Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna te noemen: verdachte.
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.BESLISSING
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte.
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996 te [geboorteplaats], die op 11 november 2018 te Zoetermeer 3,64 gram MDMA aanwezig heeft gehad, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan. De zaak was eerder aanhangig gemaakt op 31 maart 2020, maar werd door de uitbraak van het coronavirus voor onbepaalde tijd aangehouden. De officier van justitie, mr. R.E. Craenen, heeft op de zitting van 14 februari 2024 gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van deze vordering, maar de verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, waren niet aanwezig op de zitting.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld. De officier van justitie stelde dat er geen belang meer is bij de voortzetting van de vervolging, gezien het geringe feit en de eerdere veroordeling van de verdachte in een andere zaak. De rechtbank heeft de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie gerespecteerd en geconcludeerd dat er geen belang meer is bij verdere strafvervolging. De rechtbank oordeelde dat het voortzetten van de vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, met mr. I.L. Gerrits als voorzitter, en mrs. V.C. Kool en M.C. Danel als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Heins.