Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[Gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiseres] en de gedaagden, [Gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eiseres vorderde terugbetaling van teveel betaalde huur, nadat de Huurcommissie had geoordeeld dat de huurprijs verlaagd moest worden. De gedaagde partijen voerden verweer en stelden dat de eiseres niet-ontvankelijk was in haar vorderingen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde sub 2 onrechtmatig had gehandeld door de eiseres niet te informeren dat hij niet de verhuurder was, maar de beheerder. Echter, de kantonrechter concludeerde dat de fout van de gemachtigde van de eiseres, Huurteams, zwaarder woog dan het nalaten van de gedaagde sub 2 om de eiseres te informeren. Hierdoor werd de vordering van de eiseres afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten.
De procedure begon met een huurovereenkomst tussen [eiseres] en [Gedaagde sub 1], waarbij [gedaagde sub 2] als beheerder fungeerde. Na een voorstel tot huurverlaging door Huurteams, dat niet door de gedaagden werd beantwoord, werd een procedure bij de Huurcommissie gestart. De Huurcommissie oordeelde dat de huurprijs verlaagd moest worden, maar de gedaagde sub 2 stelde dat hij niet de verhuurder was en dat de eiseres de verkeerde partij had aangeklaagd. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres had kunnen en moeten begrijpen dat de verkeerde partij in de procedure was betrokken, en dat de schade mede aan haar eigen nalatigheid te wijten was.
Uiteindelijk werd de vordering van de eiseres afgewezen, en werd zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagden, die op € 677,00 werden begroot.