aangevoerd dat [eiser] afstand van haar recht op schadevergoeding heeft gedaan voor de schade die zou zijn geleden tot 2 mei 2018. [gedaagde] heeft vervolgens betwist dat [eiser] schade heeft geleden. Volgens hem blijkt uit de facturen en het Rapport niet op welke gedragingen de kosten precies betrekking hebben. Hij heeft daarnaast de omvang van de schade en het causaal verband tussen zijn gedragingen en de schade betwist. Verder heeft hij aangevoerd dat de kosten niet redelijk zijn en er sprake is van eigen schuld van [eiser] . Ten slotte doet [gedaagde] een beroep op matiging van een eventuele schadevergoeding, omdat een volledige schadevergoeding volgens hem tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden.
De beoordeling
2.4.
De rechtbank overweegt allereerst dat [eiser] geen afstand van haar recht op schadevergoeding heeft gedaan, door haar hoger beroep in de procedure over het contactverbod in te trekken onder de mededeling dat zij de zaak ‘als afgedaan’ beschouwt. [gedaagde] heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat hij uit de mededeling van [eiser] heeft mogen begrijpen dat [eiser] geen schadevergoeding meer zou verhalen op [gedaagde] . [gedaagde] heeft uit de mededeling hooguit mogen begrijpen dat [eiser] het hoger beroep tegen het vonnis niet doorzet en geen kosten op [gedaagde] verhaalt die voortvloeien uit die procedure.
2.5.
De rechtbank zal hierna beoordelen in hoeverre [eiser] heeft bewezen dat zij schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatig geoordeelde gedragingen van [gedaagde] .
2.6.
Bij de bewijswaardering komt aan de rechter een grote mate van vrijheid toe. De maatstaf is of een feit met een redelijke mate van zekerheid als waar valt aan te nemen, waarbij aan de hand van de omstandigheden beoordeeld moet worden welk bewijs voldoende geloofwaardig is voor de feitenvaststelling (artikel 152 tweede lid Rv). Het bewijsoordeel moet begrijpelijk zijn in het licht van de inhoud van de verschillende bewijsmiddelen. Dit betekent dat de rechterlijke beslissing voldoende inzicht moet geven in de gedachtegang die aan het bewijsoordeel ten grondslag ligt, zodat deze beslissing voor partijen en voor derden controleerbaar en aanvaardbaar is.
Over de advocaatkosten
Ad a. het versturen van e-mails inclusief facturen
2.7.
Volgens [eiser] zijn haar advocaatkosten, vanwege de e-mails die [gedaagde] heeft verzonden, in totaal € 32.705,01. Zij verwijst naar de facturen van haar advocaten.
2.8.
Alvorens op de specifieke facturen wordt ingegaan, bespreekt de rechtbank de meer overkoepelende verweren van [gedaagde] genoemd onder punt 2.10 van zijn antwoordakte en de verweren die bij meerdere facturen terugkomen.
 Bij Tussenvonnis is geoordeeld dat het versturen van de grote hoeveelheid e-mails in een relatief korte periode een onrechtmatig handelen van [gedaagde] tegenover [eiser] oplevert. Dit geldt ook voor de e-mails die [gedaagde] heeft verzonden over procedures die op zichzelf niet als onrechtmatig zijn bestempeld, zoals over de kwestie met [A] of [B] . [gedaagde] had zich namelijk kunnen onthouden van het verzenden van deze e-mails en het is het totaalplaatje aan e-mails dat - zoals in het Tussenvonnis is geoordeeld - het versturen van de e-mails mede onrechtmatig maakt.
 In het verlengde hiervan heeft [gedaagde] gesteld dat ongeveer twintig e-mails betrekking hebben op zaken waarbij [eiser] geen partij was en die ook niet aan [eiser] zijn gericht. De rechtbank stelt vast dat dit argument voor zes e-mails kan kloppen, omdat in die e-mails alleen mr. De Vries - die ook de heer [B] heeft bijgestaan - is aangeschreven en [eiser] in die e-mails niet (in)direct wordt genoemd. Voor het merendeel van de twintig e-mails geldt echter dat [gedaagde] deze ook in cc aan [eiser] heeft toegezonden of dat de e-mails [eiser] wel aangaan, ook al zien deze strikt genomen op het geschil tussen [gedaagde] enerzijds en de heer [B] , mevrouw [A] of de heer [C] anderzijds. Die conclusie wordt gesterkt door de omstandigheid dat [gedaagde] er zelf voor heeft gekozen [eiser] in deze e-mails te betrekken, door haar in cc te zetten of door te schrijven aan mr. De Vries dat de e-mails ook relevant zijn voor [eiser] . Zo heeft [gedaagde] [eiser] bijvoorbeeld bewust in het geschil met [B] betrokken, door in de e-mails met nummer 34 en 117 te schrijven: ‘
gezien de rol van uw cliënte in dit dossier, lijkt het mij raadzaam dat u haar een afschrift van deze stukken zendt’en ‘
daar mevrouw [eiser] ook betrokken in deze is, staat zij in het kader van de transparantie in cc’. Op soortgelijke wijze betrekt [gedaagde] [eiser] in het geschil met [A] en [C] , in de e-mails met nummer 39, 80, 81. [gedaagde] had zich ervan kunnen onthouden ook [eiser] en mr. De Vries te betrekken bij deze geschillen en heeft - door dat niet te doen - onrechtmatig gehandeld. Voor de e-mails waarover de rechtbank hierna oordeelt dat deze niet aan [eiser] waren gericht en [gedaagde] haar niet heeft genoemd/in cc heeft gezet, zal de rechtbank geen schadevergoeding toekennen.
 De rechtbank constateert dat [gedaagde] in bepaalde gevallen een zuiver antwoord geeft op een verzoek van (de advocaat van) [eiser] . Deze e-mails zijn niet onrechtmatig, omdat [eiser] zelf om een reactie verzoekt en het redelijk is dat [gedaagde] op een dergelijk verzoek reageert. Bij het bepalen van de schade houdt de rechtbank hier rekening mee, door voor de werkzaamheden die met deze
e-mails gepaard gaan geen schadevergoeding toe te kennen.
 Van elf e-mails heeft [gedaagde] aangevoerd dat deze niet van hem afkomstig zijn, maar van bijvoorbeeld zijn advocaat. De nummers van de e-mails waarnaar [gedaagde] verwijst, zijn echter niet verzonden door zijn advocaat. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld dat niet hij maar [D] de e-mails heeft verzonden, is hierover in het Tussenvonnis al overwogen dat deze als afkomstig van [gedaagde] worden beschouwd omdat hij bestuurder is van [D] en feitelijk de hand heeft gehad in het verzenden van deze e-mails. De rechtbank constateert verder dat zes van de elf
e-mails door [gedaagde] aan derden, en niet aan [eiser] zijn verzonden, maar met deze e-mails heeft [gedaagde] wel onrechtmatig gehandeld door [eiser] in een kwaad daglicht te stellen terwijl deze e-mails geen gerechtvaardigd doel dienden. Dat betekent dat [gedaagde] ook eventuele schade als gevolg van deze e-mails dient te vergoeden aan [eiser] .
 [gedaagde] voert aan dat het restant van de e-mails voor het overgrote deel betrekking heeft op correspondentie rondom de procedures en de e-mails veelal een reactie zijn op verzoeken of sommaties van mr. De Vries namens [eiser] . Als voorbeeld verwijst [gedaagde] naar een sommatie van 9 mei 2017 waarin mr. De Vries verzoekt om alleen contact op te nemen via een advocaat. [gedaagde] heeft echter aan deze sommatie nu juist niet voldaan. Dat e-mails verder betrekking hebben op correspondentie over de procedures, neemt niet weg dat [gedaagde] zich ook had kunnen onthouden van het sturen van die e-mails en hij deze - voor zover ze noodzakelijkerwijs verstuurd moesten worden - via een advocaat of in beperkte mate had kunnen verzenden. De rechtbank verwijst naar de overwegingen in het Tussenvonnis hierover.
 Ten slotte betekent het verzoek van mr. De Vries om de correspondentie via advocaten te laten lopen, en zijn mededeling dat op berichten van [gedaagde] rechtstreeks geen acht meer wordt geslagen, niet dat eventuele schade niet meer voor vergoeding in aanmerking komt. Deze mededelingen hadden ten doel de e-mails van [gedaagde] te beperken, waarbij het de keuze is geweest van [gedaagde] niet aan die verzoeken te voldoen.
2.9.
Gelet op voorgaande beoordeling laat de rechtbank in het midden of [gedaagde] de bovengenoemde stellingen tardief heeft aangevoerd, zoals [eiser] heeft betoogd.
2.10.
Hierna zal de schade per factuur beoordeeld worden. Daarbij is uitgangspunt dat voor het leveren van bewijs geen absolute zekerheid is vereist. Voldoende is dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid is van de juistheid van de te bewijzen stelling.
I.
Factuur 8 mei 2017 met nummer 170935
2.11.
Van de factuur van 8 mei 2017 met een totaalbedrag van € 16.894,60 zou volgens [eiser] € 9.150,00 exclusief kosten en btw betrekking hebben op de e-mails die [gedaagde] heeft verzonden. Het gaat om werkzaamheden vanaf 20 april 2017 tot en met 30 april 2017.
2.12.
Mr. De Vries heeft allereerst toegelicht dat er werkzaamheden zijn verricht naar aanleiding van de e-mails van [gedaagde] in productie 5 en 6 bij de dagvaarding. Uit die producties blijkt dat [gedaagde] in de periode vanaf 12 april 2017 tot en met 25 april 2017 acht e-mails aan [eiser] heeft verzonden met daarin gepretendeerde vorderingen. Blijkens de toelichting van mr. De Vries zouden hij en zijn collega’s meer dan 31 eenheden tijd hebben besteed aan deze e-mails, waarbij de werkzaamheden met name bestonden uit het corresponderen en voeren van besprekingen met [eiser] , het bestuderen van meerdere ordners om de vorderingen van [gedaagde] - die teruggingen tot 2013 - te kunnen weerleggen en de achtergronden daarvan te achterhalen en de reistijd ten behoeve van de besprekingen en het ophalen van stukken. Ook heeft [eiser] aangevoerd dat er contact met derden was ter beperking van de schade, om beschuldigingen van [gedaagde] recht te zetten.
2.13.
De rechtbank acht het waarschijnlijk dat de werkzaamheden van mr. De Vries en zijn kantoorgenoten betrekking hadden op de e-mails of daaruit voortvloeiden, omdat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat er in deze periode nog geen sprake was van andere (onrechtmatige) gedragingen. Dit neemt niet weg dat de rechtbank het met [gedaagde] eens is dat onvoldoende is toegelicht dat de werkzaamheden in redelijkheid zijn gemaakt of redelijk zijn in omvang. Gelet op de inhoud van de e-mails en de zwaarte die het dossier op dat moment moet hebben gehad, is het niet redelijk dat [gedaagde] dubbele kosten moet vergoeden omdat er twee andere advocaten zijn betrokken bij overleggen over de e-mails. [eiser] heeft niet uitgelegd waarom dit desondanks noodzakelijk was in dit stadium. Alleen de kosten van mr. De Vries op deze factuur komen daarom voor vergoeding in aanmerking. Ook de kosten gemaakt op 22 en 23 april 2017 komen niet volledig voor vergoeding in aanmerking. Deze tijd zou zijn besteed aan reistijd voor het ophalen van een dossier en stukken (0,80 eenheden) en voor ‘diversen’ welke werkzaamheden zouden bestaan uit het bestuderen van meerdere ordners om de vordering van [gedaagde] te kunnen weerleggen (4,50 + 3,50 eenheden). De rechtbank kan zich goed voorstellen dat [eiser] zelf het dossier had kunnen toezenden of had kunnen brengen naar haar advocaat, zodat haar advocaat hier redelijkerwijs geen kosten voor had hoeven maken. De reistijd hoeft [gedaagde] dus niet te vergoeden. De rechtbank acht het ten slotte redelijk dat [gedaagde] twee eenheden tijd vergoedt voor het bestuderen van de ordners. Het is aannemelijk dat er stukken uit het verleden bestudeerd moesten worden om bepaalde vorderingen tussen 2013 en 2017 te kunnen beoordelen, maar het had op de weg gelegen van [eiser] om toe te lichten waarom acht e-mails rechtvaardigen dat daar ongeveer acht uren tijd aan is besteed. Zij had bijvoorbeeld kunnen uitleggen wat er in de ordners stond en een voorbeeld kunnen geven aan de hand van een van de vorderingen.
2.14.
Mr. De Vries heeft ten tweede verwezen naar werkzaamheden die zijn uitgevoerd naar aanleiding van de e-mails in productie 3 en productie 99 (de e-mails met nummer 95 tot en met 116). Uit deze producties blijkt dat [gedaagde] in de periode vanaf 25 april 2017 tot en met 30 april 2017 in totaal 22 e-mails aan [eiser] of haar advocaat heeft verzonden. Mr. De Vries heeft schriftelijk verklaard dat hij en zijn collega 8,30 eenheden tijd hebben besteed aan deze 22 e-mails. Uit de factuur blijkt dat deze werkzaamheden bestonden uit onderzoek, telefoongesprekken, inkomende correspondentie, correspondentie met [gedaagde] en een overleg binnen het kantoor van mr. De Vries.
2.15.
[gedaagde] hoeft de kosten die gepaard gaan met de e-mails met nummer 102 tot en met 108 niet te dragen, omdat hij deze e-mails heeft verzonden naar aanleiding van het verzoek van de advocaat van [eiser] om de bewijzen te versturen van het intrekken van het pandrecht. Hiermee heeft [gedaagde] aan het expliciete verzoek van mr. De Vries voldaan en zich ook beperkt tot een antwoord op het verzoek. De overige vijftien e-mails, met nummer 95 tot en met 101 en 109 tot en met 116, bevatten op één e-mail na inhoudelijke informatie of verwijten gericht aan [eiser] . [gedaagde] moet de kosten voor deze veertien e-mails wel dragen. De rechtbank acht het redelijk dat [gedaagde] 5 eenheden van de 8,30 eenheden aan kosten vergoed aan [eiser] voor de werkzaamheden die mr. De Vries heeft uitgevoerd.
2.16.
Het voorgaande betekent concreet dat [gedaagde] 25,30 eenheden x € 225,00
(= € 5.692,50, inclusief kantoorkosten enbtw
totaal € 7.301,20) aan [eiser] moet vergoeden voor de werkzaamheden in deze factuur naar aanleiding van de e-mails.
II.
Factuur 6 juni 2017 met nummer 171115
2.17.
[eiser] heeft toegelicht dat er 1 uur tijd is besteed aan de e-mails van [gedaagde] met nummers 93 en 94. De e-mails met nummers 93 en 94 zijn volgens [gedaagde] een antwoord op de brief van [eiser] van 30 april 2017, waarbij het hem vrij stond hierop te reageren. De brief van [eiser] was echter een reactie op een of meerdere
e-mails van [gedaagde] . De onprettige toon van de e-mails, de keuze om niet te communiceren via zijn advocaat en het dreigen met maatregelen (de redenen genoemd in nummer 4.6 van het Tussenvonnis, als gevolg waarvan het verzenden - in combinatie met de hoeveelheid e-mails - onrechtmatig is) zijn ook in de e-mails met nummers 93 en 94 terug te vinden. [gedaagde] moet de kosten als gevolg van deze e-mails vergoeden.
2.18.
[eiser] heeft toegelicht dat er op 2 mei 2017 1,80 eenheden tijd is besteed aan correspondentie en een telefoongesprek met de advocaat van [gedaagde] over ‘alle verstuurde e-mails’. [gedaagde] heeft dit betwist. Hij meent daarom dat de kostenposten van 2 mei 2017 over ‘alle reeds verstuurde e-mails’ niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de e-mails onder nummer 85 blijkt dat de advocaten tussen 2 en 5 mei 2017 wel degelijk e-mails hebben gewisseld. Anders dan [eiser] heeft aangevoerd, is echter niet gebleken dat deze e-mails zien op ‘alle verstuurde e-mails’ van [gedaagde] . Alleen de laatste alinea van de laatste brief bevat een verzoek van mr. De Vries aan [gedaagde] geen rechtstreeks contact met [eiser] op te nemen. De e-mails zien verder hoofdzakelijk op andere onderwerpen, waaronder de vraag of het mr. Koets gedragsrechtelijk vrijstond op te treden voor [gedaagde] en over het kort geding Pandrechten en de voorwaarden waaronder [eiser] deze procedure niet zou starten. Om deze reden is het niet redelijk dat [gedaagde] de kosten die gepaard gaan met de e-mails moet vergoeden. Uit de e-mails blijkt verder niet dat de advocaten met elkaar hebben gebeld en ook blijkt dat niet uit de declaratie van mr. Koets aan [gedaagde] . [eiser] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat er een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen de advocaten naar aanleiding van de e-mails van [gedaagde] . [gedaagde] hoeft deze kosten daarom niet te vergoeden.
2.19.
Ook de kostenposten genoemd bij 3 en 4 mei 2017 met de omschrijving ‘correspondentie advocaat wederpartij’ en ‘correspondentie overig’ komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [eiser] niet heeft toegelicht op welke werkzaamheden deze kosten specifiek betrekking hebben.
2.20.
Uit de verklaring van mr. De Vries blijkt dat er op 2 mei 2017 0,70 eenheden tijd zouden zijn besteed aan de e-mails 89 tot en met 91. [gedaagde] betwist dat hij aansprakelijk is voor de kosten, omdat de e-mails gaan over het kort geding en een reactie zijn op de e-mail van mr. De Vries van 1 mei 2017. Hiervoor is reeds geoordeeld dat de
e-mails op zichzelf een onrechtmatig handelen opleveren, ook als die gaan over procedures waarin of waarmee [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] reageert niet zuiver op de e-mail van mr. De Vries, waarin overigens ook geen vraag aan [gedaagde] staat, maar hij laat in drie e-mails daarna onder andere weten dat hij alle adviseurs van [eiser] informeert over haar fiscale en verzekeringstechnische misstappen en bedrog. Ook schrijft hij dat hij de moeder van [eiser] in een procedure zal betrekken, strafrechtelijk aangifte zal doen tegen [eiser] en dat hij - als hij ongelijk krijgt in de procedures - fiscaal zal doorgeven dat hij geld aan [eiser] heeft geschonken en zij alsnog schenkingsbelasting zal moeten betalen. De overwegingen in nummer 4.4 tot en met 4.6 van het Tussenvonnis zien juist op dit soort e-mails, die onrechtmatig zijn geoordeeld. [gedaagde] moet de kosten die betrekking hebben op de e-mails 89 tot en met 91 daarom aan [eiser] vergoeden.
2.21.
[eiser] heeft gesteld dat mrs. De Vries en Dalmolen 5 eenheden tijd hebben besteed aan de e-mail van [gedaagde] met nummer 87. Volgens [gedaagde] zijn de kosten buitensporig en gaat de e-mail over de procedure [A] , welke in het Tussenvonnis niet onrechtmatig is geoordeeld, als gevolg waarvan de schade niet aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Mr. De Vries is echter meegenomen in deze e-mail van [gedaagde] aan [A] en in de e-mail uit [gedaagde] meerdere dreigementen richting [eiser] . Zo heeft [gedaagde] geschreven dat hij [eiser] zal dagvaarden in meerdere separate procedures, dat hij aangifte zal doen, dat [eiser] fiscaal onregelmatigheden heeft gepleegd en dat hij een melding zal doen bij de fraudedesk. Volgens de toelichting van mr. De Vries bestonden de werkzaamheden niet alleen uit het lezen van de e-mails, maar ook het bellen daarover met [eiser] en het bestuderen van de stukken ter achtergrond van het geschil en ten aanzien van de beschuldiging over de belastingfraude. Deze kosten komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor het overleg binnen kantoor en de kosten van mr. Dalmolen voor het bestuderen van correspondentie komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [eiser] niet heeft toegelicht waarom deze e-mail overleg met of het bestuderen van de stukken door een kantoorgenoot noodzakelijk maakte.
[eiser] heeft in deze procedure verder erkend dat mr. De Vries [A] heeft bijgestaan. De e-mail met nummer 87 bevat verwijten en dreigingen aan het adres van zowel [A] als [eiser] . Omdat mr. De Vries zowel [eiser] als [A] bijstond, acht de rechtbank het redelijk de schade bij e-mail 87 te begroten op de helft van het aantal uren van mr. De Vries (te weten 1,25 eenheden).
2.22.
Er ontbreekt een toelichting van [eiser] op de 1,50 eenheden tijd van mr. De Jager op 7 mei 2017 met als omschrijving ‘voorbereiding’. Dat deze werkzaamheden betrekking hadden op het versturen van de e-mails door [gedaagde] , is hiermee onvoldoende toegelicht. [gedaagde] hoeft deze kosten niet te vergoeden.
2.23.
Bij meerdere kostenposten op 7, 8 en 9 mei 2017 staat dat het gaat om een laatste sommatie aan [gedaagde] of overleg daarover. [gedaagde] heeft betwist dat hij deze dagen een sommatie heeft ontvangen. De sommatie ontbreekt in het dossier, althans [eiser] heeft daar niet naar verwezen en het is niet aan de rechtbank hiernaar te zoeken in het procesdossier. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld om welke sommatie het gaat, zodat deze uren niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.24.
[gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat de kostenpost van 9 mei 2017 ‘correspondentie wederpartij’ van 2,50 eenheden tijd betrekking heeft op een brief die
mr. De Vries namens de heer [C] als zijn cliënt heeft verzonden. Door het gerechtshof is vastgesteld dat [gedaagde] [C] heeft misbruikt om een vordering tegen [eiser] te kunnen instellen, zoals [eiser] aanvoert, maar dat betekent niet dat [gedaagde] in deze procedure advocaatkosten die [eiser] onverplicht voor [C] heeft gemaakt, moet vergoeden. Deze kostenpost komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
2.25.
[eiser] heeft aangevoerd dat zij schade heeft geleden omdat haar advocaten aangiften hebben moeten doen. Onder andere als gevolg van de e-mails heeft [eiser] aangifte gedaan tegen [gedaagde] , leidend tot een veroordeling van [gedaagde] voor stalking door de politierechter bij vonnis van 4 december 2020. De kosten voor het doen van aangifte gemaakt op 9, 29 en 30 mei 2017 komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dat komt omdat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd op welke aangiften deze werkzaamheden zien. Ook heeft zij onvoldoende onderbouwd dat die aangiften daadwerkelijk betrekking hebben op de e-mails van [gedaagde] . Er is een aangifte van 17 mei 2017, maar die gaat over oplichting en valsheid in geschrifte door [gedaagde] en niet - zoals [eiser] betoogt - over de e-mails die [gedaagde] heeft verzonden.
2.26.
[eiser] heeft toegelicht dat er op 10 mei 2017 0,60 eenheden tijd is besteed aan de e-mail met nummer 76. Het verweer van [gedaagde] dat deze tijd niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat het gaat om de kwestie [B] en deze kwestie niet onrechtmatig is geoordeeld, slaagt. De e-mail met nummer 76 lijkt te gaan over de verhouding tussen [gedaagde] en [B] . Er is niet toegelicht waarom deze kosten desondanks bij [eiser] in rekening zijn gebracht.
2.27.
De tijd die mr. De Vries heeft geschreven op 12 en 15 mei 2017 voor de e-mails met nummer 52 tot en met 68 komt niet voor vergoeding in aanmerking. Die e-mails ontbreken in het dossier, zodat een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen door [gedaagde] en de gemaakte kosten voor [eiser] niet kan worden vastgesteld.
2.28.
De kosten van mr. Dalmolen onder de omschrijving ‘overleg binnen kantoor’ op
17 mei 2017 komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [eiser] niet heeft toegelicht waarop deze werkzaamheden precies betrekking hebben.
2.29.
Tegen de post van 0,80 eenheden voor de ‘brief wederpartij’ op 18 mei 2017 en de post van 0,80 eenheden voor het ‘afronden brief wederpartij’ op 19 mei 2017 heeft [gedaagde] geen specifiek verweer gevoerd, zodat de gevorderde schadevergoeding voor deze posten zal worden toegewezen. Datzelfde geldt voor de posten van 17 en 18 mei 2017 die betrekking hebben op de e-mails 43, 44 en 45 en 46.
2.30.
[eiser] heeft toegelicht dat er op 18 mei 2017 een bespreking heeft plaatsgevonden over de diverse beschuldigingen die [gedaagde] per e-mail heeft geuit. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het onredelijk en niet noodzakelijk is dat er door mrs. De Vries en De Jager dubbele tijd in rekening is gebracht. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat niet is toegelicht op welk verwijt de bespreking betrekking heeft gehad en het dus onduidelijk is of er een causaal verband bestaat tussen de kosten en het aan [gedaagde] gemaakte verwijt. Volgens hem is het aannemelijker dat de bespreking heeft gezien op de voorbereiding van de twee kort gedingen die [eiser] is gestart. Het had op de weg gelegen van [eiser] nader te onderbouwen dat deze besprekingen niet op de voorbereiding van het kort geding zagen. Er zijn bovendien dubbele kosten in rekening gebracht, hetgeen de rechtbank niet redelijk acht. [gedaagde] hoeft voornoemde kosten gelet hierop niet te vergoeden.
2.31.
Ten slotte heeft [eiser] aangevoerd dat er 0,20 eenheden tijd zijn besteed aan
e-mail nummer 40 op 18 mei 2017. De e-mail is op 19 mei 2017 binnengekomen, zodat de bijbehorende toelichting niet kan kloppen. Deze post zal daarom worden afgewezen. [gedaagde] moet de werkzaamheden besteed aan de e-mails met nummers 31, 33 en 34 op
22 en 23 mei 2017 wel vergoeden. In de e-mails gaat het over de akte van cessie waarbij [eiser] betrokken was en staat dat [gedaagde] [eiser] zal dagvaarden (nummer 31) en heeft [gedaagde] in een uitgebreide e-mail onder andere toegelicht dat hij niet bij [eiser] is geweest, dat hij aangifte zal doen tegen [eiser] en dat hij een tweede dagvaarding aan [eiser] heeft laten betekenen (nummer 33). De e-mail met nummer 34 bevat vele stukken in de kwestie [B] , maar daarbij heeft [gedaagde] geschreven: ‘
gezien de rol van uw cliënte in dit dossier(de rechtbank voegt toe: bedoeld is [eiser] )
lijkt het mij raadzaam dat u haar een afschrift van deze stukken zendt.’ De stukken waren dus kennelijk (ook) bedoeld voor [eiser] en daarmee voor mr. De Vries als haar advocaat. Dat mr. De Vries vervolgens namens [eiser] tijd aan deze e-mail heeft moeten besteden, vloeit daaruit voort en maakt dat [gedaagde] ook deze kosten moet vergoeden. Omdat e-mail 32 gaat over de kwestie [B] en daarvan niet kan worden vastgesteld of mr. De Vries deze in hoedanigheid van advocaat van [B] heeft gelezen en opgepakt, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande redelijk dat de 0,70 eenheden tijd voor e-mail 31 worden vergoed. Voor de e-mails 32, 33 en 34 heeft mr. De Vries 0,30 eenheden tijd geschreven. De rechtbank acht het redelijk dat [gedaagde] 2/3e van deze uren vergoed, gelet op het feit dat e-mail nummer 32 betrekking heeft op de kwestie [B] .
2.32.
Het voorgaande betekent concreet dat [gedaagde] 5,75 eenheden x € 225,00
(= € 1.293,75, inclusief kantoorkosten en btw
totaal € 1.659,36) voor deze factuur aan [eiser] moet vergoeden.
III.
Declaratie 4 juli 2017 met nummer [declaratienummer 2]
2.33.
[eiser] heeft toegelicht dat deze factuur op de periode vanaf 31 mei 2017 tot en met 12 juni 2017 ziet. Mr. De Vries heeft geschreven dat er 0,40 uren zijn besteed aan de
e-mails met nummer 19 tot en met 22 en 2 uren aan de aangifte voor stalking naar aanleiding van de e-mails 1 tot en met 22.
2.34.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Hij heeft gesteld dat de e-mails 19 tot en met 22 gaan over de door [eiser] gestarte kort gedingen en de aangifte, terwijl deze allen geen betrekking hebben op een onderwerp dat in het Tussenvonnis onrechtmatig is geoordeeld. Zoals hiervoor is toegelicht is het verzenden van de e-mails over deze onderwerpen wel onrechtmatig, nu de e-mails van [gedaagde] geen doel dienden. [gedaagde] heeft zijn verweren in de procedures naar voren kunnen brengen en had dit niet per e-mail hoeven doen. [gedaagde] moet de kosten die hiermee gepaard gaan dus vergoeden (0,40 eenheden). De kosten voor het doen van aangifte moet [gedaagde] ook vergoeden (2 eenheden), omdat het aannemelijk is dat deze werkzaamheden zien op de aangifte van 9 juni 2017 en deze aangifte gaat over de e-mails die [gedaagde] heeft verzonden. Vanwege de specifieke kennis die een advocaat heeft over dat wat nodig is om te bewijzen dat de contacten van [gedaagde] met [eiser] of haar advocaat geen normale contacten zijn, maar stalkingshandelingen, is het redelijk dat [eiser] haar advocaat heeft betrokken bij het doen van aangifte. Gelet hierop heeft [eiser] deze kosten in redelijkheid gemaakt.
2.35.
Het bedrag van totaal € 540,00 (inclusief kantoorkosten en btw
totaal € 692,60)voor deze factuur moet [gedaagde] aan [eiser] vergoeden.
IV.
Declaratie 4 juli 2017 met nummer [declaratienummer 3]
2.36.
[eiser] heeft toegelicht dat deze factuur ziet op de periode vanaf 13 juni 2017 tot en met 30 juni 2017. De werkzaamheden op deze declaratie hadden volgens [eiser] met name betrekking op de mondelinge behandeling op 20 juni 2017 in het kort geding, maar zij heeft gesteld dat enkele werkzaamheden zijn verricht vanwege de e-mails die [gedaagde] heeft verzonden. Daarmee zou een bedrag van € 1.777,50 exclusief kosten en btw zijn gemoeid.
2.37.
Uit de toelichting van mr. De Vries volgt dat een deel van de werkzaamheden zag op de specifieke e-mails. Er zouden minimaal vijf e-mails zijn verstuurd door [gedaagde] tussen 13 en 15 juni 2017, als gevolg waarvan mr. De Vries onderzoek moest verrichten om de beschuldigingen te kunnen weerleggen. [eiser] heeft aan mr. De Vries voor dit doel
23 e-mails toegestuurd, die bestudeerd en besproken moesten worden. Dat mr. De Vries aan de e-mails tijd heeft besteed, is zeer aannemelijk. Dat in het Rapport de factuur niet wordt toegeschreven aan deze e-mails, komt omdat deze handeling in het Rapport niet als aparte stalkingshandeling is genoemd, maar is geschaard onder het kort geding. De rechtbank behandelt de handelingen wel apart van elkaar en komt daarmee tot de conclusie dat de (aanvullende) verklaring van mr. De Vries bij de factuur meegenomen kan worden bij de beoordeling.
2.38.
Mr. De Vries heeft verwezen naar de e-mails met nummer 124 tot en met 138, 156 tot en met 159 en 164 tot en met 169, waarvoor werkzaamheden zouden zijn verricht.
2.39.
[eiser] heeft de e-mails met nummer 124 tot en met 130 niet overgelegd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de e-mails hem onbekend zijn. Gelet hierop komen de werkzaamheden die voor deze e-mails zouden zijn verricht niet voor vergoeding in aanmerking.
2.40.
E-mail nummer 131 gaat onder andere over een aangifte van [gedaagde] van smaad en laster door [eiser] , mr. De Vries en [adviseur] . Dit gaat (ook) [eiser] aan, zodat de kosten die mr. De Vries hiervoor heeft gemaakt door [gedaagde] vergoed moeten worden. Ook de kosten voor de e-mails 132 tot en met 138 moeten worden vergoed, omdat [gedaagde] tegen die opgevoerde schade geen specifiek verweer heeft gevoerd en die e-mails [eiser] aangaan. Gelet op het voorgaande begroot de rechtbank de schade voor de posten op de factuur van 15 juni 2017 van 2,20 eenheden voor de e-mails 124 tot en met 138 op 1,10 eenheden keer € 225,00.
2.41.
De stelling van [gedaagde] dat de toelichting niet klopt bij de post van 15 juni 2017 achter ‘bestuderen stukken’, e-mail 137, slaagt niet. Volgens [gedaagde] is deze post erbij verzonnen om tot een zo hoog mogelijke vordering te komen. In de oorspronkelijke factuur is echter juist twee uren aan werkzaamheden voor deze post gefactureerd, zodat de post er niet bij is verzonnen en deze ook niet zo hoog mogelijk (maar juist lager) is. [gedaagde] moet de kosten hiervan wel vergoeden.
2.42.
[eiser] heeft toegelicht dat er één uur onderzoek aan e-mail 137 is besteed om de beschuldigingen van [gedaagde] over de verzekeringsfraude te kunnen weerleggen. [gedaagde] hoeft deze uren niet te vergoeden. [eiser] heeft niet toegelicht waarom het verrichten van onderzoek gedurende één uur naar aanleiding van deze e-mail redelijk was. In het geval het aantal uren is ontstaan door de vele e-mails die [eiser] aan mr. De Vries heeft toegezonden, dan geldt ook dat niet is uitgelegd waarom er zoveel e-mails van [eiser] nodig waren om één e-mail te kunnen weerleggen.
2.43.
De e-mails 156 tot en met 158 en de e-mails 164, 165, 166 en 167 gaan niet alleen over de proceskostenveroordeling, zoals [gedaagde] stelt, maar ook om verscheidene bedragen die [gedaagde] hiermee wil verrekenen omdat [eiser] die nog aan hem zou moeten betalen. E-mail 159 gaat over speelgoed van de kinderen die [gedaagde] terug had willen krijgen en waarvoor hij vervangingskosten vordert. In e-mail nummer 168 schrijft [gedaagde] verder: ‘
Voor uw informatie alle vorderingen van mevrouw [eiser] zijn AFGEWEZEN dat impliceert dat ik alles heb gewonnen. Beweert zij wat anders, laat dat weten dan zend ik u het vonnis. Overigens daar waar ik ooit voor [eiser] de Laat processen voerde, won ik ook immer. Tja en dat deed ik zonder familie Mr R. de Vries en [adviseur] , mevrouw [E] en de boekhouder van [bedrijf 2] en zogenaamde gefakte huilscene. Wat een show en "gejank", maar goed dat de rechter daar niet intrapte, beschamend deze show. Wordt wellicht vervolgd. Mooie dag.’Deze e-mail gaat niet over een proceskostenveroordeling. Deze e-mail valt juist qua toon en inhoud onder de e-mails waar [gedaagde] zich van had moeten onthouden deze te versturen. Gelet op de omvang en de inhoud van de e-mails moet [gedaagde] 2 eenheden aan advocaatkosten voor deze e-mails aan [eiser] vergoeden.
2.44.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] voor de factuur 4,60 eenheden x
€ 225,00 (= € 1.035,00, inclusief kantoorkosten en btw
totaal € 1.327,49)aan [eiser] moet vergoeden.
V.
Declaratie 27 juli 2017 met nummer [declaratienummer 4]
2.45.
Volgens [eiser] heeft haar advocaat € 2.695,00 exclusief kantoorkosten en btw aan kosten moeten maken naar aanleiding van zestien e-mails van [gedaagde] in de periode vanaf 1 tot en met 27 juli 2017. In de factuur staan allereerst kostenposten die volgens [eiser] betrekking hebben op de e-mails met nummers 170 tot en met 175, waarbij de posten telefoon [eiser] , bestuderen stukken, correspondentie [eiser] , het opstellen van een brief aan de klanten van [eiser] en ‘diversen’ staan. Verder hebben mrs. De Vries en De Jager reistijd en de tijd voor een bespreking in Blaricum gedeclareerd, om te spreken over de
e-mails met nummers 164 tot en met 176. Ten slotte staat er 1,80 uur geschreven voor correspondentie met [eiser] naar aanleiding van de bespreking.
2.46.
[gedaagde] heeft met de e-mails met nummer 170 en 172 tot en met 175 derden geïnformeerd dat alle vorderingen van [eiser] in de procedure zijn afgewezen. Hij heeft geschreven: ‘
jullie zullen ongetwijfeld het voor mij goede nieuws hebben gehoord. Voor zover dat het niet geval mocht zijn: alle vorderingen van [eiser] / mevrouw [eiser] jegens mij zijn (terecht) afgewezen. Spijtig is dat dit allemaal onnodig was, had zij gewoon haar schulden betaald en was zij ingegaan op een van de vele uitnodigingen mijnerzijds om om de tafel te gaan zitten dan had haar dit ongetwijfeld veel geld gescheeld. Mocht zij iets anders beweren of suggereren, laat dat dan even weten dan mail ik het vonnis. Dit bewijst maar weer eens: likken en slijmen bij BN’ers is geen garantie voor succes. Wordt vervolgd (…).’ Welke noodzaak deze e-mails hadden, heeft [gedaagde] niet toegelicht. Het verweer dat het gaat om een openbaar vonnis en [eiser] met een enkele e-mail aan derden had kunnen laten weten dat zij de uitkomst van de procedures anders interpreteert, en er daarom minder tijd kon worden gespendeerd aan de e-mails, slaagt niet. Het is [gedaagde] die zich had moeten onthouden van de vele e-mails die hij zonder gerechtvaardigd doel heeft verzonden. Dat mr. De Vries naar aanleiding hiervan werkzaamheden heeft verricht om de derden te informeren en eventuele onjuistheden recht te zetten, is waarschijnlijk. [gedaagde] moet de kosten die [eiser] voor de werkzaamheden aan mr. De Vries heeft moeten betalen, vergoeden. De kosten van mr. De Jager voor 0,30 eenheden onder de noemer ‘diversen’ komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [eiser] niet heeft toegelicht waarop deze werkzaamheden specifiek betrekking hebben. De enkele verwijzing van de e-mailnummers is met deze omschrijving - terwijl mr. De Jager sporadisch bij het geschil lijkt te zijn betrokken - onvoldoende.
2.47.
In e-mail 176 refereert [gedaagde] aan een afspraak die zijn advocaat mr. Koets zou hebben ingepland met (de advocaat van) [eiser] . Eventuele wensen over de inhoud van deze bespreking had [gedaagde] ook via zijn advocaat met [eiser] kunnen delen. De noodzaak van het moeten versturen van deze e-mail ontbreekt en de e-mail valt onder de onrechtmatig geoordeelde e-mails van [gedaagde] . De kosten die hiermee gepaard zijn gegaan, moet [gedaagde] vergoeden.
2.48.
[eiser] heeft onvoldoende toegelicht waarom er naast de telefoongesprekken en correspondentie met [eiser] en het bestuderen van stukken over deze e-mails (met 4,80 eenheden) ook nog een bespreking met twee advocaten in Blaricum nodig was, waarbij een tijd van totaal 6 eenheden is geschreven. Het is zonder nadere toelichting niet redelijk dat [gedaagde] de kosten betaalt van de reistijd en tijd voor de bespreking met [eiser] voor twee advocaten. Dat de e-mails mogelijk schade aan de onderneming van [eiser] toebrachten, rechtvaardigt nog niet zonder meer het hoge aantal uren dat daaraan is besteed. Daarbij komt dat [eiser] ook niet heeft toegelicht waarom het noodzakelijk was om 1,80 eenheden tijd te besteden aan een brief naar aanleiding van de bespreking. De uren van mr. De Jager voor de bespreking in Blaricum (3 eenheden) en 1,80 eenheden voor correspondentie naar aanleiding van de bespreking, hoeven gelet op het voorgaande niet door [gedaagde] vergoed te worden.
2.49.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] 7 eenheden x € 225,00 (= € 1.575,00, inclusief kantoorkosten en btw
totaal € 2.020,10) van deze factuur aan [eiser] moet vergoeden.
VI.
Declaratie 28 augustus 2017 met nummer [declaratienummer 1]
2.50.
Volgens [eiser] heeft deze factuur betrekking op negen e-mails in de periode vanaf 1 augustus 2017 tot en met 27 augustus 2017. De werkzaamheden die volgens [eiser] voor vergoeding in aanmerking komen, hebben betrekking op de e-mails 192 tot en met 194 en 201. Verder zou er contact met de politie zijn geweest over de (gedane) aangiften tegen [gedaagde] vanwege stalking (overgelegd als productie 67) als gevolg van met name de
e-mails, maar ook vanwege het benaderen van relaties van [eiser] , het ongewenst confronteren van [eiser] en het noemen van [eiser] als call girl.
2.51.
[gedaagde] heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de kosten die zijn gevorderd voor de werkzaamheden bij de e-mails 192 tot en met 194. Deze kostenpost, van 0,20 eenheden op 4 augustus 2017, moet [gedaagde] daarom aan [eiser] vergoeden. Ten aanzien van de 0,40 eenheden op 23 augustus 2017 geldt dat de e-mail met nummer 201 wel behoort tot de e-mails die onrechtmatig zijn geoordeeld. De rechtbank verwijst ter onderbouwing daarvan naar nummer 4.4 tot en met 4.6 van het Tussenvonnis, waarbij met name meeweegt dat [gedaagde] een e-mail stuurt terwijl hij ervoor had kunnen kiezen om zakelijke correspondentie over goederen via zijn advocaat te laten lopen en [gedaagde] bovendien in de e-mail dreigt met een procedure. Deze kosten komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
2.52.
De kosten gemaakt ten aanzien van de (stand van zaken) aangiften, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het had op de weg van [eiser] gelegen beter uit te leggen waarom dit contact nodig was en waarom de daaraan bestede tijd ook redelijk was.
2.53.
De kosten die [gedaagde] aan [eiser] voor deze factuur moet vergoeden zijn 0,60 x € 225,00 (= € 135,00, inclusief kantoorkosten en btw
totaal € 173,15).
VII.
Declaratie 3 oktober 2017 met nummer [declaratienummer 5]
2.54.
[eiser] verwijst naar de toelichting in de verklaring van mr. De Vries. Daarin staat dat de declaratie betrekking heeft op werkzaamheden vanaf 30 augustus 2017 tot en met
3 oktober 2017, in welke periode [gedaagde] zes e-mails zou hebben verzonden. Op
30 augustus 2017 en 7 september 2017 hebben er blijkens de toelichting telefoongesprekken met [eiser] plaatsgevonden van 0,20 eenheden respectievelijk 0,30 eenheden.
2.55.
Een verwijzing naar specifieke e-mails waarop het gesprek van 30 augustus 2017 heeft gezien, ontbreekt. Gelet op het verweer van [gedaagde] , komen deze werkzaamheden daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Het gesprek van 7 september 2017 zag op de e-mails 202 en 203 blijkens de toelichting van mr. De Vries. [gedaagde] heeft aangevoerd dat die e-mails betrekking hebben op de klacht van [gedaagde] tegen makelaar [B] , welk onderwerp in het Tussenvonnis niet onrechtmatig is geoordeeld. Nu de e-mails informatie bevatten die [gedaagde] in de procedure over de klacht tegen [B] heeft ingediend en mr. De Vries ook advocaat van [B] was - terwijl [eiser] betrokken bleef bij deze kwestie - kan niet worden vastgesteld dat mr. De Vries de werkzaamheden in het kader van deze e-mails (alleen of ook) namens [eiser] heeft verricht.
2.56.
Gelet op het voorgaande komen de opgevoerde werkzaamheden in de declaratie van 3 oktober 2017 niet voor vergoeding in aanmerking.
Ad c. en ad d. het benaderen van relaties van [eiser] en het doen van een melding bij [bedrijf 4] , de fraudedesk van de Belastingdienst, de verzekeraar en [bedrijf 1]
2.57.
[eiser] heeft gesteld dat haar advocaat werkzaamheden heeft moeten verrichten om derden ( [bedrijf 4] , de verzekeraar, [bedrijf 1] , de verhuurder, [bedrijf 3] en [C] ) te informeren over de situatie met [gedaagde] en om de onwaarheden die hij verspreidde te weerleggen, om verdere schade voor [eiser] te voorkomen en om te voorkomen dat de verzekeraar de verzekering zou beëindigen. De werkzaamheden bestonden uit overleg met [bedrijf 4] , [C] , de verzekeringstussenpersoon en [eiser] , maar ook het bestuderen van stukken om de achtergrond van de beschuldigingen te begrijpen. [eiser] heeft twee facturen overgelegd die volgens haar betrekking hebben op deze werkzaamheden: de facturen van 6 juni 2017 met nummer 171115 en 3 oktober 2017 met nummer 20176012 .
2.58.
Vast staat dat [gedaagde] de relaties heeft benaderd. In het Tussenvonnis heeft de rechtbank dit handelen onrechtmatig geoordeeld. Dat mr. De Vries hieraan tijd heeft besteed, is zeer aannemelijk. Dat in het Rapport de factuur niet wordt toegeschreven aan ‘het benaderen van relaties’, komt omdat deze handeling in het Rapport niet als aparte stalkingshandeling is genoemd. De rechtbank doet dit wel en komt daarmee tot de conclusie dat de (aanvullende) verklaring van mr. De Vries bij de factuur aannemelijk is. Hierna zal de rechtbank specifieker ingaan op de gevorderde schadeposten.
I.
Declaratie 6 juni 2017 met nummer [declaratienummer 6]
2.59.
In nummer 4.16 van het Tussenvonnis heeft de rechtbank reeds overwogen dat [gedaagde] geen gerechtvaardigde reden had [bedrijf 4] te benaderen. De rechtbank ziet geen reden op dit oordeel terug te komen. De producties 29 en 30 veranderen dit oordeel niet. Dat [bedrijf 4] de belastingaangiften verzorgde (zoals [gedaagde] met deze producties aan wil tonen), sluit niet uit dat [gedaagde] betrokken was bij de fiscale belangen van [eiser] . Van eigen schuld van [eiser] is daarom geen sprake.
2.60.
Op 30 april 2017 heeft [gedaagde] een conceptbrief aan [bedrijf 4] van ruim zes pagina’s aan mr. De Vries en [eiser] toegezonden. Daarin heeft [gedaagde] geschreven dat hij in het kader van hoor en wederhoor verzoekt om het de volgende dag voor 12.00 uur te laten weten als er onderwerpen in staan die evident onjuist zijn, zodat hij de juiste informatie aan [bedrijf 4] en - wanneer noodzakelijk - aan de Belastingdienst kan verstrekken. Gelet op dit verzoek is het redelijk dat mr. De Vries vervolgens 2 eenheden tijd heeft besteed aan het bestuderen van de klacht, overleg met [eiser] en overleg met [bedrijf 4] . De kosten voor deze werkzaamheden moet [gedaagde] aan [eiser] vergoeden.
2.61.
Op 3 mei 2017 heeft [gedaagde] vervolgens geschreven dat de Belastingdienst in een controlerapport (van 16 inhoudelijke pagina’s) een fout heeft gemaakt, waar hij de Belastingdienst op zal wijzen als [eiser] niet tijdig een aanvullende aangifte zal indienen. Mr. De Vries heeft 4 eenheden geschreven, waarvan 0,40 eenheden voor overleg binnen zijn kantoor en 3,60 eenheden voor het lezen van het controlerapport en overleg met [eiser] , [bedrijf 4] en adviseurs. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze tijd niet noodzakelijk en redelijk is. De tijd die mr. De Vries heeft geschreven op dit punt, komt de rechtbank niet onredelijk voor, temeer nu mr. De Vries als onderdeel van die uren het controlerapport van de Belastingdienst heeft moeten doornemen. De kosten voor het overleg binnen kantoor worden niet toegewezen, omdat niet is toegelicht waarom deze werkzaamheden aan [eiser] ten goede zijn gekomen.
2.62.
Uit de verklaring van mr. De Vries volgt dat hij vanaf 6 mei 2017 tijd heeft besteed aan werkzaamheden naar aanleiding van e-mails van [gedaagde] aan [eiser] over de kwestie [C] . In zijn e-mail van 6 mei 2017 heeft [gedaagde] laten weten dat hij [C] bij zal staan en dat er beslag zal worden gelegd ten laste van [eiser] en dat er een procedure zal worden gestart, als een oplossing voor betaling uitblijft (e-mail nummer 81). In zijn e-mail van 8 mei 2017 staat vervolgens dat alle rechten van [C] op [eiser] aan [gedaagde] zijn overgedragen middels cessie en dat [gedaagde] , bij het uitblijven van een voorstel, een procedure zal starten (e-mail nummer 79). Het is juist dat mr. De Vries vanaf 6 mei 2017 ook [C] heeft bijgestaan, maar de e-mails zijn gelet op het voorgaande aan [eiser] gericht en niet aan [C] . Het is daarmee aannemelijk dat mr. De Vries werkzaamheden voor [eiser] heeft verricht naar aanleiding van de e-mails. Dat mr. De Vries in zijn hoedanigheid van advocaat van [eiser] en in het belang van [eiser] ook gesprekken heeft gevoerd met [C] , is gelet op de inhoud van de e-mails van [gedaagde] logisch. De kosten voor die werkzaamheden moet [gedaagde] vergoeden. Dat geldt met uitzondering van de uren voor de tweede bespreking (0,80 eenheden) naar aanleiding van de e-mails van [C] en het ‘overleg binnen kantoor’, omdat de kosten voor de bespreking over/met [C] meerdere malen in de factuur zijn genoemd en [eiser] niet heeft toegelicht waarom deze besprekingen en het overleg binnen kantoor aan haar ten goede zijn gekomen. Ook de kosten voor de post ‘ander stuk’ op 6 mei 2017 komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het op de weg van [eiser] had gelegen om nader toe te lichten om wat voor stuk het gaat.
2.63.
[eiser] heeft ten slotte gesteld dat er werkzaamheden zijn verricht op 16 mei 2017 naar aanleiding van een e-mail van [gedaagde] aan de verhuurder. Zij verwijst naar een e-mail van 16 mei 2017 om 4.52 uur. De e-mail is niet overgelegd. Gelet op het verweer van [gedaagde] dat de e-mail hem onbekend is en gelet op het oordeel in het Tussenvonnis onder nummer 4.11 en 4.12 waaruit blijkt dat een e-mail van een andere datum, namelijk
11 mei 2017, aan de verhuurder onrechtmatig werd geacht, ontbreekt het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en de opgevoerde werkzaamheden. [gedaagde] hoeft de werkzaamheden van 16 mei 2017 in de factuur daarom niet te vergoeden aan [eiser] .
2.64.
Het voorgaande betekent concreet dat [gedaagde] een bedrag van 10,2 eenheden x € 225,00 (= € 2.295,00, inclusief kantoorkosten en btw
totaal € 2.943,57) voor deze factuur aan [eiser] moet vergoeden.
II.
Declaratie 3 oktober 2017 met nummer [declaratienummer 5]
2.65.
Hiervoor is reeds geoordeeld dat de toelichting in het Rapport niet in de weg staat aan het toekennen van een schadevergoeding. Het is bovendien aannemelijk dat mr. De Vries werkzaamheden heeft verricht naar aanleiding van het contact van [gedaagde] met de verzekeraar van [eiser] . [gedaagde] heeft geen ander verweer gevoerd, zodat hij de kosten op deze declaratie van totaal € 360,00 (inclusief kantoorkosten en btw
totaal€ 461,74) moet vergoeden.
Ad f. het ongewenst confronteren van [eiser] in haar omgeving
2.66.
[eiser] heeft aangevoerd dat mr. De Vries contact heeft opgenomen met [bedrijf 5] om een verklaring te verkrijgen over de gang van zaken en [bedrijf 5] in te lichten over de achtergrond van het handelen van [gedaagde] . [eiser] heeft gesteld dat zij haar advocaat heeft ingeschakeld omdat zij een onderneming in de buurt van [bedrijf 5] heeft en voor het aantrekken en behouden van haar klanten afhankelijk is van een goede reputatie. De schade bestaat volgens [eiser] uit de
declaratie van 6 juni 2017 met nummer [declaratienummer 6]en is € 1.471,78.
2.67.
Uit de declaratie volgt dat er op 29 mei 2017 0,40 eenheden lang met [eiser] is gebeld en dat mr. De Vries op dezelfde dag 3,50 eenheden tijd heeft besteed aan contact met [bedrijf 5] om een verklaring te verkrijgen, het rechtzetten van beschuldigingen en overleg met [eiser] . Op 30 mei 2017 heeft mr. De Vries in totaal 1,20 eenheden geschreven voor telefonisch contact met [eiser] en ‘telefoon overig’.
2.68.
Het verweer van [gedaagde] tegen de gevorderde kosten in deze declaratie slaagt. Alhoewel niet uitgesloten kan worden dat mr. De Vries naast het voorbereiden van een dagvaarding en procedure zich ook bezig heeft gehouden met de confrontatie bij [bedrijf 5] , heeft [gedaagde] terecht aangevoerd dat niet aannemelijk is dat mr. De Vries zich op 29 mei 2017 meer dan 3,5 uur heeft bezig gehouden met een incident dat op 27 mei 2017 heeft plaatsgevonden en waarvan op 28 mei 2017 al door een medewerker van [bedrijf 5] een verklaring was opgesteld. Het had op de weg van [eiser] gelegen toe te lichten waarom de werkzaamheden desondanks redelijk en noodzakelijk waren. Daarbij weegt mee dat mr. De Vries eerder, blijkens nummer 27 in het Rapport, heeft toegelicht dat de posten ‘diversen’ op de declaratie ziet op de aanzienlijke hoeveelheden e-mails die hij van [gedaagde] ontving. Deze verklaring strookt niet met de huidige toelichting, waarin mr. De Vries beschrijft dat de post ‘diversen’ betrekking heeft op contact met [bedrijf 5] over de verklaring, het rechtzetten van beschuldigingen en overleg met [eiser] .
2.69.
[eiser] heeft gelet op het voorgaande onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden van mr. De Vries zijn voortgevloeid uit het incident bij [bedrijf 5] . [gedaagde] hoeft de declaratie daarom niet te vergoeden.
Ad g. het noemen van [eiser] als call girl
2.70.
[eiser] heeft geen schade bestaande uit juridische kosten opgevoerd.
2.71.
[gedaagde] heeft nogmaals betwist dat hij de e-mails met de afzender ‘Feestje gaat niet door’ heeft verzonden. Hij heeft verwezen naar productie 32 en aangevoerd dat de politie in reactie op het oordeel in het Tussenvonnis een onderzoek heeft verricht, waaruit volgens [gedaagde] is gebleken dat er geen bewijs tegen hem bestaat. Uit productie 32 kan alleen worden opgemaakt dat de politie twee processen-verbaal heeft opgemaakt, waaruit blijkt dat er is gevorderd gegevens te verstrekken in het kader van een opsporingsonderzoek, waarbij onder andere het e-mailadres [e-mailadres] betrokken was. Uit het proces-verbaal kan echter niet worden afgeleid dat dit e-mailadres niet van [gedaagde] was. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat meer partijen wetenschap hadden van het verleden van [eiser] althans van de geruchten daarover. In dit kader heeft [gedaagde] verwezen naar productie 33. Uit productie 33, de e-mail van de voormalig echtgenoot van [eiser] ( [F] ), blijkt dat [F] meent dat het verleden van [eiser] ‘op zijn minst gezegd uiterst dubieus was’, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat [F] ervanuit ging dat [eiser] een verleden als call girl had en hij de afzender van de berichten van ‘Feestje gaat niet door’ was.
2.72.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden haar beslissing in het Tussenvonnis te herzien.
Ad m. het versturen van seksattributen
2.73.
Met de toelichting van mr. De Vries staat het causaal verband tussen het verzenden van de seksattributen en de juridische kosten die naar aanleiding daarvan zijn gemaakt, voldoende vast. Daarbij weegt mee dat [eiser] geen of minder (juridische) kosten had hoeven maken, als [gedaagde] zijn betrokkenheid bij de verzending van het pakket direct had erkend.
2.74.
Dat mr. De Vries de beveiligingsbeelden heeft bekeken en onderzocht, is aannemelijk. De tijd die daarvoor is geschreven, acht de rechtbank ook redelijk. Verder correspondeert de omschrijving van mr. De Vries bij de werkzaamheden (correspondentie met de wederpartij) met de inhoud van de e-mails die [eiser] bij dagvaarding heeft overgelegd (productie 47 en 48). In die e-mails heeft [gedaagde] geschreven dat hij via zijn advocaat berichten van mr. De Vries heeft ontvangen. Daarmee staat vast dat mr. De Vries (de advocaat van) [gedaagde] heeft aangeschreven naar aanleiding van het verzenden van de seksattributen. Deze kosten moet [gedaagde] vergoeden, omdat deze zonder het verzenden van de seksattributen niet gemaakt hadden hoeven worden.
2.75.
Alle genoemde kostenposten op de
declaratie van 28 augustus 2017 met nummer [declaratienummer 1]van in totaal € 472,50 (inclusief kantoorkosten en btw
totaal € 606,03) komen gelet op het voorgaande voor vergoeding in aanmerking.
Over de procedure over het werk van [D]
2.76.
Het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] in de procedure [D] en de juridische kosten die daaruit zijn gevolgd, is met de toelichting van mr. De Vries gegeven. Als [gedaagde] de procedure niet was gestart of de opdrachtovereenkomst daarin niet had overgelegd, had [eiser] geen of minder kosten hoeven maken.
2.77.
Uit de samenvatting van het Rapport volgt dat de juridische kosten in verband met de procedure werkzaamheden [D] € 12.953,72 waren. [eiser] heeft bij akte een bedrag van € 15.035,38 gevorderd. [gedaagde] betwist gelet hierop de schadepost die [eiser] vordert. Het verschil in bedragen is echter verklaarbaar. In paragraaf 3.4.5 van het Rapport staat een specificatie van de kosten van de procedure, waaruit blijkt dat de facturen met nummers 20176019 , 171605, 20176004 en 20176009 betrekking hebben op de procedure. In het Rapport is toegelicht onder nummer 43: ‘
ook voor deze procedure geldt dat mogelijk nog andere facturen zien op werkzaamheden in verband met deze procedure. Verwezen wordt naar tabel 2 in paragraaf 3.3’.Uit tabel 2 in paragraaf 3.3 blijkt vervolgens dat de facturen 171115 en 171607 ook betrekking hebben op de procedure werkzaamheden [D] . Het verschil is daarmee verklaarbaar, omdat een deel van de kosten is ondergebracht in de meer algemene post in de samenvatting ‘juridische kosten die aan meerdere stalking-activiteiten en/of procedures zijn toe te wijzen’.
2.78.
In nummer 4.52 van het Tussenvonnis is reeds geoordeeld dat [gedaagde] in de kosten van de procedure werkzaamheden [D] kan worden veroordeeld, ook al is er reeds een forfaitaire kostenveroordeling uitgesproken. Gelet op de forfaitaire kostenveroordeling ten gunste van [eiser] van € 600,00, heeft [eiser] al wel een deel van haar schade in deze procedure vergoed gekregen. Daarom zal het bedrag op de declaraties, waarover hierna wordt geoordeeld, worden
verminderd met € 600,00.
I.
Declaratie 6 juni 2017 met factuurnummer [declaratienummer 6]
2.79.
De dagvaarding in de procedure werkzaamheden [D] dateert weliswaar van latere datum (19 mei 2017), maar op 16 mei 2017 heeft [gedaagde] mr. De Vries en [eiser] de opdrachtovereenkomst met [D] toegezonden met het verzoek binnen 48 uur te betalen bij gebreke waarvan er een procedure zal worden gestart. Het logische gevolg is dat [eiser] vanaf dit moment haar advocaat heeft moeten inschakelen teneinde de kwestie over de werkzaamheden van [D] tot een goed einde te brengen. [gedaagde] moet daarom de redelijke en noodzakelijk gemaakte kosten die [eiser] vervolgens aan haar advocaat heeft betaald, vergoeden.
2.80.
De gevorderde kosten op de declaratie van 6 juni 2017 met een totaalbedrag van
€ 1.789,23 komen voor vergoeding in aanmerking. Uit de toelichting van mr. De Vries blijkt dat hij op 16 en 17 mei 2017 5,10 eenheden tijd besteed aan onder meer correspondentie en telefonisch contact met [eiser] en derden, onderzoek naar de opdrachtovereenkomst en telefonisch contact met het NFO. Op 18 mei 2017 zijn er vervolgens 1,10 eenheden tijd besteed aan overleg met het NFO en met [eiser] . De rechtbank acht deze kosten redelijk.
2.81.
Gelet op het voorgaande moet [gedaagde] de gevorderde schade zijnde de declaratie van 6 juni 2017 van totaal € 1.395,00 (inclusief kantoorkosten en btw
totaal € 1.789,28)vergoeden.
II.
Declaratie 27 juli 2017 met factuurnummer [declaratienummer 4]
2.82.
Uit de toelichting van mr. De Vries blijkt dat er € 228,00 exclusief kantoorkosten en btw aan kosten zijn gemaakt door mr. De Jager aan de conclusie van antwoord in de procedure werkzaamheden [D] . De stelling van [gedaagde] dat dit onaannemelijk is omdat mr. De Jager een vastgoed- en aanbestedingsspecialist is, slaagt. [eiser] heeft daartegenin gebracht dat kantoorgenoten bij de werkzaamheden werden betrokken, omdat de stalking intensief was en sommige handelingen van [gedaagde] een andere expertise vroegen. Uit de stukken die de rechtbank in bezit heeft, is echter niet gebleken dat de procedure werkzaamheden [D] ook betrekking had op de pandrechten of huurvordering, zodat [eiser] niet heeft aangetoond dat het noodzakelijk was mr. De Jager bij het dossier te betrekken en temeer niet dat mr. De Jager kennelijk ook de conclusie van antwoord (gedeeltelijk) moest opstellen.
2.83.
Het bedrag van € 228,00 op de declaratie van 27 juli 2017 met factuurnummer 171607 hoeft gelet op het voorgaande niet door [gedaagde] vergoed te worden.
III.
Declaratie 27 juli 2017 met factuurnummer [declaratienummer 10]
2.84.
Uit het Rapport en de toelichting van mr. De Vries blijkt dat deze declaratie volledig betrekking heeft op de werkzaamheden die zijn verricht voor de procedure [D] , te weten het opstellen van de conclusie van antwoord tussen 13 juli 2017 tot en met 24 juli 2017. De omschrijving is, anders dan [gedaagde] betoogt, niet te algemeen. De omschrijving is gebruikelijk op een factuur en van de advocaat van [eiser] kan geen extra omschrijving verwacht worden. De hoogte van de kosten komt de rechtbank niet onaannemelijk voor.
2.85.
[gedaagde] moet ook de kosten van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: NFO) van € 900,00 vergoeden. Uit het onderzoek van het NFO blijkt dat het rapport ziet op de handtekening van [eiser] en niet op de handtekening van [gedaagde] . De conclusies van het NFO hebben naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan de conclusie dat de handtekening van [eiser] middels knip- en plakwerk onder de opdrachtovereenkomst is gezet. Het komt voor rekening en risico van [gedaagde] dat deze bevindingen niet getoetst konden worden aan de hand van het origineel van de overeenkomst. Als [gedaagde] de procedure achterwege had gelaten of de opdrachtovereenkomst daarin niet had overgelegd, had [eiser] die kosten immers niet hoeven maken. De hoogte van de kosten komt de rechtbank niet onaannemelijk voor, zodat [eiser] met de doorbelasting op de declaratie voor de advocatenkosten voldoende heeft aangetoond dat zij de kosten voor het onderzoek daadwerkelijk gemaakt heeft.
2.86.
De kosten van
totaal € 5.578,10(inclusief kantoorkosten, btw en het bedrag van
€ 900,00 voor het onderzoek door NFO) zullen gelet op het voorgaande worden toegewezen.
IV.
Declaratie 28 augustus 2017 met factuurnummer [declaratienummer 7]
2.87.
De werkzaamheden op deze factuur hebben blijkens de toelichting van mr. De Vries betrekking op het (gedeeltelijk) opstellen van processtukken voor de procedure, het door het NFO verrichte onderzoek naar de handtekening en correspondentie met [eiser] . De stelling van [gedaagde] dat onduidelijk is op welk processtuk de factuur betrekking heeft, omdat alle conclusies al gewisseld waren, faalt. Dat komt omdat [gedaagde] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de conclusies al ingediend waren. De posten ‘opstellen processtuk’, ‘producties gereedmaken’ en ‘stukken wederpartij bestuderen’ moeten daarom door [gedaagde] vergoed worden.
2.88.
Ook de posten ten behoeve van correspondentie met [eiser] komen voor vergoeding in aanmerking, omdat [gedaagde] daar geen specifiek verweer tegen heeft gevoerd en deze werkzaamheden aannemelijk en redelijk zijn.
2.89.
Verder moet [gedaagde] de post ‘stukken deskundige bestuderen’ en ‘correspondentie uitgaand derde’ vergoeden. Het rapport van het NFO dateert van
23 augustus 2017, zodat het waarschijnlijk is dat mr. De Vries diezelfde dag het rapport heeft bestudeerd en daarover contact met het NFO heeft gehad. De posten ‘correspondentie aan/van derde’ op 15-08 en ‘telefoongesprek met derde’ van 18-08 komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het is onduidelijk en onbekend waarom het redelijk en noodzakelijk was om 2,18 eenheden tijd met derden te corresponderen. De toelichting van [eiser] dat er deze dag werkzaamheden zijn verricht voor het door het NFO verrichtte onderzoek, is onvoldoende.
2.90.
[gedaagde] hoeft ten slotte de verschotten van € 300,00 op de factuur niet te vergoeden, omdat [eiser] geen toelichting heeft gegeven waaruit blijkt waarop deze verschotten betrekking hebben.
2.91.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] 7,40 eenheden x € 225,00
(= € 1.665,00, inclusief kantoorkosten en btw
totaal € 2.135,53) voor deze factuur aan [eiser] moet vergoeden.
V.
Declaratie 3 oktober 2017 met factuurnummer [declaratienummer 8]
2.92.
De werkzaamheden op deze factuur hebben blijkens de toelichting van mr. De Vries betrekking op het bestuderen van stukken van de procedure en (gedeeltelijk) op het opstellen van de conclusie van dupliek. Dat voor het opstellen van de conclusie (opnieuw) het dossier is bestudeerd, is aannemelijk. De kosten die hiermee gepaard gaan moet [gedaagde] aan [eiser] vergoeden, zodat de posten van 21 en 22 september 2017 voor vergoeding in aanmerking komen.
2.93.
[eiser] heeft niet toegelicht waarop de kostenposten van 30 augustus 2017 en
15 september 2017 zien. De toelichting op de factuur met ‘correspondentie aan/van cliënt of een derde’ of ‘telefoongesprek met derde’ is te algemeen gelet op het verweer van [gedaagde] en daarvan kan niet worden vastgesteld dat deze zien op de kwestie rondom de procedure werkzaamheden [D] . [gedaagde] hoeft deze kosten daarom niet te vergoeden.
2.94.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] 3,60 eenheden x € 225,00
(= € 810,00, inclusief kantoorkosten en btw
totaal € 1.038,91) aan [eiser] moet vergoeden.
VI.
Declaratie 1 november 2017 met factuurnummer [declaratienummer 9]
2.95.
Uit de toelichting van mr. De Vries blijkt dat deze declaratie betrekking zou hebben op het opstellen van de conclusie van dupliek en het klaarmaken van de producties daarbij. Deze toelichting is voldoende. De kosten van in totaal € 2.587,00
(€ 3.318,09 inclusief kantoorkosten en btw)komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
Tussenconclusie over de juridische kosten
2.96.
De juridische kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet vergoeden zijn gelet op het voorgaande een bedrag van in
totaal € 30.445,15(€ 31.045,15 advocaatkosten inclusief kantoorkosten en btw minus de forfaitaire proceskostenveroordeling in de procedure [D] van € 600,00).
Over de kosten van [adviseur]
2.97.
[eiser] heeft aangevoerd dat [adviseur] vanaf april 2017 werkzaamheden heeft verricht en dat [gedaagde] de daarmee gepaard gaande kosten van € 28.123,44 moet vergoeden. Daarbij heeft [eiser] gesteld - en mr. De Vries beaamt dat in zijn toelichting - dat de betrokkenheid van [adviseur] van toegevoegde waarde was, omdat hij ervaring had met stalkingszaken en het verrichten van onderzoek daarnaar. Ook heeft [eiser] met verwijzing naar de toelichting van mr. De Vries gesteld dat [adviseur] als adviseur overal bij betrokken is geweest, met uitzondering van de handelingen die exclusief tot het domein van een advocaat behoren. Drie facturen hebben volgens [eiser] betrekking op de werkzaamheden van [adviseur] , namelijk een factuur van 2 juni 2017 van € 25.455,38 (met nummer TS/17029), een factuur van 1 juli 2017 van € 898,43 (met nummer TS/17038) en een factuur van 2 augustus 2017 van € 1.462,50 (met nummer TS/17042).
2.98.
De facturen bevatten geen tot een summiere specificatie van de werkzaamheden die zijn verricht. Mr. De Vries heeft daarom toegelicht welke werkzaamheden er zouden zijn uitgevoerd, op basis van de agenda en e-mailgeschiedenis van [adviseur] en andere bescheiden. Nog daargelaten dat [gedaagde] deze toelichting heeft betwist en de rechtbank deze niet kan verifiëren - omdat [eiser] geen (delen van) de agenda, e-mails of bescheiden in de procedure heeft overgelegd - is de rechtbank er niet van overtuigd dat deze werkzaamheden van [adviseur] noodzakelijk zijn geweest en dat het redelijk is dat [gedaagde] de kosten daarvan vergoedt. Het overleg met [eiser] , het bestuderen en bespreken van de e-mails van [gedaagde] , het opmaken en bespreken van de conclusie van antwoord en het contact met [G] en het NFO zijn namelijk werkzaamheden die ook door mr. De Vries zijn verricht, die daar ook kosten voor in rekening heeft gebracht. Het had daarom op de weg van [eiser] gelegen om toe te lichten waarom het naast de betrokkenheid van mr. De Vries noodzakelijk en redelijk was om ook [adviseur] bij de werkzaamheden te betrekken, anders dan door in zijn algemeenheid te stellen dat hij ervaring heeft met stalkingszaken en het verrichten van onderzoek daarnaar.
2.99.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] nog aangevoerd dat [adviseur] ook onderzoek heeft gedaan naar het voorval met de seksattributen. De rechtbank acht het aannemelijk dat [adviseur] hierbij toegevoegde waarde heeft gehad. [eiser] heeft echter nagelaten te specificeren welke posten betrekking hebben op dit onderzoek, zodat de rechtbank daar geen schadevergoeding voor kan toekennen.
2.100. Gelet op het voorgaande hoeft [gedaagde] de kosten van [adviseur] niet aan [eiser] te vergoeden.
Over de proportionele aansprakelijkheid
2.101. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] aldus dat haar totale schade van
€ 354.806,33 ook het gevolg kan zijn van gedragingen van [gedaagde] die de rechtbank niet als onrechtmatig heeft gekwalificeerd. De strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending, waaronder de aard van de schade, rechtvaardigen volgens [eiser] dat in geval van onzekerheid over het conditio-sine-qua-non-verband de schade moet worden verdeeld in die zin dat 75% voor rekening van [gedaagde] moet komen.
2.102. Voor toepassing van het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid is vereist dat er meerdere mogelijke oorzaken van de schade bestaan, waarbij het enerzijds onredelijk zou zijn dat de benadeelde zijn eigen schade volledig moet dragen en het anderzijds onredelijk zou zijn dat de schade volledig wordt afgewenteld op de aansprakelijke persoon. De rechter past het leerstuk terughoudend toe, omdat het leerstuk meebrengt dat iemand aansprakelijk wordt gehouden terwijl onzeker is of de oorzaak wel bij die persoon is gelegen. Uit de jurisprudentie blijkt dat het leerstuk (pas) wordt toegepast bij een ernstige normschending en ernstige schade. Bij proportionele aansprakelijkheid kent de rechter een schadevergoeding toe naar evenredigheid met het percentage van de kans dat de schade door de schending van de aansprakelijke persoon is veroorzaakt.
2.103. [eiser] kan gelet hierop geen schadevergoeding vragen op basis van het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid. Dat komt omdat de totale schade van [eiser] niet twee mogelijke oorzaken heeft. [eiser] erkent immers zelf dat een deel van de facturen van haar advocaten en adviseur, welke facturen zij als schade opvoert, geen betrekking hebben op de onrechtmatig geoordeelde gedragingen van [gedaagde] . Dat er onzekerheid bestaat over de vraag welke bedragen op de facturen precies betrekking hebben op de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] en welke niet, komt omdat de facturen niet gespecificeerd genoeg zijn om dat onderscheid te kunnen maken. Deze onzekerheid is ontstaan door omstandigheden aan de zijde van [eiser] en komt voor haar risico. Het is niet onaanvaardbaar dat [eiser] om deze reden eventueel met schade blijft zitten die zij niet op [gedaagde] kan verhalen. Los van het voorgaande rechtvaardigen de normschending en de schade qua ernst niet dat [gedaagde] een deel van het gevorderde bedrag moet vergoeden, terwijl hij daarvoor niet aansprakelijk is geacht, vanwege een beroep op de proportionele aansprakelijkheid. De aan [gedaagde] verweten gedragingen zijn weliswaar laakbaar, maar [eiser] heeft daar geen blijvende schade aan overgehouden.
2.104. Of het beroep op proportionele aansprakelijkheid te laat is gedaan, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
Over de deskundigenkosten
2.105. [eiser] heeft een vergoeding van de kosten voor het Rapport gevorderd, van in totaal € 33.435,69.
2.106. Het Rapport maakt weliswaar geen onderscheid tussen de verschillende gedragingen van [gedaagde] , maar daarin is (1) wel vastgesteld dat de facturen van de mr. De Vries aansluiten bij de onderliggende declaraties en (2) bevestigd dat de werkzaamheden die zijn verricht betrekking hebben op het handelen van [gedaagde] .
2.107. Dat neemt niet weg dat een deel van de handelingen van [gedaagde] niet onrechtmatig is geoordeeld, waaronder een groot deel van de procedures, terwijl aan de facturen die bij deze handelingen horen in het Rapport wel aandacht is besteed. Bovendien is hiervoor geoordeeld dat van een aantal kostenposten niet kan worden vastgesteld dat deze zijn gemaakt vanwege het onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Het is daarom niet redelijk om de totale kosten van het Rapport voor rekening van [gedaagde] te laten komen. De rechtbank zal dan ook slechts een deel van de kosten van het Rapport als schadevergoeding toewijzen. Dat deel zal als volgt worden begroot.
2.108. [eiser] heeft blijkens tabel 1 in het Rapport een totaal van € 422.943,06 aan kosten van haar advocaten en adviseurs ter beoordeling voorgelegd. Uiteindelijk zal er in dit vonnis een bedrag van
€ 30.445,15aan kosten voor advocaten en adviseurs als schadevergoeding worden toegewezen. De rechtbank acht het redelijk dat de kosten van het Rapport naar evenredigheid worden vergoed door [gedaagde] , zodat [gedaagde] een bedrag van
€ 2.406,84voor het Rapport aan [eiser] moet betalen. Daarbij weegt mee dat niet is gebleken van onjuistheden in het Rapport, zoals [gedaagde] aanvoert, ten aanzien van de gegevens die zijn gebruikt voor de vaststelling van de schade. Het verweer van [gedaagde] dat iedere administratief medewerker het Rapport had kunnen opstellen en de kosten dan lager waren geweest, maakt voorgaande conclusie niet anders. [gedaagde] heeft geen offerte overgelegd waaruit blijkt dat dit inderdaad een optie was geweest en waaruit blijkt dat de kosten dan daadwerkelijk lager waren uitgevallen. Het verweer van [gedaagde] dat hij de kosten van het Rapport niet hoeft te voldoen, omdat een groot deel van het Rapport uit informatie van de advocaten zou bestaan, slaagt ten slotte niet. Er is niet gebleken dat de kosten van de deskundige zien op deze delen van het Rapport.
Geen reden voor matiging van de schadevergoeding
2.109. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de schadevergoeding gematigd moet worden op grond van artikel 6:109 BW. Daaraan heeft [gedaagde] ten grondslag gelegd dat toekenning van de volledige schade in de gegeven omstandigheden, waaronder de (bijzondere) aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt. De rechter moet terughoudend omgaan met het matigen van schadevergoeding, zo volgt uit de rechtspraak. Het had mede gelet daarop op de weg gelegen van [gedaagde] om meer handen en voeten te geven aan zijn verweer, door de omstandigheden die hij noemt te concretiseren. Nu de schade het gevolg is van een bewust handelen van [gedaagde] en niet is gebleken dat [gedaagde] geen draagkracht heeft of dat [eiser] verzekerd is, is er bovendien geen reden voor matiging.
Over de buitengerechtelijke kosten
2.110. [eiser] heeft buitengerechtelijke kosten van € 3.945,93 gevorderd, omdat haar advocaat [gedaagde] tevergeefs heeft gesommeerd tot betaling van de schadevordering over te gaan. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] niet heeft aangetoond dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
2.111. Omdat sprake is van een schadevordering is het rapport BGK-integraal van toepassing op de beoordeling van de buitengerechtelijke kosten. Op grond van het rapport BGK-integraal moet [eiser] stellen dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en dat deze meer omvatten dan de werkzaamheden die te maken hebben met de procedure. Aan deze stelplicht heeft [eiser] voldaan. Het had echter op de weg gelegen van [eiser] haar stelling nader te onderbouwen door de specificeren of te omschrijven welke buitengerechtelijke werkzaamheden er zijn verricht. Voor zover [eiser] naar de brieven van 4 mei 2022 en 24 mei 2022 heeft bedoeld te verwijzen, rechtvaardigen deze brieven niet de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Dat komt omdat het rapport BGK-integraal vereist dat de werkzaamheden meer omvatten dan een enkele (herhaalde) aanmaning tot betaling.
2.112. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
Over de beslagkosten
2.113. [eiser] heeft gevorderd dat [gedaagde] de door haar gemaakte beslagkosten van € 4.509,37 vergoedt (producties 92 tot en met 95). De wet bepaalt dat beslagkosten kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Rv). Nu in conventie is geoordeeld dat [eiser] een vordering heeft, is van een nietig, onnodig of onrechtmatig beslag geen sprake. [gedaagde] moet daarom de beslagkosten aan [eiser] vergoeden. Er is niet gebleken dat [gedaagde] deze kosten al eerder heeft vergoed.
2.114. Het aan [eiser] toe te wijzen bedrag wordt begroot op € 786,00 voor de advocaatkosten (tarief III, gelet op het toe te wijzen bedrag in deze procedure), € 314,00 voor het griffierecht, € 888,77 voor de exploten van beslaglegging en € 92,60 voor het exploot van overbetekening. De beslagkosten zijn in totaal
€ 2.081,37.
2.115. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
Over de wettelijke rente
2.116. [eiser] heeft ten slotte wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd, omdat [gedaagde] in verzuim zou zijn met het vergoeden van de schade aan [eiser] . Nu de gevorderde hoofdsom deels wordt toegewezen, zal ook de wettelijke rente over dat bedrag worden toegewezen. De wettelijke rente is volgens [eiser] verschuldigd vanaf het moment dat [eiser] de schade heeft geleden. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de ingangsdatum, zodat wordt uitgegaan van de datum waarop [eiser] de schade heeft geleden. Het moment dat [eiser] de schade heeft geleden zal worden vastgesteld op de vervaldata van de specifieke facturen waarin de kosten zijn gedeclareerd.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring en zekerheidstelling
2.117. [gedaagde] verzoekt primair dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en subsidiair dat aan een uitvoerbaar bij voorraadverklaring de voorwaarde wordt verbonden dat [eiser] deugdelijke zekerheid stelt op grond van artikel 233 lid 3 Rv.
2.118. [eiser] heeft een geldsom gevorderd, zodat haar belang bij een uitvoerbaar bij voorraadverklaring in beginsel is gegeven. De omstandigheid dat [eiser] haar lening in ieder geval niet eerder dan voor eind 2027 hoeft af te lossen, betekent niet dat zij geen belang heeft bij een (spoedige) betaling door [gedaagde] . De rechtbank kan zich voorstellen dat de lening op [eiser] drukt en zij zo spoedig mogelijk wil aflossen, zoals zij heeft aangevoerd. Het belang van [eiser] bij aflossing van haar lening weegt in dit geval zwaarder dan het belang van [gedaagde] om niet te hoeven betalen gedurende een eventueel hoger beroep. Het vonnis zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
2.119. Er zal geen voorwaarde tot zekerheidsstelling aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring worden verbonden. De omstandigheid dat [eiser] een lening heeft moeten afsluiten om haar advieskosten te kunnen betalen en thans nog niet tot volledige aflossing daarvan is overgegaan, betekent niet dat [eiser] niet in staat zal zijn om de vordering terug te betalen op het moment - in de toekomst - dat in een eventueel hoger beroep een andere beslissing zou worden genomen. [eiser] heeft bovendien aangevoerd dat zij inkomen ontvangt en niet al haar goederen bezwaard zijn, zodat verhaal daarop ook mogelijk is.
De proceskosten in conventie
2.120. [gedaagde] krijgt in conventie grotendeels ongelijk, omdat hij ten onrechte heeft geweigerd schade te vergoeden. Hij moet daarom de proceskosten van [eiser] vergoeden, die tot aan dit vonnis als volgt worden begroot:
  • Kosten dagvaarding € 132,42
  • Griffierecht € 1.649,00
  • Salaris advocaat € 2.358,00 (3 punten x tarief III van € 786,00
per punt)
- Nakosten € 278,00 (in conventie en in reconventie,
plus de eventuele verhoging zoals
in de beslissing staat)
Bij het tarief voor het bepalen van het salaris van de advocaat van [eiser] is uitgegaan van het toe te wijzen bedrag en niet van het gevorderde bedrag.
2.121. De proceskosten zijn hiermee in totaal
€ 4.417,42. [gedaagde] moet de wettelijke rente over de proceskosten aan [eiser] vergoeden als hij de proceskosten niet tijdig betaalt.
In reconventie
2.122. In reconventie verschillen partijen van mening over de vraag of [eiser] terecht beslag heeft gelegd, of dat beslag opgeheven kan worden en of [eiser] de daardoor geleden schade moet vergoeden.
2.123. De vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen om de volgende redenen.
2.124. [gedaagde] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de vorderingen die [eiser] aan het beslag ten grondslag heeft gelegd, ongegrond zijn, zodat er reden is voor het opheffen van het beslag en een vergoeding van de met het beslag gepaard gaande schade door [eiser] . Met het oordeel in conventie staat echter vast dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en [eiser] een vordering op [gedaagde] heeft voor de door haar geleden schade. Het stond [eiser] daarom vrij beslag te leggen ter zekerstelling van deze vordering en zij heeft niet onrechtmatig gehandeld. Dat betekent dat aan de beoordeling of [gedaagde] schade heeft geleden door het conservatoir beslag, en of [eiser] die schade moet vergoeden, niet wordt toegekomen. Voor het opheffen van het beslag is gelet op het oordeel in conventie ook geen reden.
De proceskosten in reconventie
2.125. [gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- Salaris advocaat
€ 1.228,00
(2 punten x tarief II van € 614,00
per punt)
De proceskosten zijn hiermee in totaal
€ 1.228,00. [gedaagde] moet de wettelijke rente over de proceskosten aan [eiser] vergoeden als hij de proceskosten niet tijdig betaalt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 30.445,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van de vervaldata van de facturen waarin de schadeposten staan tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de kosten van het Rapport van € 2.406,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als [gedaagde] deze kosten niet binnen veertien dagen na het vonnis heeft voldaan;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de beslagkosten van
€ 2.081,37, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als [gedaagde] deze kosten niet binnen veertien dagen na het vonnis heeft voldaan;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] van € 4.417,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen (in conventie of in reconventie) voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.8.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
3.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] van € 1.228,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
3.10.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.11.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op
6 maart 2024.
5425