In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2024, hebben huurders [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een kort geding aangespannen tegen hun verhuurder, Stichting de Alliantie, vanwege ernstige geluidsoverlast die zij ervaren van hun buurman, [B]. De huurders stellen dat de verhuurder onvoldoende maatregelen heeft genomen om de overlast te beëindigen, wat volgens hen een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst inhoudt. Ze vorderen dat de verhuurder binnen acht dagen na het vonnis actie onderneemt, waaronder het starten van een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst van de buurman en ontruiming van zijn woning.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2024 is gebleken dat de huurders sinds respectievelijk 2004 en 2010 een woning huren van De Alliantie, en dat de buurman sinds oktober 2020 ook in het complex woont. De huurders hebben herhaaldelijk geklaagd over de geluidsoverlast, maar de verhuurder heeft volgens hen niet adequaat gereageerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van de huurders, gezien de impact van de geluidsoverlast op hun woongenot.
De kantonrechter heeft de vordering van de huurders toegewezen en de verhuurder veroordeeld om binnen een maand een bodemprocedure te starten tegen de buurman tot ontbinding van zijn huurovereenkomst en ontruiming van zijn woning. De rechter heeft ook geoordeeld dat de verhuurder de proceskosten van de huurders moet vergoeden, omdat zij in belangrijke mate in het ongelijk zijn gesteld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rechters K.G.F. van der Kraats en M.J. Slootweg.