ECLI:NL:RBMNE:2024:1189

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
16/122604-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekincident met ex-partner in De Meern

Op 1 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar ex-partner op 13 mei 2023 in De Meern met een mes in de borst heeft gestoken, wat leidde tot zijn overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan doodslag, maar heeft haar vrijgesproken van moord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, wat noodzakelijk is voor een veroordeling voor moord. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat het slachtoffer in het mes is gelopen, maar de rechtbank heeft deze verklaring als niet aannemelijk verworpen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij, die uitvaartkosten vorderde, volledig toegewezen. De rechtbank heeft ook het mes dat bij het delict is gebruikt, verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/122604-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [plaats 1] , Thailand,
gedetineerd in P.I. [plaats 2] , locatie [locatie] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 augustus 2023, 14 november 2023 en 9 februari 2024. Op 9 februari 2024 is de zaak inhoudelijk behandeld.
Op 1 maart 2024 is het onderzoek in de zaak enkelvoudig gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. A.R. Jaarsma, advocaat te Vinkeveen, alsmede de raadslieden van benadeelde partij [benadeelde partij] ,
mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam en mr. L. van Gaalen-Beuzekom, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
op 13 mei 2023 in De Meern opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door hem met een mes in zijn borst te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord en acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Volgens de verdediging is het slachtoffer in het mes gelopen en was dus sprake van een noodlottig ongeval. Subsidiair heeft de raadsman met een beroep op (putatief) noodweer(exces) bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor zover van belang voor de beoordeling worden de standpunten van de raadsman hieronder bij het oordeel van de rechtbank besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Proces-verbaal van bevindingen van 14 mei 2023
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in het proces-verbaal onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 13 mei 2023 kregen wij de melding van een mogelijke steekpartij op de [straat] in De Meern. Ik zag dat de deur open werd gedaan door
[verdachte] . Wij zagen een manspersoon op de grond liggen met ter hoogte van zijn borstkas een enorme hoeveelheid bloed. Om 22.03 uur werd door het personeel van de ambulance aangegeven dat het slachtoffer officieel overleden was. [2]
Forensisch pathologisch onderzoek van 23 mei 2023
Arts en forensisch patholoog drs. D.J. Rijken heeft in het rapport onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] is levenloos aangetroffen te [straat] in De Meern op 13 mei 2023. Hij is overleden als gevolg van één steekletsel in de borst. Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] is het navolgende gebleken: aan de borstkas rechts, op circa 147 cm van de voetzolen en circa 7,5 cm van het midden was een lijnvormige scherprandige huidperforatie van circa 2,3 cm. De oriëntatie was schuin. Bij het letsel was een achterwaarts en onderwaarts gericht steekkanaal met een diepte van circa 14 cm. [3]
Verklaring van verdachte van 17 mei 2023
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
V: Heeft u [slachtoffer] met een mes gestoken?
A: Ik had een mes in mijn hand.
V: Weet u of het mes hem geraakt heeft?
A: Ja.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Hij is gevallen. [4]
Bewijsoverwegingen
Vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is vereist dat, behoudens
contra-indicaties, komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek niet is gebleken wat is voorafgegaan aan het toebrengen van de dodelijke steekwond. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en zal verdachte daarom vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Doodslag of een ongeval?
Vast staat dat het slachtoffer is overleden als gevolg van de krachtinwerking van een scherp voorwerp in zijn borst. Ook staat vast dat dat scherpe voorwerp het mes betreft dat verdachte op dat moment vasthield. Ter discussie staat echter hoe het mes in de borst van het slachtoffer is gekomen. Volgens de officier van justitie heeft verdachte het mes opzettelijk, namelijk met kracht, in de borst van het slachtoffer gestoken. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan doodslag. De verdediging heeft primair betoogd dat verdachte geen opzet had op het doden van het slachtoffer. Volgens de verdediging hield verdachte weliswaar het mes in haar hand, maar is verdachte in het mes gelopen op het moment dat hij naar haar toerende om zijn telefoon terug te pakken. Er is dus sprake geweest van een ongeluk en verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van doodslag en legt dit hieronder uit.
Op 5 juni 2023 heeft in het kader van het politieonderzoek een reconstructie plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal van de reconstructie had het slachtoffer een lengte van 1.83 meter en een gewicht van ongeveer 84 kilogram en had de
stand-invan het slachtoffer
een lichaamslengte van 1.83 meter en een gewicht van 80 kilogram. Bij de reconstructie heeft verdachte verklaard dat zij de telefoon van het slachtoffer had gepakt en in de achterzak van haar broek had gestoken. Het slachtoffer zou heel boos op haar zijn geweest en tegen verdachte hebben gezegd dat zij zijn telefoon moest teruggeven. Verdachte heeft verklaard dat zij de telefoon van het slachtoffer op enig moment door de openstaande keukendeur naar buiten heeft gegooid. De telefoon van het slachtoffer is in de tuin van de woning aangetroffen. Verdachte heeft bij de reconstructie uitgebeeld dat zij het mes met twee handen (onderhands) vasthield ter hoogte van haar borst. Vervolgens zou het slachtoffer met snelheid op haar zijn afgerend en zou hij daarbij in het mes zijn gelopen. Tijdens de reconstructie had de
stand-invan het slachtoffer bij het inlopen op het mes een rechtopstaande positie.
De forensisch patholoog die de uit- en inwendige lijkschouwing heeft verricht, heeft in een aanvullend bericht van 15 augustus 2023 de vraag beantwoord of het bij de sectie vastgestelde steekletsel kan zijn ontstaan op de wijze zoals door verdachte bij de reconstructie is beschreven. De deskundige heeft in antwoord daarop – samengevat – gerapporteerd dat bij de reconstructie getoonde handelingen, met een rechtopstaande positie van de
stand-in, een achter- en bovenwaarts gericht steekkanaal te verwachten is, met een huidperforatie in de maagregio (in geval van een vergelijkbare lichaamslengte van de
stand-in). Deze huidperforatie zou verticaal georiënteerd zijn. De deskundige concludeert dat het geschetste en uitgebeelde scenario zoals voorgesteld bij de reconstructie in tegenspraak is met de vastgestelde letselkenmerken.
In een politieverhoor van 10 oktober 2023 heeft verdachte verklaard dat het slachtoffer in een voorovergebogen houding op haar afrende, omdat hij zijn telefoon wilde pakken. De telefoon zat volgens verdachte op de achterkant, waarbij zij heeft gewezen naar de rechterachterzak van haar broek. Naar aanleiding hiervan heeft de forensisch patholoog op 28 januari 2024 nader gerapporteerd over de vraag of het bij de sectie vastgestelde steekletsel kan zijn ontstaan op de wijze die verdachte in dit aanvullende verhoor naar voren heeft gebracht. De deskundige concludeert dat de plaats en oriëntatie van de huidperforatie en de richting van het steekkanaal kunnen worden verklaard wanneer ervan wordt uitgegaan dat het slachtoffer zich ten opzichte van verdachte in een voorover en naar links gebogen positie bevond. De deskundige concludeert dat de door verdachte beschreven handelingen geen goede verklaring bieden voor de diepte van het steekkanaal (circa 14 cm).
De rechtbank is met de forensisch patholoog van oordeel dat het door de verdediging geschetste scenario niet past bij het bij het slachtoffer aangetroffen letsel. Gelet op de conclusies van de deskundige geldt dit zowel voor het aanvankelijk bij de reconstructie uitgespeelde scenario, waarbij het slachtoffer in rechtopstaande houding op haar afliep, als voor het latere verhaal van verdachte dat het slachtoffer in een voorovergebogen houding op haar zou zijn afgesneld. Als het slachtoffer in rechtopstaande houding op het mes zou zijn ingelopen, zou de steekwond zich op een andere (lagere) plek hebben bevonden dan waar deze is aangetroffen. Als het slachtoffer in voorovergebogen houding op het mes was ingelopen, zou de wond - gelet op het navolgende - niet zo diep zijn geweest. Het steekkanaal in de borst van het slachtoffer was circa veertien centimeter diep. Die diepte wijst op de uitoefening van een flinke kracht, ofwel vanuit de kant van het slachtoffer ofwel vanuit de kant van verdachte. Nu verdachte niet heeft verklaard geconfronteerd te zijn geweest met een dergelijke kracht (bijvoorbeeld vanuit het slachtoffer waardoor zij achterover viel, of doordat iets of iemand haar in de richting van het slachtoffer duwde), acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte die kracht zelf met het mes op de borst van het slachtoffer heeft uitgeoefend. In zoverre is de het door verdachte geschetste alternatieve scenario dan ook in strijd met de bewijsmiddelen.
Daar komt bij dat verdachte op meerdere punten wisselend of tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft verdachte eerst meermalen verklaard dat zij en het slachtoffer ruzie hadden en dat zij bang was voor het slachtoffer, maar heeft zij dit ter terechtzitting stellig ontkend. Ook heeft zij wisselend verklaard over waar zij het mes vandaan haalde. Zo heeft zij op enig moment verklaard dat zij, toen zij en het slachtoffer al ruzie hadden, het mes uit de keuken pakte en onder de salontafel legde en op een ander moment dat zij het mes vanuit de tuin mee naar binnen nam en direct voor haar neerlegde op de salontafel. De rechtbank schuift het alternatieve scenario daarom ook overigens als niet aannemelijk terzijde.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het mes door middel van een actief stekende beweging in de borst van het slachtoffer heeft gestoken. Daarmee is ook de voor doodslag vereiste opzet aanwezig. Het is immers algemeen bekend dat de borst uiterst kwetsbare en vitale organen bevat. Door met kracht een mes in de borst van het slachtoffer te steken, heeft verdachte de kans dat het slachtoffer dood zou gaan willens en wetens aanvaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 mei 2023 te De Meern opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door deze [slachtoffer] met kracht met een mes in de borst te steken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweer. Het slachtoffer zou verdachte hebben overdonderd. Het slachtoffer zou zijn telefoon uit de achterzak van de broek van verdachte hebben willen pakken. Verdachte zou geen kant op hebben gekund, het mes van de tafel hebben gepakt en het mes voor zich hebben gehouden.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is het aan de verdediging om op basis van voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat er sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte zichzelf diende te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Voor de beoordeling van de vraag of aannemelijk is dat sprake was van een noodweersituatie, hecht de rechtbank waarde aan de verklaringen van verdachte over de sfeer tussen haar en het slachtoffer voorafgaand aan het incident. Hoewel zij in eerdere verhoren heeft verklaard dat zij ruzie had met het slachtoffer en dat hij boos op haar was, heeft zij bij de inhoudelijke behandeling stellig ontkend dat het slachtoffer boos op haar was of dat zij ruzie met hem had. Op vragen van de rechtbank over waarom zij het mes van tafel heeft gepakt, heeft zij herhaaldelijk geantwoord dat zij niet weet waarom ze dat deed. Deze verklaringen stroken niet met het door de raadsman geschetste scenario waarin sprake zou zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich zou hebben moeten verdedigen.
Al met al heeft de verdediging naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie.
Putatief noodweer
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank onvoldoende duidelijkheid gekregen in de gedachten van verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het steekincident. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat verdachte verschoonbaar meende – en dus heeft gedwaald - dat zij zich mocht en moest verdedigen. Van een putatieve noodweersituatie was dus geen sprake.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, stelt de verdediging zich op het standpunt dat sprake was van noodweerexces dan wel putatief noodweerexces.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu er geen sprake was van een noodweersituatie, er ook geen sprake kan zijn van noodweerexces.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een aanranding waarbij het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde. Het beroep op noodweerexces wordt daarom eveneens verworpen.
Putatief noodweerexces
Nu er geen putatieve noodweersituatie bestond, kan er ook geen sprake zijn van putatief noodweerexces.
Er is ook geen andere omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan
Verdachte heeft haar ex-partner in het huis waarin zij samenwoonden gedood door met kracht een mes in zijn borst te steken. Dit betreft een zeer ernstig feit, waarvan de gevolgen op geen enkele wijze ongedaan kunnen worden gemaakt. Het slachtoffer is door verdachte het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over hoe en waarom zij het slachtoffer om het leven heeft gebracht, neemt de rechtbank haar des te meer kwalijk. Twee zussen van het slachtoffer hebben ter terechtzitting op indringende wijze naar voren gebracht hoe groot de verslagenheid en het verdriet was en is vanwege het plotselinge verlies van hun broer.
De nabestaanden zullen de gevolgen van dit verlies altijd moeten dragen. Daarnaast schokt een dergelijk feit de rechtsorde en veroorzaakt het heftige gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie (strafblad) op naam van verdachte van 15 januari 2024;
- een reclasseringsadvies van 30 januari 2024, uitgebracht door reclasseringswerker
J. Bayle, reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Inforsa Utrecht;
- een psychologisch rapport van 18 september 2023, uitgebracht door drs. M.H. Keppel, GZ-psycholoog;
- een psychiatrisch rapport van 8 oktober 2023 uitgebracht door P.L.L. Hoefnagel , psychiater, i.o. tot PJ-rapporteur, onder supervisie van J. Marx , psychiater.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De deskundigen rapporteren dat bij verdachte sprake is van een (ernstige) stoornis in alcoholgebruik en van zwakbegaafdheid. Dit was ook zo ten tijde van het feit. Of en in hoeverre dit ook heeft doorgewerkt in het feit hebben de deskundigen echter niet kunnen vaststellen, mede vanwege de deels ontkennende verklaring van verdachte. Doordat er daarnaast geen eenduidig delictscenario is vastgesteld, is het voor de deskundigen niet mogelijk om tot een goed advies te komen ten aanzien van de toerekenbaarheid. Om deze redenen doen zij ook geen uitspraken over het toepassen van eventuele interventies voor het zo veel mogelijk beperken van het risico op recidive. De psycholoog en de reclassering schatten het risico op recidive in als laag.
De rechtbank ziet op basis van de rapportages geen aanleiding de strafbare gedraging in mindere mate aan verdachte toe te rekenen.
Strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de ernst van het feit, met geen andere straf kan worden volstaan dan met een gevangenisstraf van lange duur. Bij het bepalen van de straf kijkt de rechtbank naar wat voor soort straffen in soortgelijke zaken doorgaans wordt opgelegd. De gevangenisstraffen die door rechters worden opgelegd voor doodslag, zonder recidive op het gebied van geweldsdelicten, variëren afhankelijk van de omstandigheden van het geval veelal van acht tot twaalf jaren. In soortgelijke zaken, dat wil zeggen: in zaken waarbij een verdachte een ander door middel van één messteek om het leven heeft gebracht, is die bandbreedte doorgaans acht tot tien jaren. Dit maakt dat de rechtbank de eis van de officier van justitie in beginsel redelijk vindt. De rechtbank neemt echter in strafverminderende zin mee dat verdachte zich, nadat zij het slachtoffer neerstak, wel om zijn welzijn heeft bekommerd, door snel de hulpdiensten te laten inschakelen. Alles overwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BESLAG

De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten het mes (PL0900-2023141043-G3162694), verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8.968,11. Dit bedrag bestaat uit kosten die door de benadeelde zijn gemaakt in verband met de uitvaart van het slachtoffer, met aftrek van de kosten die door de uitvaartverzekering zijn gedekt.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering geheel toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de vordering af te wijzen wegens de bepleite vrijspraak.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De omvang van de schade is met stukken onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal daarom het volledig gevorderde bedrag van € 8.968,11 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde partij] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.968,11, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 79 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het impliciet primair ten laste gelegde (moord) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd, te weten: mes (PL0900-2023141043-G3162694);
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 8.968,11;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en
H.J. van Woudenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.Y. van Almelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 13 mei 2023, te De Meern, gemeente Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door deze [slachtoffer] (met kracht) met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst(streek)/hartstreek, althans het (boven)lichaam te steken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 oktober 2023, genummerd 2023141043, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, digitale pagina 1 tot en met 522. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Digitale pagina 27 en 28.
3.Digitale pagina’s 443 tot en met 446.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring, pagina 1 en 2.