In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente]. De eiser, die een gedeelte van zijn woning op het perceel [perceel 1] te [plaats] als Bed & Breakfast (B&B) gebruikte, kreeg op 14 december 2022 een last onder dwangsom opgelegd vanwege het strijdige gebruik van zijn woning. De hoogte van de dwangsom was vastgesteld op € 1.000,- per maand, met een maximum van € 10.000,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze last en beroep ingesteld nadat het college zijn bezwaar ongegrond verklaarde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing was op het moment van de handhaving, ondanks de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van de woning als B&B in strijd was met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Bedrijventerrein-1' had. Eiser betwistte de overtreding niet en voerde aan dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde door geen medewerking te verlenen aan zijn verzoek om een B&B te vestigen.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van vooringenomenheid van het college en dat de bezwaarschriftencommissie een onafhankelijk onderzoek had verricht. De rechtbank concludeerde dat het college niet hoefde af te zien van handhavend optreden, omdat er geen concreet zicht op legalisatie was. Echter, de rechtbank vernietigde de invorderingsbeschikking van 5 september 2023 voor zover deze betrekking had op de maand juli 2023, omdat het college niet op een deugdelijke wijze had aangetoond dat er in die maand een dwangsom was verbeurd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de invorderingsbeschikking gegrond en droeg het college op het griffierecht aan eiser te vergoeden.