ECLI:NL:RBMNE:2024:1309

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
C/16/548329 / HA ZA 22-605
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen erfgenamen over verdeling nalatenschap en vermeende onrechtmatige onttrekking van vermogen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de vier kinderen van erflaatster over de verdeling van de nalatenschap. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in deze kwestie. De eisende partij, aangeduid als [eiser], heeft vorderingen ingediend tegen de gedaagde partijen, [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. De kern van het geschil betreft de vraag of de nalatenschap een vordering heeft op [eiser] omdat hij volgens de andere erfgenamen onrechtmatig geld aan het vermogen van erflaatster heeft onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgenamen gelijkelijk recht hebben op de nalatenschap, die volgens de notariële boedelbeschrijving een waarde heeft van € 173.961,17. De rechtbank heeft geoordeeld dat de nalatenschap geen vordering heeft op [eiser] en dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap vastgesteld en [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van € 33.490,29 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is bepaald dat de ervenrekening moet worden opgeheven. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Erfrecht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/548329 / HA ZA 22-605
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D. Knecht te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te ' [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats 3] (België),
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [plaats 4] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: M.G. Hees te ‘s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de brief van 6 januari 2023 van de advocaat van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ;
- de brief van 3 februari 2023 van de advocaat van [eiser] ;
- het B8-formulier met productie 3 van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2023. De griffier heeft tijdens deze mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt. Hierna heeft de rechtbank van beide partijen nog een akte uitlating ontvangen en heeft zich aan de kant van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een nieuwe advocaat gesteld.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum 1] 2020 is mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster was de weduwe van de heer [erflater] (hierna: erflater), die op [overlijdensdatum 2] 2003 is overleden. Partijen zijn de kinderen van erflaatster en erflater.
2.2.
Na het overlijden van erflater hebben partijen elk een vordering op erflaatster ter grootte van hun erfdeel van € 22.403,00 gekregen.
2.3.
Partijen zijn de enige erfgenamen van erflaatster, elk voor een gelijk deel. [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben aan [gedaagde sub 2] een volmacht gegeven voor het beheer van de nalatenschap van erflaatster.
2.4.
[gedaagde sub 2] heeft, na overleg met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] , € 10.000,00 uit de nalatenschap van erflaatster overgemaakt aan [eiser] . Het restant van de nalatenschap van erflaatster is in drie gelijke delen overgemaakt aan [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] .
2.5.
Op 25 november 2021 heeft de kantonrechter op verzoek van [eiser] een bevel boedelbeschrijving voor de nalatenschap van erflaatster gegeven en daarbij een notaris aangewezen voor het opstellen daarvan. Op 2 mei 2022 is de akte van boedelbeschrijving door de notaris gepasseerd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (samengevat):
Primair
de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vaststelt of deze verdeelt door te bepalen dat:
van het aanwezige saldo van de nalatenschap aan elk van partijen vanwege het vooroverlijden van erflater een bedrag van € 22.403,00 moet worden voldaan;
het restant saldo in vier gelijke delen, zijnde € 21.087,29 per persoon, wordt verdeeld en aan partijen moet worden voldaan;
indien er nog een uitkering van winstdeling van uitvaartverzekering Nationale Nederlanden plaatsvindt ten behoeve van de nalatenschap het uitgekeerde bedrag in vier gelijke delen moet worden verdeeld en aan partijen moet worden voldaan;
na uitvoering van het hiervoor bepaalde de ervenrekeningen moeten worden opgeheven;
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] een bedrag te betalen van in totaal € 33.490,29 (zijnde de hierboven genoemde bedragen bij elkaar opgeteld minus de reeds betaalde € 10.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente;
Subsidiair
3. de verdeling van de nalatenschap vaststelt en daartoe aan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de bevelen geeft die de rechtbank rechtvaardig acht, althans de wijze van verdeling van de nalatenschap gelast en daartoe aan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de bevelen geeft die de rechtbank rechtvaardig acht;
Primair en subsidiair
4. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] veroordeelt om mee te werken aan het uitvoeren van de onder 1. genoemde verdeling, dan wel de door de rechtbank bepaalde (wijze van) verdeling, door onder meer het geven van de benodigde opdrachten en instructies aan de bank, het geven van de benodigde goedkeuring en het opvolgen van instructies van de bank, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per persoon voor iedere dag of ieder dagdeel dat hij hiermee in gebreke blijft/blijven, met een maximum van € 50.000,00, met bepaling dat indien dit maximum zal zijn bereikt, dit vonnis in de plaats treedt van al die (rechts)handelingen die [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] ter uitvoering van de verdeling dient/dienen te verrichten;
5. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voeren verweer.
in reconventie
3.3.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (samengevat):
Primair
1. voor recht verklaart dat [eiser] zijn aandeel in de nalatenschap van erflaatster heeft verbeurd;
Subsidiair
2. [eiser] beveelt om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis schriftelijk rekening en verantwoording af te leggen aan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] over de wijze waarop hij in de periode van 2012 tot en met 2019 heeft beschikt over het vermogen van erflaatster en in het bijzonder met betrekking tot de in productie 12 beschreven pinopnamen en overboekingen tot een bedrag van € 80.920,00, op straffe van een dwangsom;
3. [eiser] veroordeelt om hetgeen hij niet kan verantwoorden te betalen op de bankrekening van de nalatenschap van erflaatster;
4. indien [eiser] niet voldoet aan het onder 2. gevorderde, althans [eiser] enig bedrag niet kan verantwoorden, [eiser] veroordeelt tot betaling op de bankrekening van de nalatenschap van erflaatster van een bedrag van € 80.920,00, te vermeerderen met wettelijke rente;
5. de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vaststelt of verdeelt, waarbij:
de omvang van de nalatenschap bestaat uit het bedrag genoemd in de boedelbeschrijving verhoogd met het bedrag dat [eiser] verschuldigd;
ieder van partijen recht heeft op een vierde deel hiervan, inclusief de vorderingen uit de nalatenschap van erflater;
de vordering van [eiser] op de nalatenschap wordt verrekend met de vordering van de nalatenschap op [eiser] ;
een eventueel restant van de vordering van de nalatenschap op [eiser] voor gelijke delen wordt overgedragen aan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ;
na uitvoering van het voorgaande de ervenrekening wordt opgeheven;
6. [eiser] veroordeelt om medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze verdeling, op straffe van een dwangsom;
7. [eiser] veroordeelt in de proceskosten.
3.4.
[eiser] voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
4.1.
Gezien de onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en reconventie zoveel mogelijk gezamenlijk worden beoordeeld.
Vordering 1 tot en met 4 in reconventie
Heeft de nalatenschap een vordering op [eiser] en heeft hij deze vordering verzwegen?
4.2.
Volgens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] heeft de nalatenschap een vordering van € 80.920,00 op [eiser] . Deze vordering is, zo menen zij, ontstaan doordat [eiser] in de periode vanaf 2012 tot en met 2019 onrechtmatig geld aan het vermogen van erflaatster heeft onttrokken. Gedurende deze periode beschikte [eiser] namelijk over de bankrekening van erflaatster, omdat erflaatster hem haar pinpas, pincode en inloggegevens van internetbankieren had gegeven zodat hij haar kon helpen met de boodschappen en digitale overschrijvingen. Vanaf 2012 zijn er veel contante opnamen met de pinpas van erflaatster gedaan. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben hiervoor gewezen op een door hen opgesteld overzicht. Uit dit overzicht blijkt dat er een bedrag van € 200,00 per week is opgenomen en dat past volgens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet bij de behoeften die erflaatster had. De boodschappen waren niet zo duur en zij moet dus geld hebben overgehouden. Contant geld had zij echter nooit in huis en na haar overlijden is dit ook nergens aangetroffen. Ook zijn er een aantal opvallende afschrijvingen van de rekening van erflaatster gedaan.
4.3.
[eiser] betwist dat de nalatenschap een vordering op hem heeft. Als het overzicht dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben opgesteld al klopt, geldt dat hij bij de transacties die hebben plaatsgevonden in de periode 2012 tot mei 2015 niet betrokken is geweest. Erflaatster was in die periode nog erg actief en zij trok er zelf op uit. [eiser] heeft een afschrift van zijn agenda’s in de jaren 2012 tot en met 2015 overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat hij erflaatster tot mei 2015 vanwege zijn drukke gezin met vier jonge kinderen slechts sporadisch bezocht. Pas vanaf mei 2015 is hij voor erflaatster af en toe boodschappen gaan doen en na verloop van tijd deed hij dit wekelijks. Uit pagina’s uit zijn agenda’s uit 2016 tot en met 2018 blijkt volgens hem ook dat hij erflaatster in die periode niet op alle door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemde data heeft bezocht. Alleen als hij haar een bezoek bracht, beschikte hij over haar pinpas (op twee keer na, toen hij in 2017 met haar instemming een bedrag pinde in zijn woonplaats). Erflaatster gaf hem de pinpas en hij pinde daarmee een bedrag waarmee hij de boodschappen betaalde. Het restantbedrag gaf hij dan samen met de pinpas aan haar terug. Met dit geld kocht erflaatster vervolgens zelf nog dingen en ook gaf ze [eiser] vaak nog een vergoeding voor door hem gemaakte kosten (zoals benzinekosten). Daarnaast gaf ze haar andere kinderen en kleinkinderen ook wel eens wat contant geld. Volgens [eiser] is het daarnaast niet uitgesloten dat erflaatster zelf nog wel eens pinde en dat ze haar pinpas en pincode soms ook aan zijn broers of andere mensen gaf. [eiser] hielp erflaatster vanaf medio 2015 daarnaast soms met internetbankieren, maar daarbij was zij zelf altijd aanwezig. [eiser] heeft er tot slot op gewezen dat erflaatster tot haar overlijden volledig wilsbekwaam is geweest. Tot november 2018 woonde zij zelfstandig en ontving zij haar bankafschriften per post. Zij kon in die periode dus zelf toezicht houden op de transacties op haar bankrekening.
4.4.
Dat [eiser] onrechtmatig geld aan het vermogen van erflaatster heeft onttrokken, hebben [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] onvoldoende onderbouwd. Allereerst kan de rechtbank vanwege de gemotiveerde betwisting niet vaststellen dat [eiser] betrokken is geweest bij de door hen vermelde transacties in de periode 2012 tot mei 2015. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat de stelling dat dit wél zo is, is gebaseerd op het feit dat erflaatster in 2012 aan hem vroeg of hij haar financiën wilde verzorgen, maar dat zij daar later van terugkwam omdat [eiser] dit volgens haar zou doen. Als erflaatster dit al zou hebben gezegd, zou dit echter nog niet betekenen dat [eiser] daadwerkelijk haar financiën is gaan verzorgen, laat staan dat hij bij al de gestelde opnames vanaf die periode betrokken is geweest. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet hebben betwist dat erflaatster in de genoemde periode nog zeer actief was, zodat zij de transacties net zo goed zelf kan hebben verricht.
4.5.
Dat [eiser] in de periode na mei 2015 geld voor erflaatster is gaan pinnen en dat hij bij een deel van de door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemde transacties betrokken was, staat wél vast. Dat dat voor álle genoemde transactie geldt, hebben [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] echter niet duidelijk gemaakt. En dat [eiser] (een deel van) het door hem gepinde geld aan zichzelf heeft besteed, kan de rechtbank gezien zijn gemotiveerde betwisting ook niet vaststellen.
4.6.
Het belangrijkste is echter dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet hebben betwist dat erflaatster tot haar overlijden wilsbekwaam is geweest. Sterker: tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat zij tot op het laatst “zeer goed bij de les was”. Er is daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de opnames die [eiser] heeft gedaan (welke dat ook zijn geweest) niet in haar opdracht of zonder haar instemming hebben plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor de overschrijvingen die volgens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat ervan uit dat erflaatster in staat was om de door haar ontvangen bankafschriften te controleren, hiernaar na haar opname in een verzorgingstehuis in 2018 te informeren en om [eiser] (als hier al een grond voor bestond) om rekening en verantwoording te vragen. De rechtbank kan niet vaststellen dat zij dit laatste ook heeft gedaan en dat [eiser] aan dit verzoek niet heeft voldaan. Volgens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is dat wél zo en heeft erflaatster [eiser] tijdens een gesprek in 2019, waarbij zij ook aanwezig waren, vragen gesteld over de wijze waarop hij over haar vermogen heeft beschikt. [eiser] heeft dit echter betwist. Volgens hem vond het gesprek niet plaats op initiatief van erflaatster en heeft zij tijdens dit gesprek bijna niets gezegd. Dit hebben [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] vervolgens niet weersproken.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de nalatenschap geen vordering heeft op [eiser] . Hij kan deze vordering dus ook niet hebben verzwegen. Dat brengt mee dat de vordering om voor recht te verklaren dat [eiser] zijn aandeel in de nalatenschap (bedoeld zal zijn: in de vordering) heeft verbeurd, zal worden afgewezen.
Moet [eiser] (alsnog) rekening en verantwoording afleggen?
4.8.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] vorderen dat [eiser] rekening en verantwoording aflegt over de wijze waarop hij in de periode van 2012 tot en met 2019 heeft beschikt over het vermogen van erflaatster (vordering 2 in reconventie).
4.9.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Ook de daarmee samenhangende vorderingen (vordering 3 en 4 in reconventie) zullen worden afgewezen. Erflaatster was wilsbekwaam en moest dus in staat worden geacht om [eiser] (als daar al een grond voor bestond) om rekening en verantwoording te vragen over de pinbetalingen die hij heeft verricht. Dat heeft zij kennelijk niet nodig gevonden. [eiser] is daarom niet verplicht om tegenover [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] alsnog rekening en verantwoording af te leggen.
Vordering 1 tot en met 4 in conventie en vordering 5 en 6 in reconventie: verdeling nalatenschap
Nationale Nederlanden
4.10.
Volgens [eiser] volgt er mogelijk nog een uitkering van winstdeling van uitvaartverzekering Nationale Nederlanden. Deze uitkering staat op de notariële boedelbeschrijving als een PM post. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] stellen dat het onzeker is of er nog een uitkering uit deze verzekering zal komen. Als dit het geval is, dan zal deze rechtstreeks aan de betreffende begunstigde(n) worden gedaan en valt de uitkering dus buiten de nalatenschap.
4.11.
[eiser] heeft onvoldoende gesteld dat een eventuele uitkering van Nationale Nederlanden onderdeel is van de nalatenschap van erflaatster. Het is onbekend of er nog een uitkering zal worden gedaan. Dat op de notariële boedelbeschrijving een uitkering van Nationale Nederlanden als PM post is opgenomen, betekent ook nog niet dat deze uitkering (als deze al wordt gedaan) in de nalatenschap valt. Het is namelijk nog niet duidelijk wie de begunstigde(n) van een eventuele uitkering zal/zullen zijn. De rechtbank zal de eventuele uitkering van Nationale Nederlanden daarom niet in de verdeling betrekken.
Ervenrekening
4.12.
In het verdelingsvoorstel van [eiser] worden eerst de kindsdelen voldaan en wordt daarna het restant verdeeld. Het te verdelen saldo van de nalatenschap bevindt zich echter niet meer op de ervenrekening. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ervenrekening op dat moment nog maar een saldo had van € 23,-. Vast staat dat van het eerder aanwezige saldo € 10.000,- is overgemaakt en dat het restant is verdeeld over [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Het is de rechtbank niet bekend wat dit eerdere saldo bedroeg, maar [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben niet betwist dat hieruit in ieder geval hun aanspraken en die van [eiser] konden worden voldaan. Daarom heeft [eiser] belang bij een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tot betaling van het bedrag waar hij nog recht op heeft (zie hierover 4.13). Hierover zullen zij de wettelijke rente moeten vergoeden vanaf 8 oktober 2022, de datum waarop zij zijn gedagvaard, omdat zij hiertegen geen afzonderlijk verweer hebben gevoerd.
De verdeling
4.13.
De nalatenschap bedraagt volgens de notariële boedelbeschrijving (inclusief de kindsdelen uit de nalatenschap van erflater) € 173.961,17. Bij de verdeling heeft elk van partijen recht op 1/4e deel van de nalatenschap, dus op € 43.490,29 (€ 173.961,17 / 4). De rechtbank zal de volgende wijze van verdeling vaststellen:
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] moeten gezamenlijk € 33.490,29 (erfdeel [eiser] inclusief zijn kindsdeel
minusde € 10.000,00 die [eiser] al heeft ontvangen) aan [eiser] betalen;
het resterende (geringe) saldo op de ervenrekening moet tussen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden verdeeld;
na uitvoering van het hiervoor bepaalde, moet de ervenrekening ( [rekeningnummer] ) worden opgeheven.
Dwangsom
4.14.
[eiser] vordert een dwangsom van € 200,00 per persoon voor iedere dag of ieder dagdeel dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet meewerken aan de uitvoering van de verdeling. Als het gevorderde maximum van € 50.000,00 is bereikt, zal het vonnis volgens hem in de plaats moeten treden van de (rechts)handelingen die zijn broers ter uitvoering van de verdeling moeten verrichten.
4.15.
Zoals vermeld, zullen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in het kader van de verdeling worden veroordeeld om een bedrag aan [eiser] te betalen. In geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom kan geen dwangsom worden opgelegd. [eiser] heeft niet toegelicht waarom er aan een veroordeling tot medewerking aan de opheffing van de ervenrekening een dwangsom moet worden verbonden. De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ook zonder dwangsom aan deze veroordeling zullen voldoen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.16.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] menen dat het vonnis bij toewijzing van de vorderingen van [eiser] niet uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard, want dit leidt volgens hen tot een onaanvaardbaar incassorisico. Als de rechtbank hen hierin niet volgt, moet volgens hen aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring de voorwaarde worden verbonden dat [eiser] zekerheid stelt. Dat het door hen genoemde risico bestaat, hebben zij echter niet onderbouwd. De rechtbank zal dit vonnis daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskostenveroordeling
4.17.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
stelt de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast als vermeld in 4.13.;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk om aan [eiser] een bedrag te betalen van € 33.490,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om mee te werken aan het uitvoeren van de in 4.13 onder b (verdeling saldo ervenrekening) en c (opheffing ervenrekening) genoemde verdeling, door onder meer de benodigde opdrachten en instructies aan de bank te geven, de benodigde goedkeuringen te geven en eventuele instructies van de bank op te volgen;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
5.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.