In deze zaak heeft eiseres, na een hersenbloeding in 2017, een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor zorg verleend door haar echtgenoot. Eiseres had eerder al een pgb voor persoonlijke verzorging op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en een indicatie voor 24-uurszorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, met het argument dat de zorg die haar echtgenoot verleende onder de Wlz viel en niet onder de Wmo. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 4 maart 2024 de zaak behandeld en vastgesteld dat het college de aanvraag van eiseres onvoldoende had beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het college niet adequaat had gekeken naar de hulpvraag van eiseres en de beperkingen die zij ondervond in haar zelfredzaamheid. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college vernietigd, omdat het niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en eiseres een maatwerkvoorziening toegekend voor 8 uur per week zorg door haar echtgenoot, met terugwerkende kracht tot de datum van de aanvraag.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college in de proceskosten van eiseres moet bijdragen, en heeft het griffierecht vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor maatwerkvoorzieningen en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager.