4.3Het oordeel van de rechtbank
1. Uit het
proces-verbaal Verkeersongevalsanalysevan 21 februari 2022 volgt het volgende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 24 september 2021, omstreeks 07.05 uur, had een aanrijding met dodelijke afloop plaatsgevonden op de inrit naar een bedrijf aan de [straat 2] , hierbij waren een samenstel van een opleggertrekker met oplegger en een stilstaand samenstel van een opleggertrekker met oplegger betrokken. Genoemde locatie is gelegen op industrieterrein [locatie] te Zeewolde.
(…)
Op beelden van de beveiligingscamera van [bedrijf] zijn veiliggesteld vanaf de server. Van de camerabeelden zijn screenshots gemaakt die in paragraaf 5.2 van het proces-verbaal zijn weergegeven en beschreven.
Screenshot 10. Voertuig 1 bevindt zich gedeeltelijk op de [straat 2] , de bestuurster stuurt scherp naar rechts in. De linkerzijde van voertuig 2 bevindt zich nagenoeg tegen de linker achterzijde van voertuig 4.
Screenshot 12. Beide opleggers verhaken met de linker achterzijdes. De bestuurster stopt hierdoor, de remlichten branden. Het slachtoffer zit bekneld.
Screenshot 13. Remlichten zijn uit, de bestuurster rijdt ongeveer 1 meter achteruit. Het slachtoffer zit bekneld tussen de twee opleggers.
Screenshot 15. De bestuurster rijdt op voor de tweede maal achteruit, het slachtoffer valt tussen beide opleggers op het wegdek.
Conclusie:
De bestuurster van het samenstel van voertuig 1 en 2 reed over de parkeerplaats van [bedrijf] , komende vanuit de richting [straat 3] en gaande in de richting [straat 2] . Middels bebording was door het bedrijf aangegeven dat het verboden was om de parkeerplaats in genoemde richting te berijden.
Vanwege beperkte ruimte aan het einde van de [straat 3] om te keren met zware bedrijfswagens werd er echter vaker van genoemde rijrichting gebruik gemaakt.
De bestuurster van het samenstel van voertuig 1 en 2 wilde vanuit de inrit rechts afslaan richting de [straat 2] . Hiervoor was onvoldoende ruimte beschikbaar vanwege het aan de linkerzijde stilstaande samenstel van voertuig 3 en 4. Tijdens de bocht naar rechts kwam de naar links uitzwaaiende achterzijde van voertuig 2 in contact met het aan de linkerzijde van de inrit stilstaande voertuig 4. Het slachtoffer stond naast voertuig 4 om zijn lading los te maken en raakte bekneld tussen beide linker achterzijdes van de opleggers op het moment van rechts afslaan van voertuig 1 en 2. Had de bestuurster van het samenstel van voertuig 1 en 2 de rijrichting linksaf richting [straat 2] gevolgd dan was meer ruimte beschikbaar en hoefde geen scherpe bocht te worden gemaakt. Hierbij had het slachtoffer mogelijk ongehinderd zijn werkzaamheden kunnen verrichten en had de bestuurster zonder problemen de inrit hebben kunnen verlaten..
2. Uit het
proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer] ( [geboortedatum 2] 1968)van 10 oktober 2021 volgt het volgende, zakelijk weergegeven:
Op basis van wat door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw, wordt gesteld dat:
- de genoemde persoon [slachtoffer] niet op natuurlijke wijze is overleden. De letsels (…), zijn passend bij het ongeval. Deze letsels waren dusdanig ernstig dat het slachtoffer vrijwel direct is overleden.
3. Verdachte heeft tijdens
de terechtzitting van 21 juni 2023de volgende verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven:
‘ [slachtoffer] en ik hebben elkaar gegroet toen ik aan kwam rijden. Ik zag hem staan. Ik ben tegen de rijrichting in gereden.
Er lagen aan de rechterkant betonblokken, dus ik moest daar omheen. Ik ben zover mogelijk doorgereden de weg op en heb in mijn spiegels gekeken. Ik heb [slachtoffer] zien staan. Daarna heb ik mijn stuur omgegooid en zag ik hem niet meer. Ik was ervan overtuigd dat ik de bocht kon halen Mijn inschatting was dat mijn trailer al verder was dan dat deze in werkelijkheid was; al voorbij [slachtoffer] . Ik dacht dat de trailer door de scherpe bocht op de rem hing en heb daarom de vrachtauto achteruit gestoken. Ik wilde naar rechts rijden, omdat ik in de drie weken voor de aanrijding meerdere keren op het terrein van [bedrijf] ben geweest en altijd rechtsaf ging. Het was niet verplicht.
Toedracht
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte met haar vrachtwagen met oplegger op 24 september 2021 in Zeewolde een dodelijke aanrijding met [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Zij reed in tegengestelde richting over het terrein van [bedrijf] richting te [straat 2] en wilde rechtsaf slaan, terwijl daarvoor – door het geparkeerde samenstel aan de linkerzijde en de betonblokken aan de rechterzijde van het terrein – onvoldoende ruimte was. Hoewel zij het slachtoffer heeft zien staan en zag dat hij tussen beide opleggers stond, heeft zij desondanks een scherpe bocht naar rechts ingezet, waarna haar zich op het slachtoffer door het uitwijken van haar oplegger naar links werd geblokkeerd. De linkerzijde van haar oplegger verhaakte vervolgens met de linkerzijde van de oplegger die het slachtoffer op dat moment aan het uitladen was. Zonder zich ervan te vergewissen waar het slachtoffer zich op dat moment bevond, heeft zij tot tweemaal toe haar voertuig achteruit gestoken. [slachtoffer] zat op dat moment al bekneld tussen beide opleggers en is ter plaatse overleden aan zijn verwondingen.
Mate van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, een lichte mate van schuld is onvoldoende.
Het staat vast dat verdachte tegen de toegestane rijrichting in het bedrijventerrein heeft verlaten en dat zij heeft gezien dat [slachtoffer] naast zijn oplegger stond toen zij zijn oplegger passeerde. Door de aan de linkerzijde geparkeerde voertuigen en door de betonblokken aan de rechterzijde was er onvoldoende ruimte om rechtsaf te slaan. Het is onbegrijpelijk dat verdachte niet linksaf is geslagen, terwijl dit wel was toegestaan, en verdachte heeft hier ook geen andere verklaring voor dan dat zij in de weken daarvoor ook telkens rechtsaf is geslagen. Zij heeft vervolgens de lengte van haar oplegger verkeerd ingeschat, en ten onrechte aangenomen dat [slachtoffer] naar de voorkant van zijn oplegger was gelopen, zonder zich daar daadwerkelijk van te vergewissen en terwijl haar zicht op het slachtoffer door de scherpe bocht naar rechts, door haar eigen oplegger werd geblokkeerd. Toen haar voertuig blokkeerde heeft zij wederom zonder zich ervan te vergewissen dat de weg vrij was, haar voertuig tweemaal achteruit gereden. Verdachte heeft aldus meerdere inschattingsfouten gemaakt en verkeerde beslissingen genomen, met fatale gevolgen voor [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW zoals primair ten laste is gelegd.