Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de conclusie van antwoord,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 20 maart 2024, staat de vordering van [eiser] centraal, die kosten van contra-expertise vordert van [gedaagde] N.V. naar aanleiding van schade die mevrouw [A] heeft geleden door overstromingen in Limburg in 2021. Mevrouw [A] had bij [gedaagde] een opstalverzekering en schakelde [eiser] in voor contra-expertise, omdat zij ontevreden was over de expert van [gedaagde]. De arbiter stelde de totale schade vast op € 461.115,88. [Eiser] heeft facturen gestuurd voor zijn werkzaamheden, waarvan de eerste twee zijn betaald, maar de derde factuur van € 40.406,14 wordt door [gedaagde] betwist als buitensporig. De rechtbank oordeelt dat de kosten voor de contra-expertise in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen, mits zij voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. De rechtbank concludeert dat de kosten voor de locatiebezoeken van [eiser] niet allemaal noodzakelijk waren, waardoor 90 uur in mindering wordt gebracht op de gedeclareerde uren. Uiteindelijk wordt vastgesteld dat [gedaagde] € 11.904,50 aan [eiser] moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.