In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente, die de WOZ-waarde van een vrijstaande woning in Utrecht heeft vastgesteld op € 680.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser, eigenaar van de woning, heeft beroep ingesteld tegen deze vaststelling, omdat hij meent dat de waarde te hoog is en deze maximaal € 490.000,- zou moeten zijn. De heffingsambtenaar heeft de waarde gehandhaafd en een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een online zitting op 15 februari 2024, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, door gebruik te maken van recente verkoopcijfers van vergelijkbare woningen in de omgeving. Eiser heeft betoogd dat de referentiewoningen niet vergelijkbaar zijn vanwege verschillen in uitzicht, maar de rechtbank is van mening dat er voldoende overeenkomsten zijn om de waarde te onderbouwen.
De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 28 maart 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.