Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiseres sub 2],
[eiseres sub 3] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [A],
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een vordering van de eisende partij, [eiseres sub 1] B.V., tegen de gedaagde partij, [gedaagde sub 1] B.V., met betrekking tot een koopovereenkomst van aandelen en de gevolgen van een borgtocht die door een overleden bestuurder was afgegeven. De eisende partij stelt dat zij heeft gedwaald bij de totstandkoming van de koopovereenkomst, omdat zij niet op de hoogte was van de borgtocht die door de overleden bestuurder, [B], aan de Rabobank was verstrekt. De eisende partij vordert schadevergoeding van € 10.000,00, alsook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter heeft op 21 februari 2024 geoordeeld dat de eisende partij niet kan bewijzen dat de gedaagde partij een mededelingsplicht had om haar te informeren over de borgtocht. De kantonrechter overweegt dat de koopovereenkomst is gesloten tussen twee vennootschappen en dat de eisende partij vertegenwoordigd werd door [eiseres sub 3], die als vereffenaar van de nalatenschap van [B] op de hoogte had moeten zijn van de borgtocht. De kantonrechter wijst de vordering van de eisende partij af, omdat de dwaling voor rekening van de eisende partij blijft.
Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering tot schadevergoeding op grond van bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen. De eisende partij kon niet aantonen dat de gedaagde bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt voor het niet informeren over de borgtocht of voor het onbehoorlijk bestuur van de vennootschap. De eisende partij is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de gedaagde partij betalen, die zijn begroot op € 947,00.