4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging ten aanzien van de betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte]
In het dossier bevindt zich een door [medeverdachte] op 16 oktober 2019 afgelegde verklaring, waarin hij belastend heeft verklaard voor verdachte en voor zichzelf.
De raadsman heeft verzocht aan het ‘bekennende’ deel van de verklaring van [medeverdachte] geen bewijskracht toe te kennen omdat dit deel van zijn verklaring op dubieuze wijze tot stand zou zijn gekomen. Dit deel van de verklaring van [medeverdachte] valt volgens de raadsman niet te rijmen met de andere delen van zijn verklaring én is tot stand gekomen nadat aan [medeverdachte] een onduidelijke uitleg is gegeven van ‘
centrum van maatschappelijk leven’.
De rechtbank ziet echter geen objectieve aanknopingspunten voor het standpunt dat de door [medeverdachte] afgelegde verklaring of delen van deze verklaring op dubieuze wijze tot stand zijn gekomen. De verklaring is vastgelegd in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar en [medeverdachte] heeft dit proces-verbaal ondertekend. [medeverdachte] heeft de verklaring afgelegd op de dag van zijn aanhouding. Tijdens het verhoor is [medeverdachte] gewezen op de mogelijkheid zich te laten bijstaan door een advocaat, maar hij heeft hiervan geen gebruik willen maken. [medeverdachte] heeft tijdens het verhoor verklaard ‘
Ik heb niets te verbergen. Zoals het gegaan is, is het gegaan toch?’ Vervolgens heeft hij een verklaring afgelegd die op een aantal punten ook voor zichzelf belastend is. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat [medeverdachte] woorden in de mond zijn gelegd of dat bij hem sprake zou zijn geweest van onduidelijkheid over het doel van het verhoor.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum heeft aan verdachte met ingang van 1 februari 2011 een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm van een alleenstaande met 20% toeslag. Met de geboorte van haar zoontje op [2014] werd de norm gewijzigd naar alleenstaande ouder. Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB-uitkering gewijzigd naar die van de Participatiewet, eveneens naar de norm van alleenstaande ouder. In de beschikking was vermeld dat de kostendelersnorm niet van toepassing is, omdat verdachte niet met een meerderjarige in dezelfde woning woont. Tevens was vermeld dat wijzigingen, bijvoorbeeld de komst van een medebewoner, moeten worden gemeld middels een meldingsformulier.
[medeverdachte] heeft in de periode [2014] tot en met 6 januari 2019 van de gemeente Utrecht een uitkering ontvangen op grond van de WWB dan wel de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande met (tot 1 januari 2015) 20% toeslag.De gemeente Utrecht heeft de uitkering vanaf 7 januari 2019 beëindigdna een bericht van [medeverdachte] aan de gemeente dat hij de uitkering stop wilde zetten.
Verdachte staat sinds 12 april 2007 ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] .Zij was in de tenlastegelegde periode in deze woning woonachtig.
[medeverdachte] staat sinds 18 oktober 2005 ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] .Hij verklaart ook op 16 oktober 2019 dat hij op dit adres staat ingeschreven.
Verdachte en [medeverdachte] zijn op [2013] voor de Marokkaanse wet getrouwd.
[medeverdachte] noemt verdachte ‘zijn vrouw’. Hij verklaart dat zijn vrouw sinds de geboorte van hun eerste kind een uitkering ontvangt van de gemeente Hilversum.Hij verklaart voorts dat verdachte weet van de uitkering van [medeverdachte] omdat hij dit aan haar heeft verteld.
Verdachte en [medeverdachte] hebben in de ten laste gelegde periode samen drie zoons gekregen. Op [2014] is [kind 1] geboren.[medeverdachte] heeft [kind 1] op [2014] erkend.[kind 2] is geboren op [2016]en [kind 3] op [2017] .Ook deze zoons zijn door [medeverdachte] erkend.
[medeverdachte] heeft sinds de geboorte van hun eerste kind [kind 1] een huissleutel van de woning van verdachte.[medeverdachte] verblijft elke nacht bij verdachte.Hij kan gebruik maken van alles wat zich in de woning van verdachte bevindt en al zijn persoonlijke eigendommen, zoals kleding, schoenen en administratie, liggen bij haar in huis.Vanaf september 2014 heeft [medeverdachte] kleding meegenomen naar de woning van verdachte en dat bleef daar dan in huis liggen.Verdachte heeft op 8 oktober 2017 een foto op Facebook geplaatst van drie paar kinderschoenen, één paar dames- en één paar herenschoenen met de tekst ‘
[…]’.
Sinds de geboorte van [kind 1] was [medeverdachte] dagelijks bij verdachte thuis, ook in het weekend.[medeverdachte] helpt verdachte met de opvoeding van de kinderenen het naar school brengen.De plaatsingsovereenkomst voor één van de kinderen bij een kinderopvang is door hen beiden ondertekend.Als verdachte boodschappen gaat doen, past [medeverdachte] op de kinderen en omgekeerd.Als gezin ondernemen zij dingen samen met de kinderen, bijvoorbeeld het bezoeken van een speeltuin.In 2015, 2016, 2017 en 2018 zijn verdachte, [medeverdachte] en de kinderen samen op vakantie gegaan.
Verdachte en [medeverdachte] betalen beiden boodschappen.Als verdachte [medeverdachte] vraagt om iets te halen, zoals boodschappen, dan betaalt hij dat. Soms gebruiken ze elkaars pinpas om boodschappen te doen.[medeverdachte] helpt verdachte met betalen; als de vaste lasten zijn betaald, is de uitkering van verdachte op en dus steunt hij haar financieel. [medeverdachte] betaalt de voetbal contributie en voetbalschoenen voor [kind 1] en schoolgeld voor de internationale school.
[medeverdachte] heeft een Marokkaanse begrafenisverzekering afgesloten, ook voor verdachte en de kinderen.Verdachte geeft het bedrag voor de jaarlijkse premie aan [medeverdachte] en hij betaalt dit voor haar.
Uit een overzicht van meterstanden betreffende het waterverbruik van de woning aan de [adres] te [woonplaats] blijkt dat vanaf augustus 2015 sprake is van een forse toename van het waterverbruik ten opzichte van voorgaande jaren, wat doet vermoeden dat de woning bewoond werd door vijf personen.Verdachte verklaart dat [medeverdachte] gebruik kan maken van de douche in haar woning en dat hij dat ook doet.[medeverdachte] verklaart dat hij elke dag bij verdachte doucht.
Het mobiele telefoonnummer van verdachte is [telefoonnummer] .[medeverdachte] dient in april 2015 zijn belastingaangifte in over het jaar 2014 en geeft daarbij als zijn mobiele telefoonnummer op: [telefoonnummer] .
Op 20 augustus 2014 ondertekende [medeverdachte] in [woonplaats] een inschrijfformulier voor [naam] .Uit opgevraagde gegevens over de periode tot 16 januari 2019 blijkt dat hij zich 239 keer heeft gemeld bij een locatie van [naam] , waarvan 230 keer in [plaats] en 9 keer in [plaats] .
Getuige [getuige 1] woont van 2008 tot medio 2018 op het adres [adres] in [woonplaats] . Zij treft in die periode met regelmaat post in haar postvak bestemd voor de heer [medeverdachte] (althans dit is de naam die zij zich herinnert), [adres] . De getuige ziet deze buurman bijna nooit, zeker niet in de laatste 5 jaren dat de getuige op de [straat] heeft gewoond. De getuige vermoedt dat de woning werd onderverhuurd. Zij heeft verhuisbewegingen gezien en heeft de indruk dat er mensen in of uit de woning vertrekken.
Getuige [getuige 2] verklaart op 25 april 2019 dat zij vanaf april 2009 op haar huidige adres woont en dat sinds die tijd direct boven haar op het adres [adres] in [woonplaats] een man en een vrouw wonen met nu 3 kinderen. De getuige is er 100% van overtuigd dat ook de man daar woont.
Getuige [getuige 3] verklaart op 20 juni 2019 dat in de woning schuin boven haar op de [adres] in [woonplaats] een man, vrouw en nu 3 kinderen wonen. De vrouw is daar ongeveer 15 jaar geleden komen wonen en de man ongeveer 8 tot 10 jaar geleden. De getuige ziet de man dagelijks. Zij ziet dat de man de kinderen naar school brengt of ophaalt en dat hij boodschappen doet. De getuige kent de vrouw als [verdachte] . Sinds ongeveer anderhalf jaar ziet de getuige dat mensen de flat uitgaan met gebaksdozen in verschillende groottes; niet iedere dag, maar wel met enige frequentie.
Verdachte verklaart op 16 oktober 2019 dat zij ongeveer 2 jaar eerder is begonnen met het bakken van […] .Klanten kunnen […] bestellenen de inkomsten komen binnen op een bankrekening van de zus van verdachte.Verdachte heeft met de belastingdienst gebeld om na te gaan of zij deze inkomsten uit het bakken moet melden, maar heeft deze inkomsten niet bij de gemeente aangegeven.
Verdachte heeft tegen [medeverdachte] gezegd dat zij het verkopen van de […] wil melden bij de gemeente. Op advies van [medeverdachte] heeft zij dat niet gedaan, want het ging nog niet zo heel goed met de verkoop. [medeverdachte] heeft tegen verdachte gezegd ‘
Als je meer gaat verdienen, zeg tussen de € 700,00 en € 1000,00 per maand, dan stop je de uitkering’. Dan zou verdachte genoeg verdienen en hoefde zij geen uitkering meer te ontvangen, aldus [medeverdachte] .
Gedurende de periode waarin verdachte een uitkering ontving, zijn van haar periodiek rechtmatigheidsformulieren ontvangen. Op deze formulieren staan vragen over de persoonlijke omstandigheden, waaronder vragen over de woon- en leefsituatie, verdiensten en overige inkomsten. Na controle is vastgesteld dat van verdachte geen wijzigingsformulieren aanwezig waren.
De benadeling voor de gemeente Hilversum door verdachte over de periode [2014] tot en met 15 oktober 2019 bedraagt € 86.116,93.
[medeverdachte] heeft gedurende de periode dat hij zijn uitkering ontving nooit een formulier ingeleverd bij de gemeente Utrecht.
De benadeling voor de gemeente Utrecht door [medeverdachte] over de periode [2014] tot en met 6 januari 2019 bedraagt € 60.892,26.
Bewijsoverwegingen feit 1
Gezamenlijke huishouding en inkomsten uit verkoop gebak
Verdachte wordt verweten dat zij niet heeft gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte] en dat zij niet heeft gemeld dat zij inkomsten had door de verkoop van […] .
Blijkens artikel 3, derde lid, van de Wet werk en bijstand / Participatiewet (zoals dit artikel luidde in de periode van het tenlastegelegde) is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Blijkens het vierde lid, aanhef en sub b, van ditzelfde artikel wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. In zo’n situatie behoeft het criterium van wederzijdse zorg derhalve geen beoordeling.
Door verdachte wordt niet betwist dat uit de relatie met [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode drie kinderen zijn geboren. Het gaat dus alleen om de vraag of verdachte en [medeverdachte] gedurende deze periode ook hun hoofdverblijf bij verdachte hadden in haar woning aan de [adres] te [woonplaats] . Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt onmiskenbaar dat dit het geval was. Kort samengevat volgt uit de bewijsmiddelen immers dat [medeverdachte] een sleutel van deze woning heeft, daar bijna altijd slaapt, voor de Marokkaanse wet getrouwd is met verdachte, met verdachte en hun kinderen gezamenlijk op vakantie gaat, zorgt voor de sportuitrusting en het schoolgeld van de oudste zoon en voor boodschappen, eten en verzekeringen voor het hele gezin, op de kinderen past en voor hen zorgt en hun kinderen naar school en naar sport brengt. De overtuiging dat hier wel degelijk sprake is van een gezamenlijke huishouding wordt nog eens versterkt door de getuigenverklaringen van omwonenden over de aanwezigheid van [medeverdachte] in de woning van verdachte en zijn afwezigheid in de woning in [woonplaats] waarin hij ingeschreven staat, zijn eigen sportactiviteiten die vooral in [woonplaats] plaatsvinden en de toename van het waterverbruik in de woning van verdachte.
Dat verdachte aan het verkopen van […] geld heeft verdiend wordt ook niet betwist.
Verdachte was op grond van de wet verplicht beide omstandigheden te melden aan de gemeente waarvan zij haar uitkering ontving. Op basis van het dossier staat vast dat verdachte in de periode [2014] tot en met 15 oktober 2019 geen schriftelijke melding heeft gedaan bij de gemeente Hilversum betreffende samenwoning met [medeverdachte] en het voeren van een gezamenlijke huishouding met hem en evenmin van de ontvangst van inkomsten uit de verkoop van […] .
Opzet
De vraag is vervolgens of verdachte dit opzettelijk heeft nagelaten. Door de verdediging is betoogd dat bij verdachte geen sprake is geweest van het opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, nalaten van het verstrekken van de benodigde gegevens die van belang konden zijn voor haar uitkering.
De rechtbank oordeelt anders, gelet op het volgende.
Bij beschikking van 1 maart 2011 is aan verdachte een WWB-uitkering toegekend. In deze beschikking is verdachte gewezen op de op haar rustende inlichtingenplicht dat zij wijzigingen in haar persoonlijke, gezins- of financiële situatie diende door te geven. Bij beschikking van 29 januari 2015 is de WWB-uitkering met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd naar een uitkering op grond van de Participatiewet. In deze beschikking was vermeld dat de kostendelersnorm niet van toepassing was, omdat verdachte niet met een meerderjarige in dezelfde woning woonde. Ook in deze beschikking was vermeld dat wijzigingen, bijvoorbeeld de komst van een medebewoner, moesten worden gemeld middels een formulier.
Gedurende de periode waarin verdachte een uitkering ontving, werden van haar periodiek rechtmatigheidsformulieren ontvangen. Op al deze formulieren staan vragen over de persoonlijke omstandigheden, waaronder vragen over de woon- en leefsituatie, verdiensten en overige inkomsten. Voor de dag- en ondertekening is onder meer opgenomen dat de ondergetekende verklaart ‘
alle op dit formulier voorkomende gegevens naar waarheid te hebben verstrekt en geen andere voor de verstrekking van de uitkering van belang zijnde gegevens te hebben verzwegen’ en dat de ondergetekende bekend is met ‘
de verplichting om tijdig, volledig en juiste mededeling te doen van elke verandering van feiten of omstandigheden waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat zij tot wijziging of intrekking van de uitkering kan leiden’.
Verdachte heeft meerdere van deze formulieren ingevuld, ondertekend en aan de gemeente Hilversum doen toekomen.
Ter zake de inkomsten uit de verkoop van […] heeft verdachte verklaard dat zij met de belastingdienst heeft gebeld om na te gaan of zij deze inkomsten zou moeten melden, maar dat zij deze inkomsten niet bij de gemeente heeft aangegeven.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte wist dat zij het samenwonen met [medeverdachte] en het voeren van een gezamenlijke huishouding en ook het ontvangen van inkomsten uit de verkoop van […] middels wijzigingsformulieren had moeten melden omdat dit evident gevolgen zou hebben voor de hoogte van haar uitkering en toch heeft zij dit willens en wetens niet gedaan, zodat ook de opzet bewezen kan worden.
Gelijktijdig met de uitspraak in onderhavige zaak wordt ook uitspraak gedaan in de zaak tegen [medeverdachte] (onder parketnummer 16.173213-19). Daarin wordt in rechte vastgesteld dat [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf zoals beschreven in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht, kort gezegd uitkeringsfraude. Bij hem betreft het een uitkering van de gemeente Utrecht. Door deze uitkeringsfraude heeft [medeverdachte] jarenlang meer geld ontvangen van de gemeente dan waar hij recht op had.
[medeverdachte] heeft zijn uitkering onder meer besteed aan boodschappen, verzekering, autokosten, vakantiekosten en sportabonnementen ten behoeve van het gezin van hem en verdachte met wie hij in [woonplaats] een gezamenlijke huishouding voerde. Dat verdachte hier voordeel van had en van deze uitgaven door [medeverdachte] profiteerde, staat wel vast. Zij hoefde hierdoor immers zelf deze uitgaven niet te doen. Het is vervolgens de vraag of zij wist dat [medeverdachte] uitkeringsfraude pleegde en zij dus opzettelijk heeft geprofiteerd van deze door [medeverdachte] onrechtmatig verkregen gelden.
De rechtbank overweegt in dat kader dat het verdachte bekend was dat [medeverdachte] een uitkering ontving. Zij wist vanwege haar eigen uitkering ook dat aan het ontvangen daarvan de verplichting is verbonden tot het melden van de benodigde gegevens die van belang zijn voor de verstrekking, dan wel voor de hoogte of de duur van die uitkering. Het kan niet anders dan dat verdachte ook wist dat op [medeverdachte] eenzelfde verplichting rustte. Gelet op het feit dat verdachte wist dat [medeverdachte] niet op haar adres in [woonplaats] maar op een woonadres in [woonplaats] stond ingeschreven, wist zij dat (ook) [medeverdachte] niet de benodigde gegevens had verstrekt die van belang waren voor de verstrekking, dan wel voor de hoogte of de duur van de door hem ontvangen uitkering.
De rechtbank wordt gesterkt in de overtuiging dat het bij verdachte bekend was dat ook [medeverdachte] op dit punt in strijd met de wet handelde aangezien het [medeverdachte] is geweest die haar adviseerde haar inkomsten uit de verkoop van […] niet te melden, wetende dat daartoe wel de verplichting bestond. Dit maakt te meer duidelijk dat [medeverdachte] aan verdachte kenbaar heeft gemaakt dat hij er geen probleem mee had om in strijd met wettelijke verplichtingen na te laten melding te maken van gegevens waarvan bekend was dat deze aan de uitkerende instantie moesten worden doorgegeven.
Met het bovenstaande kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de door [medeverdachte] gepleegde uitkeringsfraude.
Conclusie feit 1 en feit 2
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overwegingen acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zoals hierna omschreven in rubriek 5.