In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de vennootschap [eiseres] AG, gevestigd in Zwitserland, en een groep (onder)huurders. De eiseres vorderde ontruiming van een woning in Utrecht en schadevergoeding van € 2.000,00 per maand vanaf 1 november 2023, omdat zij stelde dat de (onder)huurders onrechtmatig gebruik maakten van de woning zonder huurbescherming. De eiseres beweerde dat de huurovereenkomst met de heer [B] was beëindigd en dat hij de woning onderverhuurde aan de (onder)huurders. De (onder)huurders voerden echter aan dat er geen sprake was van illegale onderverhuur en dat zij altijd in de veronderstelling waren dat de verhuur door [eiseres] zelf plaatsvond. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2024 zijn de standpunten van beide partijen toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onderhuur en dat de (onder)huurders geen huurbescherming hadden. De rechter wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de (onder)huurders, die zijn begroot op € 793,00.