ECLI:NL:RBMNE:2024:1196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
UTR 22/5732
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wmo-aanvraag voor persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg verleend door echtgenoot, college wijst aanvraag af, rechtbank vernietigt besluit en kent maatwerkvoorziening toe

In deze zaak heeft eiseres, na een hersenbloeding in 2017, een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor zorg verleend door haar echtgenoot. Eiseres had eerder al een pgb voor persoonlijke verzorging op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en een indicatie voor 24-uurszorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, met het argument dat de zorg die haar echtgenoot verleende onder de Wlz viel en niet onder de Wmo. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 4 maart 2024 de zaak behandeld en vastgesteld dat het college de aanvraag van eiseres onvoldoende had beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het college niet adequaat had gekeken naar de hulpvraag van eiseres en de beperkingen die zij ondervond in haar zelfredzaamheid. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college vernietigd, omdat het niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en eiseres een maatwerkvoorziening toegekend voor 8 uur per week zorg door haar echtgenoot, met terugwerkende kracht tot de datum van de aanvraag.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college in de proceskosten van eiseres moet bijdragen, en heeft het griffierecht vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor maatwerkvoorzieningen en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Flipse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,het college
(gemachtigden: mr. N. van Rhijn en M.A. de Graaf).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft op 6 oktober 2017 een hersenbloeding gehad en is hierdoor ernstig beperkt geraakt en kan sindsdien niet meer voor zichzelf zorgen. Eiseres heeft na de hersenbloeding zes maanden in een revalidatiecentrum verbleven. Haar echtgenoot – die full time werkte als zelfstandige - heeft nadat eiseres uit het revalidatiecentrum is gekomen de zorg voor eiseres op zich genomen. Vanaf mei 2018 kreeg eiseres op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een persoonsgebonden budget (pgb) voor 12 uur persoonlijke verzorging per week.
Op 26 april 2018 heeft eiseres zich bij het college gemeld voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Hierna hebben een aantal gesprekken plaatsgevonden en is het Plan op Maat van 30 augustus 2018 opgesteld. Op 26 september 2018 heeft eiseres de WMO-aanvraag ingediend. Eiseres en haar echtgenoot willen onder meer een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor de zorg en begeleiding die de echtgenoot heeft verleent.
Het college heeft vervolgens eiseres met het besluit van 11 oktober 2018 dagbesteding regulier voor 1 dagdeel (4 uur) per week toegekend bij Stichting [instelling 1] over de periode 29 september 2018 tot en met 28 september 2019. Deze dagbesteding heeft eiseres vanaf september 2018 ontvangen. Ook heeft het college met het besluit van 13 november 2018 eiseres 2 uur begeleiding regulier bij [instelling 2] B.V. voor de periode van 1 oktober 2018 tot en met 1 oktober 2019 toegekend. Deze begeleiding heeft eiseres vervolgens vanaf januari 2019 ontvangen.
Op 13 maart 2019 heeft eiseres het college in gebreke gesteld, omdat het college geen beslissing heeft genomen op haar aanvraag voor hulp bij het huishouden. Het college heeft eiseres met het besluit van 26 maart 2019 terugwerkende kracht een pgb voor 2 uur huishoudelijke hulp per week over de periode van 26 september 2018 tot en met 15 augustus 2019 toegekend.
Met het besluit van 12 april 2019 heeft het CIZ eiseres vanaf 12 april 2019 een indicatie voor onbepaalde tijd toegekend voor 24-uurszorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) met het zorgprofiel ‘Wonen met begeleiding en verzorging (LG 04)’. Onderdeel van dit zorgpakket is dat de echtgenoot een pgb ontvangt voor 20 uur zorg- en begeleiding per week. In het besluit van het CIZ staat dat eiseres een lichamelijke en zintuigelijke handicap heeft. Eiseres heeft beperkingen in haar mobiliteit, ernstige functionele communicatieve beperkingen en een verlies aan concentratie, overzicht en planningsvaardigheden. Hierdoor is zij voor de organisatie van haar dagelijkse activiteiten en de zorg voor haar gezondheid afhankelijk van haar echtgenoot.
Omdat het college geen besluit heeft genomen op de aanvraag van eiseres voor een pgb voor individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, praktische ondersteuning en zorgfuncties door haar echtgenoot op grond van de Wmo, heeft eiseres op 5 maart 2021 een herzieningsverzoek ingediend. Het college heeft dit verzoek opgevat als een bezwaarschrift tegen het besluit van 26 maart 2019 en heeft met het besluit van 20 mei 2021 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daarna beroep ingesteld bij de rechtbank. Deze eerdere procedure heeft geleid tot de uitspraak van 29 december 2021. [1] In deze procedure hebben eiseres en het college afgesproken dat het college eiseres in de gelegenheid stelt om over de periode 26 april 2018 tot en met 25 september 2019 alsnog een Wmo-aanvraag in te dienen voor de door haar echtgenoot verleende 24-uurszorg. Eiseres moet hierbij onderbouwen dat haar echtgenoot in deze periode 24-uurszorg aan haar heeft verleend. Het college zal vervolgens deze aanvraag beoordelen en een besluit hierover nemen.
8. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 29 december 2021 heeft eiseres op 31 maart 2022 een nieuwe aanvraag ingediend. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 11 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 november 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
9. De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de echtgenoot van eiseres ( [echtgenoot] ), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.
Waarom wijst het college de aanvraag af?
10. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres voor de door haar echtgenoot geleverde zorg in de periode 26 april 2018 tot en met 25 september 2019 geen recht heeft op een pgb op grond van de Wmo. Voor zover eiseres een pgb vraagt voor 24-uurszorg valt dit niet onder de reikwijdte van de Wmo maar onder de Wlz. Het college vindt verder dat de beperkingen van eiseres in de periode van 26 april 2018 tot en met 25 september 2019 zijn ondervangen door de toegekende voorzieningen op grond van de Wmo en de Zvw. Het door eiseres ingebrachte overzicht van de door de echtgenoot verrichte zorgtaken leidt niet tot een andere conclusie. Voor zover eiseres een pgb aanvraagt voor persoonlijke verzorging valt dit namelijk onder de Zorgverzekeringswet en niet onder de Wmo. Voor het vervoer was het - volgens het college - mogelijk geweest om met de regiotaxi te gaan. Er is echter bewust door eiseres en haar echtgenoot gekozen om dit zelf te regelen. Voor het door de echtgenoot verzorgde vervoer verleent het college daarom ook geen pgb. De begeleiding bij het bezoeken van artsen, activiteiten en het bijhouden van de administratie valt onder gebruikelijke hulp. In het CIZ protocol zijn deze taken namelijk ook als zodanig aangemerkt. In het geval van eiseres gaat het verder om niet meer dan een uur begeleiding per week en dit is daarom gebruikelijke hulp waarvoor geen pgb wordt verstrekt. Voor zover eiseres een pgb voor 20 uur begeleiding per week door haar echtgenoot aanvraagt, is dit ondanks herhaalde verzoeken niet onderbouwd, aldus het college.

Wat voert eiseres aan?

11. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat het college onvoldoende oog heeft gehad voor de bijzondere omstandigheden waarin eiseres en haar echtgenoot verkeerden. Eiseres vindt dat het college haar aanvraag te formalistisch heeft behandeld. Het college heeft onvoldoende gekeken naar de belangen van eiseres en de mogelijkheden om af te wijken van het beleid. Eiseres stelt verder dat het college in het verleden niet juist heeft gehandeld en niet de juiste hulp heeft ingezet, terwijl eiseres afhankelijk was van het college en vertrouwde op het advies van de consulenten. Het college heeft bij de melding op 26 april 2018 miskend dat eiseres vanaf dat moment al recht had op 24-uurs zorg. [2] Eiseres vindt dat het college heeft ‘geblunderd’ door te laat te handelen en eiseres niet meteen naar de Wlz te verwijzen. Ook heeft het college zich onvoldoende ingespannen om de hulpvraag van eiseres boven tafel te krijgen. Eiseres stelt verder dat zij voldoende heeft onderbouwd dat zij in de periode van 26 april 2018 tot en met 25 september 2019 24-uurszorg van haar echtgenoot heeft gehad. Dit blijkt uit het feit dat eiseres op 12 april 2019 een Wlz-indicatie heeft gekregen en haar gezondheidssituatie in de periode voor en na de indicatiestelling niet is veranderd. Ook volgt dit uit de bijlages bij de huidige aanvraag. Verder stelt eiseres dat het college ten onrechte de door haar echtgenoot verleende zorg aanmerkt als gebruikelijke hulp. Hierbij wijst het college op het beleid voor een kortdurende situatie, terwijl evident is dat eiseres langdurig gehandicapt is. Uit een onderzoek van het UMCU volgt dat 95% van de mantelzorgers van mensen met [instelling 2] overbelast is. Ook dit maakt aannemelijk dat sprake is van meer dan gebruikelijke hulp. Het college werpt verder ten onrechte tegen dat eiseres geen gebruik wilde maken van de vervoersvoorziening. Eiseres heeft voldoende toegelicht waarom dit voor haar niet mogelijk was. Eiseres wenst in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo voor zorg en begeleiding door haar echtgenoot van in totaal 27 uur en 43 minuten per week. Eiseres heeft ter onderbouwing van de door haar echtgenoot verrichtte activiteiten een excelsheet overgelegd waaruit blijkt dat hij haar 7 uur en 43 minuten per week zorg en begeleiding biedt. Voor een onderbouwing van de 20 uur per week verleende zorg en begeleiding verwijst eiseres naar de aan haar op grond van de WLZ toegekende indicatie van het CIZ waaruit blijkt dat zij ook vóór het moment dat deze indicatie aan haar werd verleend deze zorg en begeleiding nodig had.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank stelt vast dat het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 29 december 2021 het (nieuwe) bestreden besluit heeft genomen. In de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt gesproken over 24-uurszorg. Dit is een begrip uit de Wlz. In deze zaak gaat het echter om de vraag of eiseres recht heeft op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo. [3] Dit is wat het college heeft beoordeeld en ook wat de rechtbank in deze uitspraak zal toetsen.
13. In de uitspraak van 29 december 2021 is verder bepaald dat eiseres een aanvraag mag indienen voor de zorg en begeleiding verleend door haar echtgenoot in de periode van 26 april 2018 tot en met 25 september 2019. De rechtbank moet in deze uitspraak daarom beoordelen of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres voor deze door haar echtgenoot verleende zorg en begeleiding geen recht heeft op een pgb op grond van de Wmo.
De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de aanvraag van eiseres volledig heeft afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Het juridisch kader
14. Aan een besluit op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 moet een zorgvuldig onderzoek ten grondslag te liggen. Het college moet daarbij voldoende kennis verzamelen over de voor het nemen van het besluit van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015.
14. De Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter in dit soort zaken, heeft in zijn rechtspraak uiteengezet uit welke stappen het door het college te verrichten onderzoek moet bestaan. [4] Het college moet eerst vaststellen wat de hulpvraag van eiseres is (stap 1). Vervolgens moet het college vaststellen welke problemen eiseres ondervindt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 2). Verder moet het college bepalen welke ondersteuning naar aard en omvang voor eiseres nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 3). Ten vierde moet het college onderzoeken in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden (stap 4). Alleen voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn moet het college een maatwerkvoorziening verlenen. De rechtbank zal dit stappenplan als uitgangspunt nemen bij haar beoordeling in deze uitspraak.
Stap 1: De hulpvraag
16. De rechtbank oordeelt dat het college de hulpvraag van eiseres onvoldoende in kaart heeft gebracht. Het college omschrijft de hulpvraag van eiseres als het krijgen van een financiële vergoeding voor de uren ondersteuning geleverd door de echtgenoot in de periode mei 2018 – mei 2019. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een te beperkte weergave van de hulpvraag van eiseres. Eiseres heeft deze zorg en begeleiding van haar echtgenoot gekregen, omdat zij door haar beperkingen onderliggende hulpvragen heeft. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat het college deze hulpvragen in kaart heeft gebracht en op een juiste wijze bij de besluitvorming heeft betrokken. Dit is naar het oordeel van de rechtbank wel noodzakelijk om goed te kunnen beoordelen of de door de echtgenoot geleverde zorg en begeleiding onder de Wmo valt. Door de hulpvraag enkel op te vatten als het door eiseres gevraagde urenresultaat zoals hiervoor onder 11. vermeld heeft het college de situatie van eiseres onvolledig onderzocht.
16. Het college heeft dus stap 1 van het onderzoek niet goed uitgevoerd. Dit werkt door in de beoordeling die het college in het kader van stap 2, 3 en 4 heeft gemaakt. Ook deze stappen van het onderzoek zijn hierdoor onvolledig geweest. De rechtbank zal om haar oordeel in deze zaak te verduidelijken de volgende stappen van het onderzoek wel inhoudelijk bespreken.
Stap 2: De problemen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie
16. Het college heeft in het kader van stap 2 alleen vastgesteld dat er geen discussie bestaat over de beperkingen van eiseres. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Hieruit blijkt niet dat het college een duidelijk beeld heeft van de beperkingen die eiseres ondervond in haar zelfredzaamheid en dit op juiste wijze bij de beoordeling heeft betrokken. Zoals de echtgenoot tijdens de zitting heeft toegelicht en ook uit het dossier volgt ervaart eiseres grote en constante beperkingen in haar zelfredzaamheid. In de brief van MEE van 20 februari 2019 staat dat eiseres door de hersenbloeding forse beperkingen heeft op het gebied van spraak, cognitie en motoriek. Eiseres heeft ondersteuning nodig bij ADL en communicatie. Eiseres is door de hersenbloeding beperkt in haar vermogen om adequaat te alarmeren en het voeren van regie. Verder staat in de brief van MEE dat eiseres niet in staat is om zelfstandig te wonen en zou ze zonder de zorg van haar echtgenoot aangewezen zijn op een 24-uurs begeleide woonplek met persoonlijke verzorging. De rechtbank ziet niet dat het college deze brief heeft betrokken bij het vaststellen van de problemen die eiseres in haar zelfredzaamheid ondervindt, terwijl eiseres dit bij de aanvraag heeft overgelegd. Stap 2 van het onderzoek is dus onvolledig geweest.
Stap 3: De benodigde ondersteuning
19. Het college heeft enkel gekeken naar het door de echtgenoot overgelegde overzicht van de geleverde zorg en vastgesteld dat er tussen eiseres en het college geen discussie bestaat over welke ondersteuning nodig was. Uit het bestreden besluit blijk niet dat het college heeft onderzocht welke ondersteuning eiseres in het licht van de in stap 2 vastgestelde beperkingen naar aard en omvang nodig had. Hierdoor is ook het onderzoek bij stap 3 naar het oordeel van de rechtbank onvolledig geweest.
19. De rechtbank ziet dit onder meer terug in de beoordeling die het college heeft gemaakt van het vervoer door de echtgenoot. Eiseres heeft toegelicht dat zij door haar beperkingen geen gebruik kon maken van een collectieve vervoersvoorziening, omdat zij zonder begeleiding niet in staat is om adequaat te alarmeren en communiceren en een reis met collectief vervoer een te grote belasting vormt voor haar beperkte energie. Uit het dossier blijkt niet dat het college op enig moment heeft onderzocht of - gelet op deze beperkingen - een collectieve vervoersvoorziening voor eiseres geschikt was. Uit wat de rechtbank hiervoor onder 14. en 15. heeft overwogen had dit wel op de weg van het college gelegen. In het bestreden besluit stelt het college verder dat het een eigen keuze is geweest van eiseres en haar echtgenoot om het vervoer zelf te regelen en dat destijds besproken is dat eiseres gebruik kon maken van een collectieve vervoersvoorziening. Dit kan de rechtbank niet herleiden uit de stukken in het dossier. De rechtbank wijst in dat verband op de e-mail van 24 september 2018 van het college waarin het college schrijft dat een pgb voor vervoer niet mogelijk is, omdat dit gebruikelijke hulp is. In de e-mail van 22 januari 2019 schrijft het college dat een vervoersvoorziening uit de Wmo voor vervoer naar het [zangvereniging] en [bedrijf] niet mogelijk is.
Stap 4: De mogelijkheden in het eigen netwerk, gebruikelijke hulp en mantelzorg
19. De rechtbank oordeelt verder dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de door eiseres benodigde ondersteuning is ondervangen door de toegekende voorzieningen of moet worden beschouwd als gebruikelijke hulp. Dit volgt al uit hetgeen hiervoor is overwogen inhoudende dat het college stap 1, 2 en 3 van het stappenplan niet goed heeft doorlopen.
19. De rechtbank wijst er verder op dat eiseres en haar echtgenoot zich in de periode waarop deze aanvraag ziet in een uitzonderlijke situatie bevonden. Eiseres was door de hersenbloeding plotseling niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen en had constante hulp en ondersteuning nodig. [5] Dat de administratie, begeleiding bij het bezoeken van artsen en begeleiding bij afspraken in de persoonlijke levenssfeer in het geval van eiseres gebruikelijke hulp betreft, heeft het college onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd. De rechtbank leest niet in het bestreden besluit dat het college bijvoorbeeld onderzoek heeft gedaan naar het aantal artsen dat eiseres moest bezoeken en de intensiteit van deze bezoeken. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende oog gehad voor de ongebruikelijke situatie waarin eiseres en haar echtgenoot verkeerden, waarbij eiseres voor haar communicatie in bijzondere mate was aangewezen op de hulp en begeleiding door haar echtgenoot. In de notities van 30 augustus 2018, 11 september 2018, 4 december 2018 en 10 december 2018 constateert het college zelf ook dat de echtgenoot overvraagd is en overbelast lijkt te raken. Dat de door de echtgenoot verleende begeleiding bij artsenbezoeken, persoonlijke afspraken en administratie gebruikelijke hulp betreft heeft het college onder deze omstandigheden niet inzichtelijk gemotiveerd.
Conclusie en gevolgen
23. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit meerdere zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken bevat. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. [6] Tijdens de zitting zijn de standpunten van partijen voldoende duidelijk geworden. De rechtbank ziet geen reden om het college op te dragen opnieuw onderzoek te doen en een nieuw besluit te nemen. Het college heeft hiertoe al verschillende keren de gelegenheid gehad. De rechtbank acht het verder in het belang van partijen dat er aan deze al jaren voortdurende procedure en de bijbehorende stress en onzekerheid een einde komt. De rechtbank herroept daarom het primaire besluit en beslist als volgt.
24. De rechtbank bepaalt dat eiseres in de periode van 26 april 2018 tot 12 april 2019 in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor de individuele begeleiding door haar echtgenoot in de vorm van een pgb voor 8 uur per week tegen het informele tarief van € 28,80 zoals dat gold volgens de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug 2020, de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug 2020 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug 2022. De rechtbank wijst in dit verband op het - door het college in het bestreden besluit overgenomen - advies van 19 oktober 2022 van de commissie bezwaarschriften waarin staat dat een besluit niet gebaseerd kan worden gebaseerd op ingetrokken regelgeving. Hieruit volgt dat de voornoemde regelgeving in deze zaak van toepassing is. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
25. De aanvraag van eiseres ziet op de periode van 26 april 2018 tot 25 september 2019. Vanaf 12 april 2019 had eiseres een indicatie op grond van de Wlz en kreeg zij voor de door haar echtgenoot geleverde zorg- en begeleiding een vergoeding van het CIZ. De rechtbank beperkt daarom de periode waarvoor het college een pgb moet toekennen tot 12 april 2019.
25. Eiseres heeft - zoals hiervoor uiteengezet in 11. - gevraagd om maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor in totaal 27 uur en 43 minuten per week op grond van de Wmo voor de (bovengebruikelijke) zorg en begeleiding door haar echtgenoot. De rechtbank acht het aannemelijk gelet op de medische beperkingen van eiseres dat haar begeleidingsvraag in de periode voor en na de indicatiestelling door het CIZ – waarbij eiseres een pgb van 20 uur voor zorg en begeleiding door de echtgenoot heeft gekregen - gelijk is gebleven en dat deze zorg al die tijd door de echtgenoot dus is verleend. De rechtbank begrijpt het door eiseres in het geding gebrachte excelsheet dan ook als een nadere onderbouwing van de door de echtgenoot verleende bovengebruikelijke zorg en begeleiding. Eiseres heeft echter niet gespecifieerd dat er een verschil bestaat tussen de zorg en begeleiding die valt onder de 20 uur waarvoor zij een pgb wil en de 7 uur en 43 minuten opgenomen in het overzicht. De rechtbank gaat daarom uit, gezien hetgeen hiervoor is overwogen in 22., van 20 uur zorg en begeleiding door de echtgenoot.
25. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres voor een deel van de zorgtaken waarvoor eiseres een pgb op grond van de Wmo heeft aangevraagd destijds al een pgb van 12 uur per week op grond van de Zvw kreeg. Voor deze zorgtaken hoefde het college naar het oordeel van de rechtbank geen maatwerkvoorziening op grond van de Wmo te verlenen. Dit betekent dat er van de 20 uur zorg en begeleiding per week nog 8 uur per week resteert die voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
25. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
29. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,- en een wegingsfactor 1 en verder 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en kent eiseres een maatwerkvoorziening toe zoals hiervoor bepaald in rechtsoverweging 24;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.998;
- bepaalt dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 29 december 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6322.
2.Eiseres wijst ter ondersteuning van dit standpunt op de Wlz-indicatie en een brief van stichting MEE.
3.Zoals omschreven in artikel 1.1.1 van de Wmo.
4.Zie de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
5.Zie onder meer de brief van MEE van 20 februari 2019.
6.met toepassing van artikel 8:72, derde lid onder b, van de Awb.