ECLI:NL:RBMNE:2024:1220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
513925
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige na wijziging van omgangsregeling

In deze beschikking van 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende gezamenlijk gezag en een zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2020. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.H. Boom, heeft alleen het gezag over de minderjarige, terwijl de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Akça-Altun, verzocht heeft om samen met de moeder belast te worden met het gezag. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige stapsgewijs opgebouwd en de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 10 augustus 2024.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 februari 2024 is gebleken dat de ouders in de afgelopen maanden positieve ontwikkelingen hebben doorgemaakt in hun communicatie en samenwerking. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders bij gezamenlijke gezagsuitoefening. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegekend, omdat de ouders nu beter in staat zijn om samen beslissingen te nemen over de minderjarige.

Daarnaast heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd, waarbij de minderjarige in de ene week op zaterdag van 09.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft en in de andere week van zaterdag 09.00 uur tot zondag 19.00 uur. De zorg voor de minderjarige tijdens vakanties en feestdagen zal in onderling overleg bij helfte worden verdeeld, met de GI die de regie voert zolang deze betrokken is bij de ondertoezichtstelling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als een van de ouders hoger beroep instelt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/513925 / FA RK 20-7064
Gezag en omgang
Beschikking van 8 maart 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.A.H. Boom,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Akça-Altun.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: de GI.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank verwijst voor het procesverloop naar de beschikkingen van 7 april 2021, 22 februari 2022 en 13 april 2022, het proces-verbaal van 10 februari 2023 en de beschikking van 24 februari 2023.
1.2.
De rechtbank heeft daarna van partijen geen inhoudelijke stukken ontvangen.
1.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 9 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • partijen met hun advocaten;
  • mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • mevrouw [B] , namens de GI.
1.4.
Gelijktijdig is het verzoek van de GI behandeld om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met een half jaar te verlengen (bekend onder nummer C/16/567597 / JE RK 23-2156). De kinderrechter heeft in die zaak op de zitting mondeling uitspraak gedaan.
1.5. In deze zaak is de uitspraak op heden bepaald.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. Zij hebben samen een kind:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] . [minderjarige] woont bij de moeder.
2.2.
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat de moeder alleen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] kan nemen.
2.3.
Bij beschikking van 10 februari 2023 is [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 10 augustus 2024.
2.4.
De vader heeft de rechtbank verzocht om samen met de moeder belast te worden met het gezag over [minderjarige] . Ook heeft de vader aanvankelijk verzocht om vaststelling van een omgangsregeling, waarbij hij ieder weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 21.00 uur omgang heeft met [minderjarige] , met verdeling van de vakantiedagen bij helfte.
Ter zitting van 9 februari 2024 heeft de vader dit gewijzigd in het verzoek om een zorg- c.q. omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] in de ene week op zaterdag van 09.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft en in de andere week van zaterdag 09.00 uur tot zondag 19.00 uur, met verdeling van de vakantiedagen bij helfte.
2.5.
De rechtbank heeft bij beschikking van 22 februari 2022 de (definitieve) beslissing op die verzoeken aangehouden, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. In die beschikking heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] in de ene week op zaterdag van 09.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft en in de andere week van zaterdag 09.00 uur tot zondag 19.00 uur. Het tegen die beschikking door de moeder ingestelde hoger beroep is later ingetrokken.
2.6.
Op de zitting van 13 april 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] stapsgewijs in 9 weken tijd wordt opgebouwd, te weten:
  • zaterdag 16 april 2022 van 09.00 uur tot 13.00 uur (stap 1);
  • zaterdag 25 april 2022 van 09.00 uur tot 15.00 uur (stap 2);
  • zaterdag 30 april 2022 van 09.00 uur tot 17.00 uur (stap 3);
  • zaterdag 7 mei 2022 van 09.00 uur tot 19.00 uur (stap 4);
  • zaterdag 14 mei 2022 van 09.00 uur tot zondag 15 mei 2022 10.00 uur (stap 5);
  • zaterdag 21 mei 2022 van 09.00 uur tot 19.00 uur (stap 6);
  • zaterdag 28 mei 2022 van 09.00 uur tot zondag 29 mei 14.00 uur (stap 7);
  • zaterdag 4 juni 2022 van 09.00 uur tot 19.00 uur (stap 8);
  • zaterdag 11 juni 2022 van 09.00 uur tot zondag 12 juni 2022 19.00 uur (stap 9),
waarna de beschikking van 22 februari 2022 wordt uitgevoerd.
2.7.
Op 10 februari 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de voorlopige omgangsregeling wordt gewijzigd in die zin dat [minderjarige] en de vader vijfmaal omgang met elkaar hebben via TussenThuis, waarna de voorlopige omgangsregeling in overleg met en onder begeleiding van de GI wordt uitgebreid. Ook is op die zitting de ondertoezichtstelling uitgesproken.
2.8.
Bij beschikking van 24 februari 2023 heeft de rechtbank de (verdere) beslissing over het gezag en de omgangsregeling aangehouden tot 10 december 2023 in afwachting van het verloop van de voorlopige omgangsregeling.
2.9.
Op verzoek van de GI heeft de kinderrechter op 31 oktober 2023 de omgangs-regeling tussen [minderjarige] en de vader gewijzigd, in die zin dat er wekelijks omgang plaatsvindt (zaak met kenmerk C/16/560217 / JE RK 23-1295).
Daarbij wordt, zo begrijpt de rechtbank, het contact verder opgebouwd door te starten met de opbouwregeling uit de beschikking van 13 april 2022, die weer uitmondt in de regeling, zoals in de beschikking van 22 februari 2022 vastgelegd.

3.De beoordeling

Gezag
3.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader toe. Dat betekent dat de ouders voortaan samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] moeten nemen.
3.2.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen. Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de vader de rechtbank verzoeken om hem samen met de moeder met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten. Dit verzoek wordt slechts afgewezen als:
a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van de situatie waarin een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen partijen bij gezamenlijke gezagsuitoefening, of dat gezamenlijk gezag anderszins niet in zijn belang zou zijn. Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen van ver gekomen zijn. De afgelopen maanden is er een positieve ontwikkeling geweest. Dit heeft als resultaat dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] vanaf 6 december 2023 langzaamaan is opgebouwd. In het weekend voor de zitting is stap 7 van de stapsgewijze opbouwregeling van 13 april 2022 uitgevoerd. Ook is er tussen de ouders sprake van overleg over [minderjarige] .
3.4.
De moeder heeft op de zitting naar voren gebracht dat zij er op dit moment nog onvoldoende vertrouwen in heeft dat het de ouders zal lukken om samen beslissingen te nemen over [minderjarige] . De moeder wil daarom nog even afwachten hoe de communicatie tussen de ouders in de komende maanden verloopt.
De rechtbank ziet echter geen reden om de beslissing over het gezag nog langer aan te houden. De rechtbank vindt dat op basis van de stukken en wat op de zitting is gezegd onvoldoende is gebleken dat de ouders niet in staat zouden zijn om beslissingen van enig belang over [minderjarige] in gezamenlijk overleg te nemen.
3.5.
In november 2022 heeft de Raad na een onderzoek immers al aan de rechtbank geadviseerd om de ouders samen te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De rechtbank is vervolgens, in de beschikking van 10 februari 2023, van het advies van de Raad afgeweken door de beslissing over het gezag (nogmaals) aan te houden.
De rechtbank oordeelde destijds dat het nodig was dat het contact tussen [minderjarige] en de vader eerst zou worden hervat en dat de ouders meer vertrouwen in elkaar moesten krijgen. Inmiddels is de situatie positief veranderd. Dit erkennen beide ouders ook.
De ouders zijn nu beter in staat om met elkaar te overleggen en afspraken te maken over [minderjarige] . Zo hebben zij bijvoorbeeld samen afspraken gemaakt over de locatie van de overdracht van [minderjarige] . Daarnaast heeft de betrokken gezinsvoogd op de zitting ook verteld dat het steeds beter gaat tussen de ouders en dat zij het in deze omstandigheden passend vindt dat de ouders samen met het gezag over [minderjarige] worden belast.
3.6.
Weliswaar kan de communicatie en samenwerking tussen de ouders nog verbeterd worden, maar de rechtbank heeft er vertrouwen in dat de ouders dit samen voor elkaar zullen krijgen. Zij staan er namelijk allebei voor open om – in het belang van [minderjarige] – met de andere ouder samen te werken. Bovendien is de GI het komende half jaar nog betrokken bij het gezin. De GI kan de situatie tussen de ouders monitoren en, mocht dat nodig zijn, de ouders handvatten geven om de communicatie en samenwerking tussen hen nog beter te laten verlopen.
3.7.
Verder heeft de vader, naar het oordeel van de rechtbank, in de afgelopen jaren voldoende aangetoond dat hij de ouderlijke verantwoordelijkheid over [minderjarige] wil en kan dragen. De rechtbank vindt het daarom in het belang van [minderjarige] dat de vader samen met de moeder belast wordt met het gezag over hem. Op deze manier krijgt de vader de kans om meer betrokken te raken in het leven van [minderjarige] . Bovendien is het van belang dat de ouder bij wie [minderjarige] (regelmatig) verblijft ook zeggenschap over hem heeft en tijdig kan handelen indien dat nodig is, bijvoorbeeld in het geval er een doktersbezoek nodig is. Voor deze zeggenschap is het ook nodig dat de vader mede belast is met het gezag over [minderjarige] .
3.8.
De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader toewijzen en hem samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] belasten.
Zorgregeling
3.9.
De rechtbank zal de eerder vastgestelde zorgregeling wijzigen en een definitieve zorgregeling vaststellen waarbij [minderjarige] in de ene week op zaterdag van 09.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft en in de andere week van zaterdag 09.00 uur tot zondag 19.00 uur. De rechtbank neemt deze beslissing omdat de ouders het erover eens zijn geworden dat deze zorgregeling wordt vastgelegd.
De rechtbank vindt het positief dat partijen het hierover eens zijn en dat deze zorgregeling nu – na een zeer lange periode van onduidelijkheid over de omgang tussen de vader en [minderjarige] – wordt uitgevoerd. Het is namelijk van groot belang dat [minderjarige] regelmatig contact en omgang heeft met de vader. Alleen dan kunnen zij een hechte band met elkaar opbouwen.
De rechtbank zal overeenkomstig de afspraak van partijen beslissen.
Vakanties en feestdagen
3.10.
De rechtbank zal bepalen dat de zorg voor [minderjarige] tijdens vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte wordt verdeeld, waarbij de GI de regie voert, zo lang die in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken is. De rechtbank neemt deze beslissing omdat zij het in het belang van [minderjarige] vindt dat hij tijdens vakanties en feestdagen zowel tijd met de moeder als met de vader kan doorbrengen. Op de zitting is besproken dat de ouders samen met de GI nadere afspraken zullen maken over de concrete verdeling van de vakanties en feestdagen. Hierbij is het ook mogelijk om in de eerstvolgende vakanties een opbouw te laten plaatsvinden. Dit is aan de GI.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.11.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
belast de vader samen met de moeder met het gezag over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ;
4.2.
wijzigt de zorgregeling in die zin dat [minderjarige] in de ene week op zaterdag van 09.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft en in de andere week van zaterdag 09.00 uur tot zondag 19.00 uur;
4.3.
bepaalt dat de zorg voor [minderjarige] tijdens vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte wordt verdeeld, waarbij de GI de regie voert, zo lang die in het kader van de ondertoezichtstelling nog betrokken is;
4.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.R. Everaars-Katerberg, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. L.M.F. Crijns, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.