ECLI:NL:RBMNE:2024:1280

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
16/021035-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging van verdachte wegens bezit van MDMA

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996 te [geboorteplaats], die op 11 november 2018 te Zoetermeer 3,64 gram MDMA aanwezig heeft gehad, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan. De zaak was eerder aanhangig gemaakt op 31 maart 2020, maar werd door de uitbraak van het coronavirus voor onbepaalde tijd aangehouden. De officier van justitie, mr. R.E. Craenen, heeft op de zitting van 14 februari 2024 gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van deze vordering, maar de verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, waren niet aanwezig op de zitting.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld. De officier van justitie stelde dat er geen belang meer is bij de voortzetting van de vervolging, gezien het geringe feit en de eerdere veroordeling van de verdachte in een andere zaak. De rechtbank heeft de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie gerespecteerd en geconcludeerd dat er geen belang meer is bij verdere strafvervolging. De rechtbank oordeelde dat het voortzetten van de vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, met mr. I.L. Gerrits als voorzitter, en mrs. V.C. Kool en M.C. Danel als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Heins.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/021035-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2024.
Op de zitting van 31 maart 2020 is onderhavige zaak voor het eerst aanhangig gemaakt. Wegens de uitbraak van het coronavirus is de zaak op die zitting voor onbepaalde tijd aangehouden, met de bedoeling de zaak te voegen bij een al langer lopende zaak van verdachte met parketnummer 16-253150-18. Dit is echter nooit gebeurd. Het Openbaar Ministerie heeft onderhavige zaak opnieuw ter zitting van 14 februari 2024 aangebracht. Daarbij heeft het Openbaar Ministerie te kennen gegeven zijn niet-ontvankelijkheid in de vervolging van de verdachte te zullen vorderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen. Verdachte is niet verschenen. De raadsman van verdachte, mr. E.G.S. Roethof, is naar aanleiding van voornoemde kennisgeving van het Openbaar Ministerie eveneens niet ter terechtzitting verschenen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
op 11 november 2018 te Zoetermeer opzettelijk 3,64 gram MDMA aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging. Het standpunt van de officier van justitie komt erop neer dat er geen belang meer is bij voortzetting van de eerder ingezette vervolging. De officier van justitie heeft hiertoe onder meer toegelicht dat het tenlastegelegde feit een gering feit betreft, en dat verdachte in de andere zaak met parketnummer 16-253150-18 die destijds liep, waarbij onderhavige zaak in eerste instantie zou worden gevoegd, inmiddels onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de vordering van de officier van justitie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Rechterlijke toetsing van de wijze waarop het Openbaar Ministerie is omgegaan met zijn bevoegdheid om tot vervolging over te gaan geschiedt met de nodige terughoudendheid. In beginsel dient de rechter de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie te respecteren. De rechter dient daarbij met name de zienswijze van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het belang bij een ingezette strafvervolging expliciet mee te wegen.
Het standpunt van de officier van justitie komt er in de kern op neer dat hij meent dat er bij de huidige stand van zaken geen belang meer is bij voortzetting van de ingezette strafvervolging van de verdachte. Daarmee is sprake van een heroverweging van de opportuniteit van verdere vervolging: vervolging is niet langer opportuun, nu zowel de belangen van de samenleving als die van de verdachte zijn gebaat bij een afdoening zoals voorgesteld. Waar hiervoor is beschreven dat een groot gewicht toekomt aan de beslissing van de officier van justitie om te vervolgen, ziet de rechtbank niet in waarom dat anders is bij de beslissing van de officier van justitie in een geval waarin de officier van justitie meent dat er geen belang meer is bij verdere strafvervolging. Nu de officier van justitie in deze zaak gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat er geen verder belang bij vervolging meer is, brengt de terughoudende toetsing met zich mee dat de rechtbank niet lichtvaardig tot een andersluidend oordeel zou kunnen komen.
De rechtbank ziet geen redenen om in deze strafzaak tot een andersluidend oordeel te komen. De officier van justitie heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met voortzetting van de vervolging thans niet langer sprake is van enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang dat daarmee gediend kan zijn. Het voortzetten van de vervolging is dus onverenigbaar met de beginselen van een goede procesorde. Dit brengt mee dat de officier niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de verdere vervolging.

4.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Gerrits, voorzitter, mrs. V.C. Kool en M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.E. Heins, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2024.
Mrs. Gerrits en Kool zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 11 november 2018 te Zoetermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,64 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.