ECLI:NL:RBMNE:2024:1377
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde J.L.G. van Herk, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 465.000,- voor het belastingjaar 2022, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde € 417.000,- zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op digitale zittingen, waarbij verweerder, vertegenwoordigd door F.W. Hoffmann, een taxatiematrix heeft overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de WOZ-waarde moet worden bepaald aan de hand van de waarde in het economisch verkeer, waarbij de vergelijkingsmethode wordt toegepast. Verweerder heeft referentiewoningen gepresenteerd ter onderbouwing van de WOZ-waarde, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de waarde van € 465.000,- niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door eiser voorgestane waarde van € 417.000,- niet aannemelijk is gemaakt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 441.000,-. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die in totaal € 720,76 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.