ECLI:NL:RBMNE:2024:1197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
16.193527.23, 16.039578.23 en 05.307067.23 (deze laatste zaak is gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor diefstal en afpersing met geweld

Op 1 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en afpersing met geweld. De zaken betroffen onder andere twee overvallen op een Albert Heijn in Utrecht, waarbij de verdachte met een mes dreigde en geld eiste van de winkelbediende(n). Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor de afpersing van een andere minderjarige jongen, waarbij een JBL-speaker werd geëist onder bedreiging van geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, gezien zijn persoonlijke problematiek, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) opgelegd kreeg, naast een jeugddetentie gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis heeft en dat een langdurige behandeling noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling en de veiligheid van anderen. De vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder Albert Heijn en de slachtoffers, werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor de slachtoffers vaststelde op €750,-- per slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte een hoge kans op recidive vertoont zonder de juiste behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.193527.23, 16.039578.23 en 05.307067.23 (deze laatste zaak is gev. ttz)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2007] te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is, ten aanzien van de zaken met de parketnummers 16.193527.23 en 16.039578.23, op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 14 november 2023 en 9 februari 2024.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 05.307067.23 is dit vonnis op tegenspraak gewezen achter gesloten deuren naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2024.
Het onderzoek in voornoemde zaken is enkelvoudig gesloten op 1 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsvrouw, mr. S. Dogan, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mw. [A] van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGINGEN

Zaak 16.193527.23
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
onder 1
op 14 juli 2023 te Utrecht geld heeft weggenomen bij de Albert Heijn, welke diefstal is voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld;
onder 2
op 14 juli 2023 te Utrecht [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan Albert Heijn, welke afpersing is gepaard gegaan met geweld en/of bedreiging met geweld;
onder 3
op 17 juli 2023 te Utrecht geld heeft weggenomen bij de Albert Heijn, welke diefstal is voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld;
zaak 16.039578.23
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
primair: op 24 november 2022 binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug, samen met een ander, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte van een JBL-speaker, welke afpersing is gepaard gegaan met geweld en/of bedreiging met geweld;
subsidiairis dit feit ten laste gelegd als diefstal, samen met een ander, van deze JBL-speaker, welke diefstal is voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld;
zaak 05.307067.23
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] op 12 maart 2023 te [plaats] [slachtoffer 4] heeft mishandeld;

3.VOORVRAGEN

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het in zaak 16.193527.23 onder 2 en onder 3, het in zaak 16.039578.23 primair en het in zaak 05.307067.23 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het in zaak 16.193527.23 onder 1 ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens vrijspraak bepleit ten aanzien van het in zaak 16.193527.23 onder 1 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de overige zaken geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot de bewijsvraag en de bewezenverklaring. Wel heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het in zaak 16.193527.23 onder 3, derde liggende streepje ten laste gelegde, namelijk dat [verdachte] een mes tegen de keel van aangeefster heeft gehouden. Hiervoor is volgens de verdediging onvoldoende bewijs voorhanden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het in zaak 16.193527.23 feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de in zaak 16.193527.23 onder 1 ten laste gelegde handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als diefstal, omdat het geld aan [verdachte] is afgegeven. De rechtbank zal [verdachte] hiervan dan ook vrijspreken. Ten aanzien van het in zaak 16.193527.23 onder 2 ten laste gelegde volgt wel een veroordeling, zoals hieronder opgenomen, omdat de verweten handelingen wel kunnen worden gekwalificeerd als afpersing.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het in zaak 16.193527.23, feit 2 en feit 3 en ten aanzien van het in zaak 05.307067.23 ten laste gelegde
[verdachte] heeft deze ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit voor deze feiten. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
 de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 9 februari 2024;
 een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , van 14 juli 2023, genummerd PL0900-2023214147-3, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 16-18;
 een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , van 17 juli 2023, genummerd PL0900-2023217336-6, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 42-45;
 een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , van 14 maart 2023, genummerd PL0600-2023112470-4, opgemaakt door de politie Eenheid Oost-Nederland, digitale pagina’s 5-8.
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het in zaak 16.193527.23 onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het mes in de richting van aangeefster heeft gehouden. [verdachte] weet niet meer of hij het mes ook tegen haar keel heeft gezet. Aangeefster heeft verklaard dat zij voelde dat [verdachte] het mes tegen haar keel hield. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze verklaring van aangeefster in twijfel te trekken en zal dan ook het derde streepje op de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het in zaak 16.039578.23 primair ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de hierna opgenomen wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ter terechtzitting heeft [verdachte] de volgende verklaring afgelegd
Ik zat op 24 november 2022 met een vriend op een bankje. Aangever [slachtoffer 3] en een andere jongen fietsten langs. Mijn vriend zei tegen mij: zullen we ze gaan beroven? Hij pakte toen gelijk zijn fiets en toen fietste ik erachteraan. Toen hebben we ze stopgezet. Het klopt dat ik de jongen ben die door de aangever [slachtoffer 3] wordt omschreven als ‘jongen 1’.
De aangever [slachtoffer 3] verklaarde als volgt
Ik doe aangifte van beroving op de Woudenbergseweg, binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Op 24 november 2022 reed ik samen met mijn vriend op de fiets naar huis. Ik zag dat er twee andere jongens naast ons kwamen fietsen. Ik zag dat deze jongens stopten en hun fiets op de grond voor ons gooiden. Ik kan jongen 1 als volgt omschrijven:
- klein, ongeveer 130 cm;
- bruin haar, krullerig en kort;
- mager postuur; [2]
- Turkse/ Marokkaanse afkomst;
Ik hoorde jongen 1 zeggen: "Ik heb een mes, geef die speaker." Ik hoorde jongen 2 ook
zeggen 'geef de speaker.' Ik hoorde jongen 1 vervolgens zeggen 'Geef!, anders schiet
ik je dood!' Ik heb vrijwel direct mijn speaker afgegeven. Mijn speaker betreft een JBL Box flip 5 speaker. Ik zag dat ik met de vlakke hand geslagen werd. Ik voelde dat ik een klap op mijn rechterwang kreeg. [3]
De getuige [getuige] verklaarde als volgt
A: Mijn vriend en ik zijn overvallen in het bos.
Twee jongens haalden ons in op fietsen. Deze jongens hadden een groene en witte jas aan. Eén van de jongens legde zijn fiets voor ons neer op het fietspad. De kleinste van de twee jongens zei tegen ons dat we de JBL box, Flip 5, aan hen moesten geven. Mijn vriend had deze box om zijn arm. Ze zeiden: ‘geef hier die box, ik heb een mes, ik kan dat mes in je nek steken. De jongens dreigden met een soort vuurwapen. De jongens hebben ook nog gezegd: ‘geef, of we schieten je dood’. Daarna werd er nog een paar keer naar de box gevraagd, we moesten die afgeven. Mijn vriend werd geslagen met de platte hand, ik hoorde de klap. [4]
V: Kan je de jongen met de groene jas beschrijven?
A: Zijn huidskleur was wat donkerder, tussen licht- en donkerbruin in. Ik zou zeggen
dat de jongen ongeveer 15 jaar oud is. Zijn lengte schat ik op 1.48 tot 1.50 meter. Het was echt een kleine jongen. Hij had een donkergroene jas aan. [5]
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 24 november 2022 binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan afpersing vergezeld van geweld en bedreiging met geweld jegens [slachtoffer 3] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
Zaak 16.193527.23
onder 2
op 14 juli 2023 te Utrecht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag dat geheel aan Albert Heijn toebehoorde, door
- een mes in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te houden; en
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat hij het geld uit de kassa’s wilde hebben en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij de kassa moet openen; en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld in zijn tas moet stoppen; en
- voornoemd geldbedrag uit de handen van die [slachtoffer 1] te pakken;
onder 3
op 17 juli 2023 te Utrecht een geldbedrag dat geheel aan Albert Heijn toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- een mes in de richting van die [slachtoffer 5] te houden; en
- meermalen naar die [slachtoffer 5] te schreeuwen dat zij de kassa moet openmaken; en
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer 5] te houden; en
- voornoemd geldbedrag uit de kassa te pakken;
Zaak 16.039578.23 primair
op 24 november 2022 te gemeente Utrechtse Heuvelrug tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een JBL-speaker die geheel aan die [slachtoffer 3] toebehoorde door
- die [slachtoffer 3] meerdere malen dreigend de woorden toe te voegen: "Ik heb een mes, geef die speaker" en "Geef! Anders schiet ik je dood!", en
- die [slachtoffer 3] in het gezicht te slaan;
Zaak 05. 307067.23
op 12 maart 2023 te [plaats] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door deze op het gezicht te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Zaak 16.193527.23
feit 2
afpersing;
feit 3
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk of die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
Zaak 16.039578.23 primair
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Zaak 05.307067.23
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] geheel uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie in zaak 16.193527.23 onder 2 en onder 3, in zaak 16.039578.23 primair en in zaak 05.307067.23 bewezen geachte te veroordelen tot:
-een jeugddetentie van 206 dagen,
uitgaande van een uitspraak over 14 dagen na heden, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie verklaart dat zij beoogt een jeugddetentie te vorderen die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest; en
- de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) voor de duur van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel pas aan de orde kan komen als laatste redmiddel en nadat alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. Dat laatste is hier niet het geval. [verdachte] heeft door zijn moeilijke jeugd en de hechtingsproblemen die hij daarbij heeft ontwikkeld, veel moeite om mensen te vertrouwen. Het kost [verdachte] veel tijd en moeite om een vertrouwensband op te bouwen met de behandelaren en het is moeilijk voor hem om mee te werken aan een behandeling als deze band nog niet is opgebouwd. Volgens de raadsvrouw wordt hiermee in de adviezen onvoldoende rekening gehouden. In het Pro Justitia rapport en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming wordt te makkelijk geconcludeerd dat ambulante behandeling geen mogelijkheid (meer) is. Een gebrek aan vertrouwen wordt door de rapporteurs ten onrechte uitgelegd als een gebrek aan motivatie.
[verdachte] ziet in dat hij hulp nodig heeft en wil daar ook aan meewerken. De raadsvrouw verzoekt primair om het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om bij tussenbeslissing nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden hoe en onder welke voorwaarden een voorwaardelijke PIJ-maatregel vormgegeven zou kunnen worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In juli 2023 heeft [verdachte] in drie dagen tijd twee keer dezelfde vestiging van Albert Heijn overvallen. [verdachte] heeft daarvoor (in 2022) samen met een ander een jongen van 13 jaar beroofd. Dit zijn ernstige feiten, waarmee [verdachte] de betrokken slachtoffers en hun omgeving bang heeft gemaakt. Een van de medewerkers van Albert Heijn heeft paniekaanvallen overgehouden aan de overval en de andere medewerker heeft verteld dat ze zich niet meer veilig voelt op haar werk. Ook het slachtoffer van afpersing in 2022 heeft veel last gehad van de overval. Hij heeft EMDR-therapie gevolgd om van zijn angstige en onrustige gevoel af te komen. [verdachte] heeft bij deze overvallen helemaal niet nagedacht over hoe dit voor de slachtoffers was en was alleen gericht op zijn eigen belang: snel geld krijgen. Dit blijkt met name uit het feit dat [verdachte] twee keer naar dezelfde Albert Heijn is gegaan en deze min of meer op dezelfde manier heeft overvallen. In maart 2023 heeft [verdachte] een medewerker van de instelling waar hij op dat moment verbleef met zijn vuist in het gezicht geslagen. Ook dit vindt de rechtbank een ernstig feit. [verdachte] heeft verteld dat hij het niet eens was met iets wat deze medewerker zei of deed. Dit rechtvaardigt op geen enkele manier de agressieve manier waarop hij heeft gereageerd op deze medewerker, die gewoon haar werk deed.
Persoon van [verdachte]
Uit het strafblad van [verdachte] van 11 januari 2024 blijkt dat hij niet eerder bij de strafrechter is geweest.
Pro Justitia rapport
Over [verdachte] is op 4 januari 2024 na een verblijf bij de observatieafdeling van Teylingereind een klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia opgesteld door drs. T. Smits (GZ-psycholoog en psychotherapeut) en dr. R.F. Ferdinand (kinder- en jeugdpsychiater). In dit rapport concluderen deze deskundigen dat bij [verdachte] sprake is van een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van narcistische, antisociale en borderline trekken. De deskundigen observeren dat [verdachte] onveilig is gehecht en dat hij zijn emotie en gevoelens van agressie niet goed onder controle heeft. [verdachte] is kwetsbaar, heeft een opgeblazen zelfbeeld en een instabiel zelfgevoel. De deskundigen maken zich grote zorgen over de gewetensontwikkeling van [verdachte] . Zij denken dat [verdachte] het gedrag laat zien zodat hij zijn eigen angst en onzekerheid niet hoeft te voelen. [verdachte] had de stoornissen al bij het plegen van de feiten en hij werd hier bij het plegen van de feiten ook door beïnvloed. Om deze reden adviseren de deskundigen de feiten in mindere mate aan [verdachte] toe te rekenen. De deskundigen schatten het risico op agressief delictgedrag hoog in. [verdachte] heeft volgens de deskundigen een langdurige behandeling nodig, gericht op persoonlijkheidsontwikkeling. De behandeling moet plaatsvinden in een gestructureerde en prikkelarme omgeving. Vanwege het hoge recidiverisico en de neiging van [verdachte] om weg te lopen moet de behandeling plaatsvinden in een setting met een hoog beveiligingsniveau. De deskundigen adviseren om deze redenen oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Advies Raad voor de Kinderbescherming
Over [verdachte] is op 3 februari 2024 ook een uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) opgesteld door J. van Steenbergen (raadsonderzoeker). De Raad onderschrijft de conclusies van de deskundigen in het Pro Justitia rapport. Ook de Raad ziet geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De Raad adviseert daarnaast [verdachte] een jeugddetentie op te leggen gelijk aan de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht, zodat [verdachte] zo snel mogelijk de juiste hulp krijgt en de benodigde behandeling kan starten.
Oplegging van de PIJ-maatregel
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht zijn genoemd. Ten eerste moet een verdachte een gebrekkige ontwikkeling of stoornis hebben. Ten tweede moet het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd een misdrijf zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld of dat is genoemd in artikel 77s Wetboek van Strafrecht. Ten derde moet de PIJ-maatregel noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Ten vierde moet de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van een verdachte zijn. De rechtbank kan de PIJ-maatregel alleen opleggen als een advies is gegeven door minstens twee gedragsdeskundigen, waarvan er één psychiater is (artikel 77s, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank stelt vast dat aan deze wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel is voldaan en legt dit als volgt uit.
De rapportages (zoals bedoeld in artikel 77s, lid 2 Wetboek van Strafrecht) zijn hiervoor besproken. Door de gedragsdeskundigen is gerapporteerd dat [verdachte] lijdt aan een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Dit was ook al het geval toen [verdachte] de feiten pleegde. Er was bij [verdachte] ten tijde van het plegen van de strafbare feiten dus sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Daarmee is aan het eerste wettelijke vereiste voldaan.
De bewezenverklaarde feiten in de zaken met parketnummers 16.193527.23 en 16.039578.23 zijn misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De deskundigen schatten de kans dat [verdachte] opnieuw strafbare feiten zal plegen en agressief gedrag zal laten zien wanneer hij niet op de juiste wijze zal worden behandeld in als groot. Om deze reden vindt de rechtbank dat de maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van andere personen of goederen. Daarmee is aan het tweede en derde wettelijke vereiste voldaan.
De deskundigen hebben grote zorgen geuit over de ontwikkeling van [verdachte] en denken dat [verdachte] een langdurige behandeling nodig heeft binnen een prikkelarme, beveiligde setting. Volgens de deskundigen biedt de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel hiervoor de enige mogelijkheid. De rechtbank ziet in het verweer van de raadsvrouw geen aanleiding om af te wijken van het advies van de deskundigen. Het feit dat het veel tijd kost voor [verdachte] om behandelaren te vertrouwen en te kunnen meewerken met een behandeling, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank juist dat [verdachte] een langdurige behandeling nodig heeft, met strakkere kaders dan een ambulante behandeling kan bieden. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw om nader onderzoek te doen naar mogelijkheden voor ambulante behandeling af.
De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een uiterst middel is, maar vindt dit gelet op de persoon en problematiek van [verdachte] , het hoge recidiverisico, de ernst en aard van de feiten en het advies van de deskundigen passend en geboden. Binnen de kaders van de PIJ-maatregel kan [verdachte] starten met de behandeling die hij hard nodig heeft om zijn gedrags- en ontwikkelingsproblemen terug te dringen. Dit is in het belang van [verdachte] eigen ontwikkeling, zijn toekomst en van de maatschappij. Daarmee is ook aan het vierde wettelijke vereiste voldaan.
Over de duur van de PIJ-maatregel
De maatregel geldt voor een termijn van drie jaren. Na twee jaren eindigt de maatregel van
rechtswege voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze zoals bedoeld in
artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank stelt vast dat de maatregel is opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de
onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarom kan de maatregel verlengd worden, telkens met ten hoogste twee jaren en tot een maximum van zeven jaren, als bedoeld in artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat naast de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel tevens een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de hoogte van de jeugddetentie rekening gehouden met de vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het belang van [verdachte] om vanwege zijn complexe problematiek zo snel mogelijk te kunnen starten met zijn behandeling in het kader van de opgelegde PIJ-maatregel. De rechtbank zal [verdachte] veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 213 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, zodat snel met de PIJ-maatregel kan worden begonnen.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.600,--. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade ten gevolge van het aan [verdachte] in zaak 16.193527.23 onder 2 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.500,--. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade ten gevolge van het aan [verdachte] in zaak 16.193527.23 onder 2 ten laste gelegde feit.
Albert Heijn
In het dossier bevindt zich een voegingsformulier ten name van “Albert Heijn”, waarin een bedrag gevorderd wordt van € 785,--. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan [verdachte] in zaak 16.193527.23 onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten.
[slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 729,64,--. Dit bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade ten gevolge van het aan [verdachte] in zaak 16.039578.23, primair ten laste gelegde feit.
9.1
Standpunten van de partijen
De officier van justitie acht de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voldoende onderbouwd en toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] vordert de officier van justitie tevens de hoofdelijkheid, nu de medeverdachte al eerder ten aanzien van dit feit is veroordeeld en in zijn zaak eveneens de hoofdelijkheid met betrekking tot de vordering is uitgesproken. Ten aanzien van de vordering van Albert Heijn is de officier van justitie van mening dat er geen beslissing van de rechtbank nodig is, omdat er volgens de officier geen sprake is van een vordering: de vordering is niet ondertekend en vermeldt niet de naam van degene die de vordering namens Albert Heijn zou hebben ingediend.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de rechtbank verzocht de hoogte van de gevorderde bedragen te matigen.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak 16.193527.23 onder 2 bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De verdediging heeft dit ook niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op een naar billijkheid te bepalen vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank acht, gelet op voorgaande en kijkend naar immateriële schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een vergoeding van € 750,-- aan immateriële schade billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Ten aanzien van het overige deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 750,-- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot de dag van volledige betaling.
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 750,-- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal deze maatregel niet aanvullen met gijzeling, gelet op de minderjarigheid van [verdachte] ten tijde van het plegen van dit strafbare feit.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak 16.193527.23 onder 2 bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De verdediging heeft dit ook niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op een naar billijkheid te bepalen vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank acht, gelet op voorgaande en kijkend naar immateriële schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een vergoeding van € 750,-- aan immateriële schade billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Ten aanzien van het overige deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 750,-- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot de dag van volledige betaling.
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 750,-- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal deze maatregel niet aanvullen met gijzeling, gelet op de minderjarigheid van [verdachte] ten tijde van het plegen van dit strafbare feit.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Albert Heijn
De rechtbank stelt vast dat deze vordering niet volgens de wettelijke voorschriften (van artikel 51c, lid 3 Wetboek van Strafvordering) is ingediend. Een schriftelijke volmacht waaruit blijkt dat de persoon die de vordering namens Albert Heijn heeft ingediend hiertoe bevoegd was ontbreekt namelijk. Overigens is ook niet duidelijk welke rechtspersoon zich als benadeelde partij heeft gevoegd en welke persoon de vordering heeft ingediend. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
[slachtoffer 3]
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak 16.039578.23 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht de gevorderde materiële schade onder de kostenposten ‘JBL flip 5’ en ‘JBL flip case (hoes)’ van in totaal
€ 129,64 voldoende onderbouwd. De vordering zal dan ook ten aanzien van deze kostenposten worden toegewezen.
Voorts staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit ook immateriële schade heeft geleden. De verdediging heeft dit ook niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op een naar billijkheid te bepalen vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank acht een vergoeding van € 600,-- aan immateriële schade billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 729,64 dus geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 november 2022 tot de dag van volledige betaling.
[verdachte] is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan [verdachte] de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 729,64 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 november 2022 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal deze maatregel niet aanvullen met gijzeling, gelet op de minderjarigheid van [verdachte] ten tijde van het plegen van dit strafbare feit.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[verdachte] is van zijn verplichting tot het vergoeden van schade bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hun opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het in zaak 16.193527.23 onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het in zaak 16.193527 onder 2 en onder 3, het in zaak 16.039578.23, primair en het in zaak 05.307067.23 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt [verdachte] tot een jeugddetentie van
213 dagen.
- beveelt dat de tijd die door [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht
(deze opgelegde jeugddetentie is hiermee gelijk aan het reeds ondergane voorarrest op de datum van de uitspraak, te weten 1 maart 2024);
- veroordeelt [verdachte] voorts tot
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 750,--;
  • veroordeelt [verdachte] tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 750,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 750,--;
  • veroordeelt [verdachte] tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 750,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Albert Heijn
- verklaart Albert Heijn niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
[slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 729,64;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2022 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] aan de Staat € 729,64 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2022 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling.
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Woudenberg, voorzitter, mrs. N.M.H. van Ek en L.M.G. de Weerd, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van
mr. J. Gardenier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2024.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlasteleggingen
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
Zaak 16.193527.23
1
hij op of omstreeks 14 juli 2023 te Utrecht een geldbedrag (van ongeveer 200,00 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een mes in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te houden; en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat hij geld uit de kassa’s wilde hebben en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij de kassa moet openen; en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld in zijn tas moet stoppen; en/of
- voornoemd geldbedrag uit de handen van die [slachtoffer 1] te trekken/pakken;
2
hij op of omstreeks 14 juli 2023 te Utrecht met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 200,00 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn toebehoorde(n), door
- een mes in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te houden; en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat hij het geld uit de kassa’s wilde hebben en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij de kassa moet openen; en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld in zijn tas moet stoppen; en/of
- voornoemd geldbedrag uit de handen van die [slachtoffer 1] te trekken/pakken;
3
hij op of omstreeks 17 juli 2023 te Utrecht een geldbedrag (van ongeveer 250,00 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een mes in de richting van die [slachtoffer 5] te houden; en/of
- (meermalen) naar die [slachtoffer 5] te schreeuwen dat zij de kassa moet openmaken; en/of
- een mes op/tegen de keel/hals van die [slachtoffer 5] te houden; en/of
- voornoemd geldbedrag uit de kassa te pakken;
Zaak 16.039578.23
hij op of omstreeks 24 november 2022 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een JBL-speaker, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 3] en/of een derde toebehoorde(n) door
- die [slachtoffer 3] meerdere malen, althans eenmaal, dreigend de woorden toe te voegen: "Ik heb een mes, geef die speaker" en/of "Geef! Anders schiet ik je dood!", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen de fiets van die [slachtoffer 3] te trappen en/of
- die [slachtoffer 3] in het gezicht, althans op het lichaam, te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 november 2022 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een JBL-speaker, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 3] meerdere malen, althans eenmaal, dreigend de woorden toe te voegen: "Ik heb een mes, geef die speaker" en/of "Geef! Anders schiet ik je dood!", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen de fiets van die [slachtoffer 3] te trappen en/of
- die [slachtoffer 3] in/op het gezicht, althans het lichaam, te slaan;
Zaak 05.307067.23
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te [plaats] , gemeente Lochem, althans in Nederland,
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal, in/op het gezicht, althans het lichaam, te slaan/stompen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal bevinden, te weten een proces-verbaal einddossier van 10 februari 2023 met onderzoeksnummer MD3R022146/4JD22Blue, volgens de in dit dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pag. 8 (proces-verbaal van aangifte)
3.Pag. 9 (proces-verbaal van aangifte)
4.Pag. 12 (proces-verbaal van verhoor getuige)
5.Pag. 13 (proces-verbaal van verhoor getuige)