In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1971, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking dat de verdachte in de periode van 29 augustus 2011 tot en met 11 februari 2020 opzettelijk voordeel heeft getrokken uit uitkeringsgelden. De verdachte woonde samen met medeverdachte [medeverdachte] en was op de hoogte van haar bijstandsuitkering, maar de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit deze uitkering. Tijdens de zitting op 13 februari 2024 heeft de officier van justitie, mr. L.E. Leeman, betoogd dat de verdachte wist dat hij de uitkering had moeten melden, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. L. Noordanus, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor opzet en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. De beslissing is genomen op basis van de inhoud van het dossier en de verklaringen van de verdachte, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor de beschuldiging van opzetheling.