ECLI:NL:RBMNE:2024:1297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
10646049
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de huurder en onrechtmatige daad jegens netbeheerder in het geval van illegale elektriciteitsafname

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stedin Netbeheer B.V. en een huurder van een woning in Rotterdam. De eiser, Stedin, vorderde betaling van de huurder voor onbemeterde elektriciteit en herstelkosten van de elektriciteitsmeter, nadat er een hennepkwekerij in de woning was aangetroffen. De huurder betwistte de vordering en stelde dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij en dat hij bedreigd was om toegang te geven tot de woning. De kantonrechter oordeelde dat de huurder zijn zorgplicht had geschonden, ondanks het feit dat hij was vrijgesproken van diefstal van energie in een strafzaak. De rechter concludeerde dat de huurder onvoldoende toezicht had gehouden en dat de onrechtmatige daad aan hem kon worden toegerekend. De vordering van Stedin werd toegewezen, en de huurder werd veroordeeld tot betaling van € 3.814,11, vermeerderd met wettelijke rente, en tot vergoeding van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als de huurder in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10646049 UC EXPL 23-5318 KX/61312
Vonnis van 6 maart 2024
inzake
de besloten vennootschap
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verder ook te noemen: Stedin,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A. Ester,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R. Zwiers.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding van 18 juli 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord van 11 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling was op 6 februari 2024. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft hier aantekeningen van gemaakt.
1.3.
Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag het vonnis wordt uitgesproken.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[gedaagde] huurde een woning in Rotterdam. In deze woning is in 2020 een hennepkwekerij aangetroffen. Er was een illegale aansluiting vóór de elektriciteitsmeter geplaatst. Hierdoor werd de afgenomen energie niet gemeten. Stedin vordert dat [gedaagde] alsnog betaalt voor de afgenomen energie en voor de kosten van het herstel van de meterkast. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Volgens hem was hij niet betrokken bij de hennepkwekerij en heeft hij geen energie gestolen. Hij voert aan dat hij werd bedreigd en dat hij in de strafzaak is vrijgesproken van diefstal van energie. Het gelijk ligt bij Stedin. Dit betekent dat [gedaagde] het gevorderde bedrag moet betalen.
Onrechtmatige daad
2.2.
[gedaagde] is door de strafrechter vrijgesproken van diefstal van energie. Maar dit betekent niet automatisch dat daarmee in deze civiele procedure vaststaat dat geen sprake is van een toerekenbare onrechtmatige daad van [gedaagde] tegen Stedin. In het strafrecht geldt namelijk een andere toets.
2.3.
Voor toewijzing van de vordering van Stedin is volgens artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nodig dat sprake is van:
a. a) een onrechtmatige gedraging van [gedaagde] tegen Stedin,
b) die aan [gedaagde] is toe te rekenen, en
c) als gevolg waarvan schade is ontstaan.
2.4.
Aan deze vereisten is voldaan. Dit betekent dat Stedin recht heeft op een schadevergoeding en dat [gedaagde] die aan Stedin moet betalen.
a) onrechtmatige gedraging
2.5.
Er is sprake van een onrechtmatige gedraging van [gedaagde] tegen Stedin omdat [gedaagde] de zorgplicht heeft geschonden die hij als huurder heeft voor de woning en de daarbij behorende elektriciteitsmeter. Hoewel [gedaagde] geen contractuele relatie met Stedin heeft, moet hij als huurder ervoor zorgen dat de elektriciteitsmeter in goede en werkende staat blijft, er geen illegale aanpassingen aan de meter worden gedaan en dat zo fraude wordt voorkomen. [1] Ook in het geval [gedaagde] niet zelf de hennepkwekerij in de woning heeft neergezet of hiervoor geen toestemming heeft verleend zoals door hem is aangevoerd, heeft hij als huurder onvoldoende toezicht gehouden op wat er in de woning gebeurde. [gedaagde] had immers als enige de sleutel van de woning en was dus ook de enige die toegang had tot de woning of de toegang kon geven aan iemand anders.
b) toerekenbaar aan [gedaagde]
2.6.
De onrechtmatige daad is ook toerekenbaar aan [gedaagde] . Volgens artikel 6:162 lid 3 BW kan de onrechtmatige daad aan [gedaagde] worden toegerekend als die te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak die voor zijn rekening komt. Omdat [gedaagde] toegang tot de woning gaf of onvoldoende toezicht hield op wat in de woning gebeurde, kon illegaal energie worden afgetapt. [gedaagde] heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat hij bedreigd is en geslagen om toegang tot de woning te geven. Volgens [gedaagde] kan de onrechtmatige daad daarom niet aan hem worden toegerekend. Dit verweer slaagt niet omdat [gedaagde] deze stellingen op geen enkele manier onderbouwt. Daarnaast wist [gedaagde] door de bedreiging en mishandeling juist dat in de woning illegale activiteiten plaatsvonden of had [gedaagde] dit in ieder geval kunnen begrijpen.
c) schade die het gevolg is van de onrechtmatige gedraging
2.7.
Er bestaat een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en de schade die Stedin daardoor heeft geleden. [gedaagde] vindt dat hij geen schade heeft toegebracht of heeft willen toebrengen omdat hij zelf geen hennep heeft geteeld of energie heeft gestolen. De kantonrechter is het hier niet mee eens. Doordat [gedaagde] in ieder geval onvoldoende toezicht heeft gehouden kon een illegale aansluiting vóór de elektriciteitsmeter worden geplaatst. Hierdoor werd elektriciteit afgetapt die niet door de meter werd geregistreerd en dus niet door Stedin in rekening kon worden gebracht.
2.8.
Stedin stelt een schade van in totaal € 3.814,11 te hebben geleden. € 1.822,74 hiervan bestaat uit de elektriciteit die onbemeterd is afgenomen. De rest van de schade bestaat uit de kosten voor de reparatie van de meterkast, zoals onderzoeks-, herstel-, en administratiekosten. De hoogte van de schade is niet betwist door [gedaagde] , waardoor deze vaststaat en wordt toegewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente over dit schadebedrag.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
De kantonrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.10.
[gedaagde] zal als verliezende partij de proceskosten van Stedin moeten vergoeden. De kosten aan de kant van Stedin worden tot dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 107,32
- griffierecht € 487,-
- salaris gemachtigde
€ 542,-(2 punt(en) x tarief € 271,-)
Totaal € 1.136,32

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stedin te betalen € 3.814,11 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 4 september 2020 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Stedin, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.136,32, waarin begrepen € 542,- aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.

Voetnoten

1.Zie ook gerechtshof Den Haag 14 april 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:895 r.o. 2.2 en Hoge Raad 4 december 2015 ECLI:NL:HR:2015:3482 r.o. 3.