Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een beroep dat de eiser heeft ingediend tegen de beslissing op bezwaar van verweerder, die op 13 juli 2021 bekend is gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift te laat is ingediend, namelijk op 26 juni 2023, terwijl dit uiterlijk op 24 augustus 2021 ontvangen had moeten zijn. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat het indienen van het beroep buiten de wettelijke termijn viel, waardoor inhoudelijke behandeling niet mogelijk was.
De rechtbank heeft overwogen dat een beroep binnen zes weken na bekendmaking van het besluit moet worden ingediend, zoals vastgelegd in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft aangevoerd dat hij pas nu beroep heeft ingediend vanwege nieuwe medische informatie die tot een andere beslissing zou kunnen leiden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen verschoonbare reden heeft gegeven voor de te late indiening van het beroep.
Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat indien eiser een verzoek tot herziening van de beslissing op bezwaar wil indienen, dit via een aanvraag bij verweerder moet gebeuren en niet door het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, conform artikel 8:54 van de Awb, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.