ECLI:NL:RBMNE:2024:1294

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
10576915
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoedingsvordering wegens gebrek aan verzuim en onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde c.s]. [Eiseres] vorderde een schadevergoeding van € 400,- van [gedaagde sub 1] omdat deze een meterkast zou vervangen, maar deze werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van verzuim, omdat er geen termijn was afgesproken voor de uitvoering van de werkzaamheden en [eiseres] [gedaagde sub 1] geen duidelijke termijn heeft gesteld. Hierdoor kon de vordering tot schadevergoeding niet worden toegewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2024 was [eiseres] aanwezig met haar gemachtigde, terwijl [gedaagde c.s] niet aanwezig was. De kantonrechter verleende verstek aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde c.s] omdat zij niet op de zitting verschenen en ook niet om uitstel hadden verzocht. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde sub 1] niet in verzuim was, omdat er geen duidelijke termijn was gesteld voor de uitvoering van de werkzaamheden. Bovendien was er geen sprake van onverschuldigde betaling, aangezien de betaling van het voorschot een rechtsgrond had in de overeenkomst tussen partijen.

De kantonrechter wees de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde c.s] op € 0,00 werden begroot, omdat deze in persoon had geprocedeerd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10576915 \ UC EXPL 23-4266 RJ/58605
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.C.D.V. Blanken,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
niet verschenen,
2.
[vennoot van gedaagde sub 1],
wonend in [woonplaats] ,
procederend in persoon,
3.
[vennoot van gedaagde sub 2],
wonend in [woonplaats] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen.
De eisende partij zal hierna [eiseres] genoemd worden. De gedaagde partijen zullen hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde c.s] en [gedaagde c.s] dan wel gezamenlijk, in mannelijk enkelvoud, [gedaagde c.s] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juni 2023 met producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde c.s] van 27 juni 2023 met producties
  • de aanvullende toelichtingen aan de zijde van [eiseres] van 11 augustus 2023 en 16 augustus 2023.
1.2.
Op 12 februari 2024 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij was [eiseres] aanwezig met haar gemachtigde. Er was niemand aan de kant van [gedaagde c.s] c.s. aanwezig tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat het vonnis vandaag zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[eiseres] heeft in maart 2022 een voorschot van € 400,- betaald aan [gedaagde sub 1] , omdat [gedaagde sub 1] een meterkast zou vervangen in een pand van [eiseres] . [gedaagde sub 1] heeft deze werkzaamheden niet verricht. [eiseres] wil daarom een schadevergoeding van € 400,-, maar voor toewijzing van die vordering is nodig dat [gedaagde sub 1] in verzuim is, en dat is niet zo. Er was namelijk geen termijn afgesproken, en [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] geen duidelijke termijn gesteld om de werkzaamheden alsnog uit te voeren.
Aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde c.s] wordt verstek verleend
2.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde c.s] zijn niet op de mondelinge behandeling verschenen en hebben ook niet op een andere manier gereageerd of om uitstel verzocht. [gedaagde c.s] was ook niet op de mondelinge behandeling aanwezig, maar heeft wel schriftelijk gereageerd op de dagvaarding. Uit dat schriftelijke antwoord blijkt niet dat [gedaagde c.s] ook namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde c.s] reageert. Dit betekent dat aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde c.s] verstek wordt verleend. Zoals in de wet is bepaald, wordt tussen alle partijen één vonnis gewezen dat ook ten aanzien van de [gedaagde sub 1] en [gedaagde c.s] als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Er is geen sprake van verzuim
2.3.
[gedaagde sub 1] is de afspraak om de meterkast te vervangen niet nagekomen. [eiseres] vordert daarom schadevergoeding, namelijk een bedrag gelijk aan voorschot van
€ 400,- dat zij heeft betaald.
2.4.
De kantonrechter wijst de vordering tot schadevergoeding af, omdat [gedaagde sub 1] niet in verzuim is. Dit wordt hierna uitgelegd.
2.5.
Op grond van de wet is een partij die een afspraak niet nakomt – oftewel: tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen – verplicht om schade die daardoor ontstaat, te vergoeden. [1] In de wet staat ook dat die partij daarvoor in verzuim moet zijn, tenzij het blijvend onmogelijk is om na te komen. [2] Verzuim treedt (onder meer) in wanneer een termijn voor de nakoming is afgesproken, en die verstrijkt. [3] Als zo’n termijn niet is afgesproken, dat treedt het verzuim in wanneer een schriftelijke aanmaning is gestuurd, waarin een redelijke termijn is gesteld om alsnog na te komen. Doet de partij die moet nakomen dat niet binnen die termijn, dan is hij in verzuim. [4]
2.6.
De afspraak dat [gedaagde sub 1] de meterkast zou vervangen, is in maart 2022 gemaakt. [eiseres] en [gedaagde sub 1] hebben geen termijn voor het vervangen van de meterkast afgesproken. Op 17 en 19 mei 2022 heeft [eiseres] bij [gedaagde sub 1] geïnformeerd naar de status van de werkzaamheden. Zij heeft hem toen geen termijn gesteld om die uit te voeren. Op 29 juni 2022 heeft [gedaagde c.s] namens [gedaagde sub 1] uitgelegd waardoor hij zo lang niet had gereageerd, en gezegd dat [gedaagde sub 1] het werk graag alsnog wilde uitvoeren, en dat de volgende week zou kunnen doen. [eiseres] heeft dat geweigerd. [gedaagde sub 1] heeft, met andere woorden, geen laatste kans gehad om de werkzaamheden alsnog binnen een door [eiseres] te stellen, redelijke termijn uit te voeren. Daarom is [gedaagde sub 1] niet in verzuim gekomen en kan de vordering tot schadevergoeding niet worden toegewezen.
Er is ook geen sprake van onverschuldigde betaling
2.7.
[eiseres] heeft ook nog aangevoerd dat het voorschot van € 400,- onverschuldigd zou zijn betaald, en om die reden moet worden terugbetaald door [gedaagde sub 1] . Dit is niet juist. Van onverschuldigde betaling is alleen sprake als er geen rechtsgrond voor de betaling is. Voor de betaling van het voorschot bestond wel een rechtsgrond, namelijk de overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres] . Dat [gedaagde sub 1] die overeenkomst vervolgens niet is nagekomen, betekent niet dat het voorschot onverschuldigd is betaald.
Geen wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
2.8.
Omdat de vordering zal worden afgewezen zullen de door [eiseres] ingestelde nevenvorderingen, die onder andere zien op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, ook worden afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten vergoeden, maar die zijn door [gedaagde c.s] c.s. niet gemaakt
2.9.
Omdat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen moet [eiseres] haar eigen proceskosten dragen en die van [gedaagde c.s] c.s. vergoeden. Er worden geen salariskosten voor de gemachtigde begroot, omdat [gedaagde c.s] heeft geprocedeerd in persoon. De kosten van [gedaagde c.s] c.s. worden dus begroot op € 0,00.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde c.s] c.s. begroot op € 0,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Atema en in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2024

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 6:74 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 6:74 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 6:83 sub a van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 6:82 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.