ECLI:NL:RBMNE:2024:1245

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/5692 en UTR 23/5424
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van verzoek en beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2024, wordt het verzoek om proceskostenvergoeding behandeld. Verzoeker heeft zijn verzoek om voorlopige voorziening en beroep ingetrokken nadat verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op 22 december 2023 een nieuw besluit heeft genomen. Dit besluit hield in dat verzoeker een tewerkstellingsvergunning werd verleend, geldig van 26 december 2023 tot 19 april 2024, en dat verweerder bereid was om proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 1.791,-.

De voorzieningenrechter oordeelt dat, wanneer een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep worden ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen, de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de door verweerder toegewezen proceskostenvergoeding niet correct was berekend. De voorzieningenrechter heeft zelf de proceskostenvergoeding berekend op € 2.374,-, waarbij rekening is gehouden met de nieuwe tarieven die sinds 1 januari 2024 van toepassing zijn.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- voor het beroep moet vergoeden, evenals het griffierecht voor de voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van de vastgestelde proceskostenvergoeding en het griffierecht aan verzoeker. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/5692 (vovo ) en UTR 23/5424 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.J.P.F. Klous).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter de verzoeken om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek tegen het besluit van verweerder van 21 september 2023 en bij de intrekking van zijn beroep tegen dit besluit.
1.1.
Hij heeft het verzoek om voorlopige voorziening en zijn beroep ingetrokken, omdat verweerder op 22 december 2023 opnieuw heeft beslist op verzoekers bezwaar en heeft besloten tot afgifte van een tewerkstellingsvergunning geldig van 26 december 2023 tot 19 april 2024.
1.2.
Verweerder heeft in het besluit van 22 december 2023 meegedeeld proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 1.791,-.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep worden ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift en beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
4. Op 2 november 2023 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van 21 september 2023 waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard. Verweerder heeft op 22 december 2023 een nieuw besluit genomen. Met dit besluit is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe.
5. Verweerder heeft in zijn besluit van 22 december 2023 al beslist over de toekenning van proceskosten voor het indienen van een bezwaarschrift, een beroepschrift en een verzoek om voorlopige voorziening tot een bedrag van € 1.791,-. Volgens verzoeker is dit bedrag niet juist.
Proceskostenvergoeding
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder voor het indienen van een bezwaarschrift, een beroepschrift en een verzoekschrift een proceskostenvergoeding op basis van één punt per proceshandeling heeft toegekend. Een juiste berekening zou dan hebben geleid tot een proceskostenvergoeding van € 2.271,- (€ 597,- voor het bezwaar, € 837,- voor het beroep en € 837,- voor het verzoek om voorlopige voorziening). Dit betekent dat verweerder een onjuiste berekening heeft gemaakt. De voorzieningenrechter zal daarom zelf de proceskostenvergoeding berekenen en vaststellen en merkt daarbij op dat er sinds 1 januari 2024 andere tarieven gelden en dat die tarieven ook in deze zaak moeten worden gehanteerd omdat na 1 januari 2014 uitspraak wordt gedaan.
7. Verweerder moet een vergoeding betalen van € 2.374,-. (€ 624,- voor het indienen van een bezwaarschrift, € 875,- voor het indienen van een beroepschrift en € 875,- voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, met een wegingsfactor 1). Voor zover verweerder het bedrag van € 1.791,- al heeft uitbetaald kan verweerder dat in mindering brengen op het vastgestelde bedrag van € 2.374,-.
Griffierechten
4. Op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb is verweerder verplicht het door verzoeker betaalde griffierecht voor het beroep van € 184,- te vergoeden. Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.
5. Met betrekking tot de vergoeding van het voor de voorzieningenprocedure betaalde griffierecht ziet de voorzieningenrechter aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb en te bepalen dat verweerder dit griffierecht van € 184,- geheel aan verzoeker dient te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe en bepaalt dat verweerder het griffierecht dat is betaald voor het verzoek om voorlopige voorziening moet vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.374,- aan proceskosten aan verzoeker;
- bepaalt dat verweerder het voor de voorlopige voorzieningenprocedure betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.