ECLI:NL:RBMNE:2024:14

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
16.262422.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door illegaal vuurwerk

Op 3 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 oktober 2022 in [woonplaats] een ontploffing heeft veroorzaakt door illegaal vuurwerk door een ingegooide ruit van een woning te gooien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, wat gemeen gevaar voor de woning en de inboedel met zich meebracht. De verdachte heeft het feit bekend en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn drie jonge kinderen en zijn vaste baan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar de gevangenisstraf gematigd gezien de omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partij, [aangever], heeft een schadevergoeding van € 2.100,00 toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.262422.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Ihataren, advocaat te Rotterdam, alsmede van hetgeen mevrouw [A] namens benadeelde partij [aangever] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 11 oktober 2022 in [woonplaats] een ontploffing teweeg heeft gebracht door (illegaal) vuurwerk door een ingegooide ruit van een woning aan het [adres] te gooien.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 11 oktober 2022, genummerd PL0900-2022300906-2, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de aangifte van [aangever] [2] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 11 oktober 2022 te [woonplaats] opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (illegaal) vuurwerk (een zogenaamde Cobra) in aanraking te brengen met open vuur en (vervolgens) dit explosief door een ingegooide ruit van een woning gelegen aan het adres [adres] te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de inboedel van die woning te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangever [aangever] en een locatieverbod;
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsvrouw verzocht te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dat door de officier van justitie is geëist, moet worden gematigd omdat de reclassering de kans op recidive laag inschat. Verdachte is bereid om een taakstraf van 240 uur te verrichten. Het gevorderde contact- en locatieverbod heeft volgens de raadsvrouw geen meerwaarde.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing door op klaarlichte dag een Cobra 6 bij de woning van aangever naar binnen te gooien. Hierbij zijn de woning en inboedel van aangever ernstig beschadigd geraakt. Aangever was op het moment van de ontploffing niet thuis maar heeft, toen hij kort na de ontploffing thuis kwam, zijn hond uit de woning moeten redden. Gelet op het tijdstip waarop de ontploffing plaatsvond was het goed mogelijk geweest dat als aangever of zijn gezinsleden wel thuis waren geweest, zij zwaargewond hadden kunnen raken. Een Cobra 6 betreft immers zwaar vuurwerk, dat een forse explosie teweeg brengt.
De ontploffing heeft grote gevolgen gehad voor aangever en zijn gezin. Zij zijn enorm geschrokken van de ontploffing en voelen zich niet meer veilig in hun eigen woning. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op zo’n lichtzinnige wijze de veiligheid van aangever en zijn gezin in hun eigen huis in gevaar heeft gebracht. Dergelijke ontploffingen hebben niet alleen grote impact op de direct betrokkenen, maar zorgen ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid voor buurtbewoners en de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent ook dit verdachte aan. Daar staat tegenover dat verdachte tijdens de zitting openheid heeft gegeven over wat hij heeft gedaan en dat hij zijn berouw heeft getoond. Ook dit weegt de rechtbank mee.
Persoon van verdachte
Uit een uittreksel justitiële documentatie van 8 november 2023 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit als het feit dat nu bewezen is verklaard.
Verder heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met het Reclasseringsadvies van 22 mei 2023, en de e-mail met aanvullende informatie van 15 december 2023 van de Reclassering, beide opgemaakt door K. Hoekman, reclasseringswerker. Uit het Reclasseringsadvies blijkt dat verdachte zich bij het bewezenverklaarde heeft laten leiden door zijn emoties in plaats van na te denken over wat de juiste manier van handelen zou zijn. Door onverwerkte emoties, mede voortkomend uit de dood van zijn vader, lukte het verdachte niet om adequate beslissingen te nemen. Nadat verdachte geschorst werd heeft hij direct zelf hulp gezocht bij Psion waar hij behandeling heeft gevolgd gericht op emotie regulatie. Ook bij de Waag is verdachte hiervoor in behandeling geweest en deze behandeling is inmiddels positief afgerond. Verdachte is in staat om reflecterend terug te kijken op zijn handelen en ook de houding van verdachte spreekt voor hem: hij betuigt spijt te hebben.
Het risico op recidive schat de reclassering in als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering acht interventies of toezicht niet nodig. De reclassering is verder van mening dat er verregaande consequenties zijn voor verdachte indien er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd. Verdachte heeft drie jonge kinderen, een koophuis en een vaste baan. Deze drie beschermende factoren ziet de Reclassering als contra indicaties voor detentie. Het jongste kind van verdachte is slechts een aantal maanden oud. Als verdachte gedetineerd zou zitten, en zijn inkomen weg zou vallen, zou dit kunnen betekenen dat zijn partner de vaste lasten niet meer kan betalen waardoor zij mogelijk dakloos raakt met haar drie kinderen.
De reclassering ziet geen contra indicaties voor het opleggen van een werkstraf. Ook voor het opleggen van een geldboete ziet de reclassering geen contra indicaties mits deze financiële sanctie geen grote invloed heeft op het betalen van de vaste lasten zoals de hypotheek en de zorg voor de kinderen.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur geboden maakt. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Verdachte heeft drie zeer jonge kinderen die van hem afhankelijk zijn. Hij heeft een vaste baan en een koopwoning en zijn partner en kinderen zijn ook van hem afhankelijk voor het inkomen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur zou ernstige gevolgen voor zijn gezin kunnen hebben. Daar komt bij dat verdachte gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis van inmiddels meer dan 14 maanden geen nieuwe feiten heeft gepleegd en zich aan alle voorwaarden heeft gehouden, waaronder het contact- en locatieverbod. Ook heeft verdachte vanaf het begin openheid van zaken gegeven en berouw getoond. Hij ziet in dat de wijze waarop hij is omgegaan met de conflictsituatie met aangever echt niet kan en heeft daarom direct na zijn schorsing zelfstandig hulp gezocht om zijn emoties beter te reguleren. De behandelingen die verdachte hiervoor heeft gevolgd zijn inmiddels positief afgerond. Om voornoemde redenen zal de rechtbank verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Om de aard en ernst van het feit te benadrukken, zal de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, wél de maximale taakstraf opleggen, te weten een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht. Daarnaast zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Dit betekent dat verdachte niet naar de gevangenis hoeft als hij zich houdt aan de voorwaarden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel een contactverbod met aangever [aangever] en een locatieverbod voor de straat, ter hoogte van [adres] te [woonplaats] , voor de woning van [aangever] verbinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om het contact- en locatieverbod in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Verdachte heeft zich gedurende zijn schorsing aan het contact- en locatieverbod gehouden en de rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden volstaan met een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarden.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de hoogte van de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.669,29. Dit bedrag bestaat uit € 1.062,96 materiële schade, € 3.500,00 immateriële schade en € 106,33 proceskosten, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De materiële schade bestaat volgens de benadeelde partij uit de volgende schadeposten:
eigen risico inboedelverzekering: € 100,00;
televisie en soundbar: € 550,00;
camera’s voor- en achterzijde woning: €412,96.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de posten 1 en 3 toe te wijzen. Post 2 acht de officier van justitie onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij dient met betrekking tot deze post daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van € 3.500,00 verzoekt de officier van justitie dit bedrag te matigen tot € 2.000,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie vordert tevens het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de proceskosten heeft de officier van justitie gevorderd deze toe te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van post 1 aan het oordeel van de rechtbank. Post 2 dient te worden afgewezen, nu duidelijk is dat de benadeelde partij reeds vergoeding voor deze kosten heeft ontvangen. Ten aanzien van post 3 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade ten gevolge van het misdrijf.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering moet worden gematigd tot € 1.000,00 en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht post 1 (het eigen risico voor de inboedelverzekering) in zijn geheel toewijsbaar. De rechtbank vindt voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij een eigen risico heeft moeten betalen aan de verzekering in verband met schade die aan de woning en de goederen in de woning is veroorzaakt door de ontploffing. De benadeelde partij heeft dit voldoende onderbouwd en gespecificeerd.
Ten aanzien van post 2 (televisie en soundbar) overweegt de rechtbank dat gelet op de overgelegde stukken onduidelijk is of de verzekeraar deze kosten reeds aan de benadeelde partij heeft vergoed. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot schadepost 3 (camera’s aan de voor- en achterzijde woning) overweegt de rechtbank het volgende. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden, indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. [3] Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de vordering een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2023 aangehaald. In die zaak was echter niet duidelijk wat de aanleiding was van het feit, wie voor de ontploffing verantwoordelijk moest worden gehouden en of er een risico op herhaling bestond. In onderhavige zaak ligt dat anders. Verdachte was op camerabeelden herkend en was de dag na de ontploffing al aangehouden en in verzekering gesteld. Ook had hij bij het politieverhoor bekend dat hij de ontploffing op 11 oktober 2023 had teweeggebracht. Het was derhalve op het moment dat de camera’s werden aangeschaft duidelijk wie voor de ontploffing verantwoordelijk moest worden gehouden. Ook wist de benadeelde partij wat de aanleiding was van het handelen van verdachte. Ondanks dat de ontploffing erg beangstigend moet zijn geweest voor de benadeelde partij, zeker omdat zijn hond op dat moment in de woning was, is niet gebleken dat de concrete omstandigheden zodanig zijn dat de aanschaf van camera’s door de benadeelde partij kan worden gezien als rechtstreekse schade voortvloeiend uit het bewezenverklaarde feit. Het gaat immers om een eenmalig incident, waarvan bekend was wie de dader was. De benadeelde partij wordt daarom ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat [aangever] ook immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit, en heeft hij ook recht op vergoeding hiervan. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk gebleken dat verdachte het oogmerk heeft gehad om aan [aangever] nadeel toe te brengen dat niet in vermogensschade bestaat. Verdachte heeft immers verklaard dat hij met zijn handelen het doel had [aangever] schrik aan te jagen. Op grond van artikel 6:108 lid 1 sub a van het Wetboek van Burgerlijk Recht (BW) heeft [aangever] daarom recht op vergoeding van immateriële schade. Gelet op de aan de vordering ten grondslag liggende onderbouwing, acht de rechtbank een vergoeding van € 2.000,00 billijk. Hierbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de hoogte van het toewijsbare bedrag ook gelet op de bedragen die zijn toegewezen in vergelijkbare zaken. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan zich voor dat deel van de vordering tot de burgerlijke rechter wenden.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. De toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente voor de vastgestelde materiële schade is toewijsbaar vanaf 13 oktober 2022, nu de brief van ASR Schadeverzekering N.V. waarin staat dat een bedrag van € 1.024,00 aan verdachte is uitgekeerd en € 100,00 eigen risico is ingehouden, dateert van deze datum. De wettelijke rente voor de vastgestelde immateriële schade is toewijsbaar vanaf 11 oktober 2022.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 106,33.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 180 (honderdtachtig) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
177 (honderdzevenenzeventig) dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte;
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal hebben met [aangever] (geboren op [1979] te [geboorteplaats] ), zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
  • zich niet bevindt in de straat, ter hoogte van [adres] te [woonplaats] , voor de woning van [aangever] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. Verdachte mag wel komen in het gedeelte voor de school van zijn dochter, op het adres [adres] , [woonplaats] ;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [aangever] toe tot een bedrag van € 2.100,00, bestaande uit € 100,00 materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling en € 2.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 106,33;
  • verklaart benadeelde partij [aangever] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat
€ 2.100,00, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 13 oktober 2022, en voor de immateriële schade vanaf 11 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 31 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op één van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.L. Veendrick, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Tressel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 januari 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2022 te [woonplaats] opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (illegaal) vuurwerk (een zogenaamde Cobra), althans enig explosief, in aanraking te brengen met open vuur en (vervolgens) dit explosief door een ingegooide ruit van een woning gelegen op/aan het adres [adres] te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel van die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 oktober 2022, genummerd 2022300906, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 t/m 72. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 30 t/m 38.