ECLI:NL:RBMNE:2024:1288

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
10516229 \ UC EXPL 23-3425
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een fietser voor schade aan een auto bij een verkeersongeval op een fietsoversteekplaats

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van een fietser voor schade aan een auto na een verkeersongeval op een fietsoversteekplaats. De eiser, eigenaar van de auto, vorderde schadevergoeding van de gedaagde fietser na een aanrijding die plaatsvond op 9 september 2022. De eiser stelde dat de gedaagde geen voorrang had verleend en dat er sprake was van overmacht aan zijn kant. De gedaagde daarentegen voerde aan dat hij zich aan de verkeersregels had gehouden en dat de eiser onvoldoende rekening had gehouden met de verkeerssituatie.

De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van overmacht aan de zijde van de eiser. De rechter concludeerde dat de verkeerssituatie ter plaatse zodanig was dat de eiser zijn snelheid had moeten aanpassen en dat hij rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat er fietsers zouden oversteken. De kantonrechter stelde vast dat de gedaagde 40% aansprakelijk was voor de schade aan de auto van de eiser, terwijl de eiser 60% van zijn eigen schade moest dragen. De totale schadevergoeding die de gedaagde aan de eiser moest betalen, inclusief expertisekosten en buitengerechtelijke kosten, werd vastgesteld op € 1.750,84.

De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechters H.A.M. Pinckaers en M. Ramsaroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10516229 UC EXPL 23-3425 JP/36418
Vonnis van 7 februari 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft op 16 mei 2023 een dagvaarding (met 6 producties) laten uitbrengen aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft op 21 juni 2023 schriftelijk gereageerd op de dagvaarding (met 10 producties).
1.2.
Op 20 oktober 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is verschenen met zijn partner, mevrouw [A] , en de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen met een vriend en zijn zus. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Daarna volgt dit vonnis.

2.Het geschil

Achtergrond van de zaak
2.1.
Op 9 september 2022 rond 8:40 uur heeft er tussen [gedaagde] en [A] (de partner van [eiser] ) een aanrijding plaatsgevonden op een fietsoversteekplaats in Utrecht. [A] reed in de auto van [eiser] vanuit zuidelijke richting op de [straat 1] naar de [straat 2] ; deze twee straten lopen in elkaar over. [A] was net onder de [naam brug] doorgereden en naderde een oversteekplaats voor fietsers. Vlak voor de oversteekplaats stond aan de rechterkant (de kant waar [A] reed) in een parkeervak een (bestel)busje geparkeerd. Op de weg waar [A] reed stond met tekens aangegeven dat zij een fietsoversteekplaats naderde. Ook stond er aan de rechterkant van de weg een verkeersbord dat aangaf dat er een fietsoversteekplaats was.
[gedaagde] fietste op zijn elektrische fiets op een apart gelegen fietspad (de [straat 3] ) vanuit noordelijke richting naar de [naam brug] . Hij sloeg rechtsaf op het fietspad om bij de fietsoversteekplaats de [straat 2] over te kunnen steken. Bij de oversteekplaats stonden op het fietspad haaientanden.
2.2.
De elektrische fiets van [gedaagde] is kapot gegaan door het verkeersongeval en [gedaagde] heeft letsel opgelopen aan zijn enkel. De wa-verzekeraar van [eiser] heeft 50% aansprakelijkheid erkend in de letselschadezaak. [eiser] heeft schade opgelopen aan zijn auto. Over die zaakschade gaat dit geschil tussen partijen.
De vordering en de standpunten van partijen
2.3.
[eiser] vordert in deze procedure van [gedaagde] betaling van: € 4.365,00 vanwege schade aan de auto vermeerderd met rente, € 106,18 aan expertisekosten en € 625,00 aan buitengerechtelijke kosten. Daarnaast vordert hij de proces- en nakosten met rente.
[eiser] stelt dat er aan zijn kant sprake is geweest van overmacht. Er kan volgens hem rechtens geen enkel verwijt worden gemaakt aan [A] en de manier waarop zij aan het verkeer heeft deelgenomen. De fout van [gedaagde] was zo onaannemelijk dat [A] daarmee geen rekening hoefde te houden. Voor het geval er geen sprake is geweest van overmacht voert [eiser] aan dat het verkeersgedrag van [gedaagde] een aanzienlijk grotere bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van de aanrijding dan het gedrag van [A] .
2.4.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert ten eerste aan dat hij op het moment van het ongeval de haaientanden op het fietspad al gepasseerd was en zich midden op de fietsoversteekplaats bevond. Dit impliceert dat hij voorrang had op [A] . Verder heeft [A] niet alles gedaan om de aanrijding te voorkomen. Ze heeft niet genoeg rekening gehouden met overstekende fietsers, vooral gelet op de tekens die op en naast de weg stonden en op een andere fietser die ter plaatse aan het verkeer deelnam en zij heeft onvoldoende gelet op het feit dat aan haar kant van de weg een busje geparkeerd stond. Ze heeft onvoldoende vaart geminderd. Er is geen sprake van overmacht. De bijdrage aan het ontstaan van de aanrijding is op grond van artikel 185 WVW (wegenverkeerswet) groter voor [eiser] .
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat nodig is, verder ingegaan.

3.De beoordeling

Geen overmacht
3.1.
In deze zaak zijn bij het verkeersongeval een gemotoriseerde en een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer betrokken. Omdat [eiser] , als kentekenhouder van de auto, schadevergoeding vordert van [gedaagde] (de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer) moet deze zaak worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:162 BW en de zogenoemde reflexwerking van artikel 185 WVW (zie Hoge Raad Chan-a-Hung/Maalsté, ECLI:NL:HR:2001:AB1426).
3.2.
De reflexwerking houdt in dat, als er geen sprake is van overmacht bij de gemotoriseerde, zijn schade in beginsel gedeeltelijk voor zijn rekening blijft, ook al heeft de ongemotoriseerde schuld aan de aanrijding. Welk gedeelte voor zijn rekening komt, hangt af van de mate waarin de fout van de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer enerzijds en de aan de gemotoriseerde verkeersdeelnemer toe te rekenen omstandigheden anderzijds tot de schade hebben bijgedragen.
3.3.
[eiser] heeft dus alleen recht op vergoeding van zijn volledige schade als aan zijn kant sprake is geweest van overmacht. Daarvan is sprake als [A] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de manier waarop zij aan het verkeer heeft deelgenomen. Hierbij geldt dat een automobilist rekening moet houden met mogelijke fouten van andere verkeersdeelnemers. Alleen als de fout van [gedaagde] zo onwaarschijnlijk was dat [A] bij het bepalen van haar verkeersgedrag daarmee naar redelijkheid geen rekening hoefde te houden, is er sprake van overmacht.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake is geweest van overmacht bij [A] . [eiser] heeft aangevoerd dat [A] zich heeft gehouden aan de maximaal toegestane snelheid op die plek van 50 km/u; hij heeft ook aangevoerd dat zij haar snelheid voorafgaand aan de oversteekplaats heeft verminderd. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat [A] harder dan 50 km/u moet hebben gereden. De politie heeft in haar rapport opgenomen dat [A] zich aan de maximumsnelheid heeft gehouden. [gedaagde] heeft aangegeven dat hij niet is gehoord door de politie, ook niet nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen, en dat het rapport een eenzijdig verhaal weergeeft. De andere fietser heeft als getuige echter ook schriftelijk verklaard dat [A] 50 km/u heeft gereden. De kantonrechter ziet geen aanknopingspunten om vast te stellen dat [A] harder heeft gereden dan 50 km/u en volgt het standpunt van [gedaagde] daarom niet.
Dat [A] zich heeft gehouden aan de maximaal toegestane snelheid op de weg, betekent niet dat er sprake is van overmacht aan haar kant. De verkeerssituatie ter plaatse was zodanig dat [A] haar snelheid flink had moeten verminderen. Er staan verschillende tekens op de weg die aangeven dat er een oversteekplaats voor fietsers is en dat men een gevaarlijk punt nadert (zigzag-streep). Ook op een verkeersbord aan de zijkant van de weg staat aangegeven dat er een fietsoversteekplaats is (zie de foto onder punt 2.1). Bovendien stond er aan de rechterkant van de weg in een parkeervak een (bestel)busje geparkeerd waardoor [A] slecht zicht had op de oversteekplaats. Deze onoverzichtelijke situatie had voor [A] aanleiding moeten zijn om haar snelheid bij het passeren van de fietsoversteekplaats aanzienlijk terug te brengen. Zij had er op bedacht moeten zijn dat er plotseling iemand zou kunnen oversteken vanachter de geparkeerde (bestel)bus. Dit geldt temeer omdat de aanrijding is gebeurd rond 8:40 uur, een tijdstip waarop er veel fietsverkeer is omdat mensen naar werk/school fietsen. Het oversteken zonder goed uit te kijken door een fietser kan niet worden gezien als een zo onwaarschijnlijke fout dat [A] daarmee in redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Daar komt bij dat [A] naar eigen zeggen bekend was met de verkeerssituatie omdat ze daar vaker kwam en wist dat er op die plek fietsers overstaken. Dat [A] haar snelheid aanzienlijk heeft teruggebracht voor de oversteekplaats is niet gesteld. Zij heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij, nadat zij vaart had geminderd vanwege de haar tegemoetkomende andere fietser op de autoweg (de getuige), alweer vóórdat zij de oversteekplaats was gepasseerd, is opgetrokken met de auto. [A] heeft haar snelheid dus onvoldoende aangepast aan de situatie ter plaatse, waardoor aan de strenge toets voor overmacht niet is voldaan.
De omvang van de aansprakelijkheid
3.5.
Zoals hiervoor is overwogen, moet bij het ontbreken van overmacht worden beoordeeld in welke mate de gedragingen van de betrokkenen en de omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. [eiser] stelt dat het ongeval geheel of in overwegende mate door [gedaagde] is veroorzaakt, omdat hij geen voorrang heeft verleend. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij geen voorrang hoefde te verlenen omdat hij al ruim voorbij de haaientanden was toen het ongeval plaatsvond. Dat standpunt van [gedaagde] volgt de kantonrechter niet. De weg die [gedaagde] moest oversteken is niet breed. [A] moet al in de buurt van de oversteekplaats zijn geweest; het zou vrijwel onmogelijk zijn voor [A] om [gedaagde] in het midden of aan de rechter voorkant van de auto (dat verschil is klein) aan te rijden als zij ver verwijderd was geweest van de oversteekplaats. Het klopt dus dat [A] voorrang had op [gedaagde] .
3.6.
Dat er sprake is van het (bewust) negeren van de haaientanden is niet gebleken. Gelet op wat partijen hebben aangevoerd in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] wel heeft gekeken voordat hij ging oversteken. Hij heeft [A] echter niet gezien, omdat ook zijn zicht beperkt werd door de geparkeerde (bestel)bus. [gedaagde] heeft dus niet goed genoeg gekeken voordat hij de weg op fietste en heeft daarmee een fout gemaakt. Daar staat tegenover dat ook [A] onvoorzichtig heeft gehandeld. Zij heeft zich onvoldoende tijd gegund om goed te kunnen kijken of er een fietser achter de bestelbus vandaan zou komen. Zoals in punt 3.4. al is overwogen, heeft zij onvoldoende vaart geminderd bij het naderen van een gevaarlijk verkeerspunt – gelet op de verkeersborden en markeringen op de weg – die nog onoverzichtelijker was door de geparkeerde (bestel)bus. Onvoldoende vaart minderen in combinatie met onvoldoende zicht hebben op een gevaarlijk en onoverzichtelijk kruispunt als automobilist kan, zoals ook blijkt uit het letsel in deze zaak, ernstige gevolgen hebben voor andere verkeersdeelnemers. De kantonrechter komt daarom tot de verdeling dat [gedaagde] 40% zal moeten bijdragen aan de schade die [eiser] heeft geleden en [eiser] 60% van zijn eigen schade zal moeten dragen.
3.7.
De kantonrechter merkt bij het voorgaande op dat de beoordeling van deze zaak, waar het draait om de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor zaakschade aan de auto, los staat van de zaak die nog tussen partijen speelt over de aansprakelijkheid van [eiser] voor de(letsel)schade die [gedaagde] heeft geleden. Het is goed mogelijk dat men in die zaak tot een andere verdeling van de aansprakelijkheid komt. Er is niet gewacht om de zaak voor de schade aan de auto mee te nemen bij de letselschadezaak omdat [eiser] en [A] , zoals zij tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard, om financiële redenen niet langer konden wachten.
Hoogte van de schade
3.8.
In de dagvaarding heeft [eiser] aangevoerd dat uit het expertiserapport blijkt dat de schade aan de auto € 4.365,00 bedraagt. Op de mondelinge behandeling is ter sprake gekomen dat [eiser] de schade aan de auto inmiddels in delen heeft laten repareren. Dit gaf [eiser] de tijd om de financiën daarvoor bij elkaar te krijgen en het was op die manier ook goedkoper. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat de reparaties aan de auto in totaal ongeveer € 3.700,00 hebben gekost. De kantonrechter sluit bij dit bedrag aan omdat dit de werkelijke schade aan de auto betreft, in tegenstelling tot het bedrag dat genoemd is in het schaderapport. Omdat [gedaagde] 40% moet bijdragen in de schade, zal hij worden veroordeeld tot betaling van € 1.480,00 aan [eiser] .
[eiser] heeft ook de wettelijke rente gevraagd over de schade die hij aan zijn auto heeft geleden. Hij vordert dit vanaf de schadedatum. Dit is door [gedaagde] niet weersproken en de rente over € 1.480,00 zal dus worden toegewezen vanaf 9 september 2022.
3.9.
Daarnaast heeft [eiser] € 106,18 aan expertisekosten gevorderd van [gedaagde] . De expertisekosten gelden als kosten die gemaakt zijn om de schade vast te kunnen stellen in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW. [gedaagde] zal ook in deze kosten 40% moeten bijdragen en moet hiervoor € 42,47 betalen aan [eiser] .
3.10.
Verder heeft [eiser] € 625,00 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Hij heeft aangevoerd dat deze kosten niet gedekt worden door zijn rechtsbijstandsverzekeraar en dit heeft [gedaagde] niet weersproken. Omdat de vordering van [eiser] slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten gebaseerd op een te hoog bedrag
.De kantonrechter zal de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten daarom toewijzen tot het wettelijke tarief van € 228,37.
3.11.
In totaal zal [gedaagde] dus € 1.750,84 (€ 1.480,00 aan schade aan de auto + € 42,47 aan expertisekosten + € 228,37 aan buitengerechtelijke incassokosten) moeten vergoeden aan [eiser] .
Proceskosten
3.12.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd. Dat betekent dat beide partijen de eigen proceskosten dragen van deze procedure.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.750,84 met de wettelijke rente over € 1.480,00 vanaf 9 september 2022 tot de voldoening;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, op 7 februari 2024.