In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 februari 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen inzake aanvullende werkelijke schadevergoeding, omdat hij vond dat er niet tijdig op zijn bezwaar was beslist. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden. Eiser had op 26 mei 2022 bezwaar gemaakt, maar de Belastingdienst had pas op 14 maart 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank stelde vast dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet had aangetoond dat de beslistermijn op verzoek van eiser was opgeschort. Hierdoor was de Belastingdienst in gebreke gebleven en moest alsnog een besluit worden genomen. De rechtbank bepaalde dat de Belastingdienst binnen zes weken na de uitspraak een besluit op bezwaar moest nemen en dat er een dwangsom van € 100,- per dag moest worden betaald voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast werd de dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en moest de Belastingdienst de proceskosten van eiser vergoeden tot een bedrag van € 218,75. Eiser kreeg ook het betaalde griffierecht van € 50,- terug.