ECLI:NL:RBMNE:2024:1182
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak
Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning gelegen aan [adres 1] in [woonplaats], had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] van 31 mei 2023, waarin de WOZ-waarde was vastgesteld op € 357.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 325.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar, S.A. Sital-Lachchi, aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix opgesteld waarin de woning van eiser werd vergeleken met drie andere woningen in [woonplaats]. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen vergelijkbaar waren en dat de beroepsgronden van eiser niet voldoende waren om de vastgestelde waarde te weerleggen. Eiser had ook gewezen op een lagere WOZ-waarde van een buurpand, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon slagen, omdat er niet voldaan was aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de meerderheidsregel.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog was vastgesteld. Eiser kreeg geen griffierecht terug en werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.