ECLI:NL:RBMNE:2024:1172

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
C/16/569098
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke voortzetting van hypothecaire geldlening na opzegging door bank

In deze zaak heeft eiser, die zowel privé als zakelijk bankierde bij ING Bank N.V., een kort geding aangespannen nadat de bank zijn bankrelatie had opgezegd. De opzegging was gebaseerd op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Wet op het financieel toezicht (Wft). Eiser vorderde dat de bank tijdelijk zou worden geboden de hypothecaire geldlening voort te zetten totdat de bodemrechter zich over de opzegging zou uitlaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanleiding was om de bank te gebieden de dienstverlening met betrekking tot de hypothecaire geldlening voort te zetten, omdat eiser een spoedeisend belang had. De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel de bank haar verplichtingen onder de Wwft en Wft niet kon nakomen, het belang van eiser om zijn woning te behouden zwaarder woog. De bank werd veroordeeld in de proceskosten en moest de dienstverlening gedurende de bodemprocedure voortzetten, onder de voorwaarde dat eiser maandelijks zijn loonstroken en transactieoverzichten zou verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/569098 / KG ZA 24-27
Vonnis in kort geding van 1 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaten: mr. N. Karacaoglan en mr. R.H.J.M. Silvertand te Waalwijk,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: de bank,
advocaat: mr. M.E.G. Murris te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 50,
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 6,
- de akte vermeerdering van eis en overlegging producties 51 t/m 57 van [eiser] ,
- de akte na de mondelinge behandeling van [eiser] met producties 58 t/m 60, en
- de antwoordakte van de bank met producties 7 t/m 9.
1.2.
Op 9 februari 2024 heeft mr. N.A.J. Purcell, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A. van Dijk-Overmars, griffier, een mondelinge behandeling gehouden in bovengenoemde zaak. Namens [eiser] waren aanwezig [eiser] en de heer [A] (interim boekhouder van [eiser] ), bijgestaan door zijn advocaten mr. N. Karacaoglan en mr. R.H.J.M. Silvertand. Namens de bank waren de heer [B] (medewerker KOC), mevrouw [C] (legal expert bij de bank) en mevrouw [D] (teammanager KOC) aanwezig, bijgestaan door mr. M.E.G. Murris. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken.
1.3.
[eiser] is in de gelegenheid gesteld om na de mondelinge behandeling nog schriftelijk toe te lichten wat de voor de bank kenbare herkomst is van de gelden die op de nog lopende particuliere betaalrekening bij de bank worden ontvangen, waarmee de maandlasten waaronder in ieder geval de hypotheek worden voldaan. Hierop mocht de bank reageren. Partijen hebben bij akte van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] heeft langere tijd zowel privé als zakelijk bij de bank gebankierd. [eiser] had een particuliere betaalrekening en diverse zakelijke betaalrekeningen lopen, een op naam van een eenmanszaak en meerdere op naam van een aantal vennootschappen. [eiser] en de bank zijn verder op 28 oktober 2020 een hypothecaire geldlening overeengekomen voor de woning waar [eiser] met zijn kinderen woont.
2.2.
Eind december 2022 heeft de bank een cliëntenonderzoek uitgevoerd, waartoe zij verplicht is op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) en de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft). Op 3 maart 2023 heeft de bank de bankrelaties met [eiser] en zijn vennootschappen opgezegd, omdat zij niet kan voldoen aan haar verplichtingen uit de Wwft en de Wft. De opzegging had tot gevolg dat de bankrekeningen, de verzekeringen en de hypothecaire geldlening per 3 juni 2023 zouden worden opgeheven of beëindigd.
2.3.
De advocaat van [eiser] heeft namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen dit besluit van de bank. Op 3 mei 2023 heeft de bank [eiser] in de gelegenheid gesteld om een nadere toelichting te geven en bewijsstukken aan te leveren, zodat zij het besluit over de beëindiging van de hypothecaire geldlening kon heroverwegen. [eiser] heeft een toelichting aan de bank gegeven, maar de bank persisteert op 27 november 2023 in haar besluit om de bankrelatie, waaronder de hypothecaire geldlening, met [eiser] te beëindigen. De hypotheekschuld moest voor 27 februari 2024 zijn afgelost.
2.4.
De vorderingen van [eiser] zijn beperkt tot de opzegging van de hypothecaire geldlening. In deze procedure vordert [eiser] samengevat de bank te verbieden de hypothecaire geldleningsovereenkomst op te zeggen totdat de bodemrechter zich over de opzegging van de hypothecaire geldlening heeft uitgelaten en de bank tot die tijd te gebieden de dienstverlening wat betreft de hypothecaire geldlening ongewijzigd voor te zetten.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
[eiser] heeft zijn vordering ook uitdrukkelijk ingesteld als lasthebber van zijn kinderen: [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . Daarom moet allereerst worden beoordeeld of [eiser] als lasthebber van zijn kinderen ontvankelijk is in zijn vordering. Dat is het geval. [eiser] heeft voldoende gesteld dat er sprake is van lastgeving, waarbij hij als lasthebber op eigen naam voor zijn kinderen optreedt. Dit is door de bank ook niet betwist. Ter onderbouwing heeft [eiser] de lastgevingsovereenkomst overgelegd waarin de moeder van de kinderen, die het ouderlijk gezag heeft over hen, [eiser] de last geeft om op eigen naam voor rekening van de kinderen rechtshandelingen in te stellen tegen de bank met als doel dat de kinderen in de woning van [eiser] kunnen blijven wonen. De verleende lastgeving door de moeder van de minderjarige kinderen valt binnen het kader van de verzorging en opvoeding. [eiser] treedt door de lastgeving op als formele procespartij en niet namens zijn minderjarige kinderen. Een machtiging van de kantonrechter is dan ook niet vereist.
Spoedeisend belang
3.2.
Om met succes een vordering in kort geding te kunnen instellen, moet [eiser] een spoedeisend belang hebben. [eiser] stelt dat te hebben omdat de hypothecaire geldlening is opgeëist en per 27 februari 2024 betaald had moeten zijn. [eiser] kan de hypothecaire geldlening niet in één keer aflossen, waardoor de bank de zekerheden mag uitwinnen (de verkoop van de woning) en [eiser] en zijn kinderen mogelijk op straat komen te staan.
3.3.
De bank betwist niet dat [eiser] een spoedeisend belang heeft. Het feit dat de bank de hypothecaire geldlening heeft opgezegd en eist dat [eiser] dringend contact opneemt met Intensief Beheer om door te geven hoe hij zijn hypotheek gaat aflossen, en niet bereid is de uitkomst van een bodemprocedure over de vraag of de opzegging van de hypotheek terecht is af te wachten, is voldoende om een spoedeisend belang bij de vorderingen aan te nemen.
Is toewijzing van de voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd?
3.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er aanleiding is om de bank tijdelijk te gebieden de dienstverlening wat betreft de hypothecaire geldlening voort te zetten, zodat [eiser] de gelegenheid heeft een bodemprocedure te starten en het vonnis daarin af te wachten. Het gevorderde gebod om op te zeggen en de gevorderde dwangsom zullen worden afgewezen. Dit wordt hieronder toegelicht.
Belang [eiser] om (tijdelijk) te voorkomen dat opzegging van de hypotheek wordt geëffectueerd
3.5.
[eiser] stelt dat hij de hypotheek niet kan aflossen of kan herfinancieren, zodat de bank haar hypotheekrecht zal executeren, waardoor [eiser] zijn woning zal kwijtraken en mogelijk met zijn kinderen op straat komt te staan.
3.6.
Volgens de bank kan [eiser] wel degelijk herfinancieren. Zij betoogt dat [eiser] een fors deel van de openstaande hypothecaire geldlening kan herfinancieren bij Rabobank en het restant uit eigen middelen kan voldoen. De bank verwijst hiervoor naar de door [eiser] overgelegde afwijzingsbrief van Rabobank, waarin staat dat Rabobank maximaal een hypothecaire geldlening van € 302.000,00 kan verstrekken. De hypothecaire geldlening bedraagt per 6 februari 2024 € 330.219,20.
3.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de afwijzingsbrief van Rabobank niets afdoet aan het belang van [eiser] te voorkomen dat de opzegging van de hypotheek wordt geëffectueerd. Ten eerste is het nog maar de vraag of Rabobank daadwerkelijk een deel van de hypothecaire geldlening wil herfinancieren als zij geïnformeerd wordt over het feit dat de bankrelatie tussen de bank en [eiser] is beëindigd met als reden dat de bank geen cliëntenonderzoek kon uitvoeren. Het kan lastig zijn om elders een hypothecaire geldlening te krijgen als een hypothecaire geldlening op grond van de Wwft voortijdig is beëindigd. Ten tweede, en belangrijker, zal een eventuele nieuwe hypothecaire geldlening veel minder gunstige voorwaarden kennen. De marktrente is inmiddels fors hoger dan de rente die [eiser] in 2020 met de bank heeft afgesproken (2,06%) en voor een periode van 20 jaar heeft vastgezet. Dat alleen al maakt dat [eiser] een groot belang heeft om – voor nu tijdelijk – te voorkomen dat de hypotheek wordt beëindigd.
Belang bank om opzegging hypotheek per direct te effectueren; redenen voor beëindiging bankrelatie
3.8.
Tegenover dit belang van [eiser] stelt de bank haar belang om aan haar wettelijke verplichtingen uit de Wft en Wwft te voldoen. Dat is de grondslag voor de opzegging van de bankrelatie met [eiser] in privé, waaronder de hypothecaire geldlening, en de bankrelatie met zijn eenmanszaak en zijn vennootschappen. Banken hebben op grond van de Wft en de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt misbruikt. Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie actueel houden (artikel 3 e.v. Wwft). Als een bank onvoldoende inhoud kan geven aan haar verplichting om cliëntonderzoek uit te voeren, moet zij de relatie met die cliënt beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft).
3.9.
De bank stelt in de opzeggingsbrieven dat zij onvoldoende inhoud kan geven aan haar verplichtingen uit de Wft en Wwft omdat (a) de particuliere betaalrekening is gebruikt voor zakelijke doeleinden, (b) er veel geld contant is opgenomen van de verschillende betaalrekeningen terwijl de verklaringen waarvoor die opnames werden gedaan niet of niet voldoende met bewijsstukken worden ondersteund, (c) [eiser] heeft verklaard geld aan drugsdealers te hebben betaald om schulden van zijn broer af te lossen, (d) het er sterk op lijkt dat [eiser] zijn woning heeft laten verbouwen door mensen die zwart werkten en (e) onvoldoende duidelijk is hoe de eenmanszaak [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) zo winstgevend kan zijn. De uitgaven liggen veel lager dan de inkomsten, de facturen die de kosten moeten onderbouwen sporen niet met wat er op de betaalrekening gebeurt en er worden grote bedragen vanaf de betaalrekening van de betaalrekening van [bedrijf 1] naar de privérekening overgeboekt, terwijl de marges in deze branche laag liggen.
3.10.
Op de zitting is vooral stilgestaan bij de geldstromen binnen de eenmanszaak [bedrijf 1] . De bank twijfelt niet aan de legitimiteit van de inkomsten van [bedrijf 1] . De omzet die [bedrijf 1] maakt is namelijk afkomstig van grote, bekende schoonmaakbedrijven die [bedrijf 1] inhuren voor schoonmaakwerkzaamheden. Wat niet helder is geworden, is hoe [bedrijf 1] de aangenomen schoonmaakwerkzaamheden vervolgens precies laat verrichten. Er vinden nauwelijks girale betalingen plaats aan de onderaannemer waarvan [eiser] stelt dat hij die meestal inschakelt om de werkzaamheden te verrichten. Er zijn veel onduidelijkheden over de door [eiser] overhandigde facturen van deze onderaannemer en de uren die [eiser] zelf stelt te hebben gewerkt lijken onrealistisch hoog. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de bank terecht meent dat zij, ondanks alle gestelde vragen en verkregen antwoorden en stukken, geen transparant beeld heeft gekregen van de onderneming [bedrijf 1] . De inkomsten zijn duidelijk en legitiem, maar wat er binnen [bedrijf 1] precies gebeurt, en hoe zo’n groot deel van de inkomsten naar privé kan worden door geboekt is niet duidelijk geworden. De bank meent terecht dat op zijn minst een risico bestaat dat belasting wordt ontdoken of mensen zwart aan het werk zijn gezet. De vrees daarvoor kan worden versterkt doordat [eiser] een dubieuze belastingmoraal heeft. Dat blijkt uit zijn eigen verklaringen over de verbouwing van zijn woning. De bank lijkt zich daarmee voorshands terecht op het standpunt te stellen dat zij haar cliëntonderzoek naar [bedrijf 1] niet bevredigend heeft kunnen afronden.
3.11.
Daarmee is echter nog niet gezegd dat de bank de hypotheek die [eiser] in privé bij de bank heeft afgesloten moest opzeggen. De bank betoogt dat, omdat (a) mogelijk (belasting-) fraude wordt gepleegd binnen [bedrijf 1] en (b) belastingfraude een brondelict is voor witwassen, terwijl (c) de inkomsten die [eiser] in privé ontvangt, waaronder de inkomsten waarmee hij zijn hypotheeklasten voldoet, grotendeels uit [bedrijf 1] afkomstig zijn, (d) de mogelijkheid bestaat dat de hypotheeklasten (deels) worden voldaan met witgewassen geld. Daarom zou de bank ook de hypotheekrelatie per direct moeten beëindigen. De vraag of dit het geval is, leent zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor beantwoording in een bodemprocedure.
3.12.
In beginsel lijkt art. 5 lid 3 Wwft mee te brengen dat als een bank een cliëntenonderzoek niet bevredigend kan afsluiten, zij de bankrelatie moet opzeggen, zonder ruimte voor discussie over zorgplicht van de bank of de vraag of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is echter de vraag of het feit dat een bank geen transparant beeld krijgt van de geldstromen binnen een onderneming met geheel legitieme inkomsten, meebrengt dat die bank behalve de zakelijke bankrelatie met die onderneming, ook de privé bankrelatie met de natuurlijke persoon die de onderneming drijft en daarmee zijn brood verdient moet opzeggen, tot en met zijn hypotheek aan toe. Ook als mogelijk sprake is van onregelmatigheden binnen [bedrijf 1] blijft sprake van een onderneming met legitieme inkomsten die mogelijk maken dat – in de huidige setting, waarbij de onderneming in een besloten vennootschap is ingebracht – een salaris wordt uitgekeerd aan de bestuurder, waarmee die zijn hypotheeklasten kan voldoen. De voorzieningenrechter ziet daarmee geen dringende aanleiding voor de bank om per direct de beëindiging van de hypotheek te effectueren, zonder een bodemprocedure af te wachten waarin [eiser] (onder andere) de hiervoor genoemde vraag aan de orde kan stellen.
3.13.
Daarbij weegt mee dat [eiser] heeft aangeboden om voor de duur van de bodemprocedure maandelijks zijn loonstroken, waarop het door [bedrijf 2] betaalde salaris wordt verantwoord, en transactieoverzichten van zijn bankrekening bij Rabobank aan de bank te verstrekken. Op de bankrekening van [eiser] bij Rabobank worden de salarisbetalingen gestort en daarmee zullen de hypotheeklasten worden betaald. Zo kan de bank nagaan dat die lasten worden voldaan uit een keurig geadministreerd salaris van [eiser] .
Conclusie
3.14.
De conclusie is dat [eiser] een groot belang heeft bij het in ieder geval tijdelijk voorkomen van het direct effectueren van de opzegging van de hypotheek, terwijl nog niet duidelijk is of ING die hypotheek moest opzeggen. Daarom prevaleert het belang van [eiser] en zal de voorzieningenrechter zijn vorderingen toewijzen.
Vorderingen [eiser]
3.15.
De voorzieningenrechter zal de bank dus tijdelijk gebieden de dienstverlening betreffende de hypothecaire geldlening voort te zetten. [eiser] moet wel op korte termijn de bodemprocedure starten en aanbrengen. Een termijn van één maand na datum van dit vonnis vindt de voorzieningenrechter redelijk.
3.16.
De bank heeft aangevoerd dat [eiser] , als de hypothecaire geldlening tijdelijk wordt voortgezet, zich aan de overeengekomen voorwaarden en wet- en regelgeving moet houden en wil dit als voorwaarde voor het gebod in het dictum opgenomen hebben. Het is correct dat [eiser] gebonden blijft aan de algemene voorwaarden en wet- en regelgeving. Het toegewezen gebod brengt daar geen verandering in. De bank heeft onvoldoende gesteld waarom zij belang heeft dat dit in het dictum wordt opgenomen.
3.17.
Het gevorderde verbod om de hypothecaire geldlening op te zeggen, zal worden afgewezen. De bank voert terecht aan dat de opzegging al heeft plaatsgevonden. Feitelijk wil [eiser] bereiken dat de hypothecaire geldlening wordt voortgezet en het beschikbaar gestelde krediet niet wordt opgeëist. Dit doel wordt door toewijzing van het gebod bereikt.
3.18.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat de bank stelt vrijwillig te zullen voldoen aan een eventuele veroordeling. De voorzieningenrechter heeft daarom geen reden om aan te nemen dat de bank een prikkel nodig heeft om na te komen.
De proceskosten
3.19.
De bank is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.740,97

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
gebiedt de bank om gedurende de loop van een door [eiser] binnen één maand na datum van dit vonnis te starten bodemprocedure de dienstverlening betreffende de hypothecaire geldlening ongewijzigd voor te zetten tot het moment dat vonnis wordt gewezen in de bodemprocedure, onder de voorwaarde dat [eiser] maandelijks de loonstroken van [bedrijf 2] B.V. en een transactieoverzicht van zijn bankrekening bij de Rabobank aan de bank verstrekt,
4.2.
veroordeelt de bank in de proceskosten van € 1.740,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de bank niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2024.
MvD 5633