Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- partijen met hun advocaten;
- mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
- mevrouw [B] , namens de GI.
1.5. In deze zaak is de uitspraak op heden bepaald.
2.Waar de procedure over gaat
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] . [minderjarige] woont bij de moeder.
Ter zitting van 9 februari 2024 heeft de vader dit gewijzigd in het verzoek om een zorg- c.q. omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] in de ene week op zaterdag van 09.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft en in de andere week van zaterdag 09.00 uur tot zondag 19.00 uur, met verdeling van de vakantiedagen bij helfte.
- zaterdag 16 april 2022 van 09.00 uur tot 13.00 uur (stap 1);
- zaterdag 25 april 2022 van 09.00 uur tot 15.00 uur (stap 2);
- zaterdag 30 april 2022 van 09.00 uur tot 17.00 uur (stap 3);
- zaterdag 7 mei 2022 van 09.00 uur tot 19.00 uur (stap 4);
- zaterdag 14 mei 2022 van 09.00 uur tot zondag 15 mei 2022 10.00 uur (stap 5);
- zaterdag 21 mei 2022 van 09.00 uur tot 19.00 uur (stap 6);
- zaterdag 28 mei 2022 van 09.00 uur tot zondag 29 mei 14.00 uur (stap 7);
- zaterdag 4 juni 2022 van 09.00 uur tot 19.00 uur (stap 8);
- zaterdag 11 juni 2022 van 09.00 uur tot zondag 12 juni 2022 19.00 uur (stap 9),
Daarbij wordt, zo begrijpt de rechtbank, het contact verder opgebouwd door te starten met de opbouwregeling uit de beschikking van 13 april 2022, die weer uitmondt in de regeling, zoals in de beschikking van 22 februari 2022 vastgelegd.
3.De beoordeling
a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank ziet echter geen reden om de beslissing over het gezag nog langer aan te houden. De rechtbank vindt dat op basis van de stukken en wat op de zitting is gezegd onvoldoende is gebleken dat de ouders niet in staat zouden zijn om beslissingen van enig belang over [minderjarige] in gezamenlijk overleg te nemen.
De rechtbank oordeelde destijds dat het nodig was dat het contact tussen [minderjarige] en de vader eerst zou worden hervat en dat de ouders meer vertrouwen in elkaar moesten krijgen. Inmiddels is de situatie positief veranderd. Dit erkennen beide ouders ook.
De ouders zijn nu beter in staat om met elkaar te overleggen en afspraken te maken over [minderjarige] . Zo hebben zij bijvoorbeeld samen afspraken gemaakt over de locatie van de overdracht van [minderjarige] . Daarnaast heeft de betrokken gezinsvoogd op de zitting ook verteld dat het steeds beter gaat tussen de ouders en dat zij het in deze omstandigheden passend vindt dat de ouders samen met het gezag over [minderjarige] worden belast.
De rechtbank vindt het positief dat partijen het hierover eens zijn en dat deze zorgregeling nu – na een zeer lange periode van onduidelijkheid over de omgang tussen de vader en [minderjarige] – wordt uitgevoerd. Het is namelijk van groot belang dat [minderjarige] regelmatig contact en omgang heeft met de vader. Alleen dan kunnen zij een hechte band met elkaar opbouwen.
De rechtbank zal overeenkomstig de afspraak van partijen beslissen.
4.De beslissing
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ;