In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1973 en wonende te Lelystad, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van uitkeringsfraude, waarbij de verdachte in de periode van 12 september 2011 tot en met 11 februari 2020 zou hebben nagelaten om noodzakelijke gegevens te verstrekken voor haar bijstandsuitkering. De officier van justitie, mr. L.E. Leeman, stelde dat de verdachte opzettelijk haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij samenwoonde met een medeverdachte. Tijdens de zitting op 13 februari 2024 heeft de verdediging, vertegenwoordigd door mr. L. Noordanus, vrijspraak bepleit, stellende dat er geen bewijs was voor de gezamenlijke huishouding en dat er geen opzet was in het niet verstrekken van de gegevens.
De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat er aanwijzingen waren voor een gezamenlijke huishouding, maar dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om dit te bevestigen. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet opzettelijk haar inlichtingenplicht had geschonden, aangezien zij niet had gerealiseerd dat zij bepaalde informatie had moeten melden. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk had nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken en sprak haar vrij van het tenlastegelegde feit.
De beslissing van de rechtbank was om het tenlastegelegde niet bewezen te verklaren en de verdachte vrij te spreken. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. N. Tressel, en is op de openbare terechtzitting van 27 februari 2024 bekendgemaakt.