4.3Het oordeel van de rechtbank
1. De
verklaring van verdachteter terechtzitting van 16 februari 2024, zakelijk weergegeven:
De rekening bij ING eindigend op [rekeningnummer] heb ik geopend zonder medeweten van mijn vrouw en kinderen. Ik deed dit zodat ik deze rekening kon gebruiken om te gokken. Deze rekening was geheim, niemand wist ervan. Het klopt dat ik deze rekening niet heb doorgegeven aan de uitkeringsinstanties.
2. Verbalisant [verbalisant] heeft in het
proces-verbaal uitkeringsfraudevan 12 maart 2021 het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Gedurende een rechtmatigheidsonderzoek van 26 oktober 2018, uitgevoerd door de dienst van de gemeente Huizen, is het de klantmanager van de dienst opgevallen dat er in Suwinet diverse bankrekeningen zichtbaar waren die niet bekend waren bij de dienst. [verdachte] en [A] zijn hiermee geconfronteerd tijdens een gesprek op 14 november 2018 en na de confrontatie heeft [verdachte] twee ontbrekende bankrekeningen ( [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ) ingevuld.
Aan [verdachte] en [A] is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, vanaf 10 februari 2010 een uitkering toegekend, ingevolge de WWB. Aan [verdachte] en [A] is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, vanaf 01 januari 2015 een uitkering toegekend, ingevolgde de PW.
Door de dienst is onderzoek gedaan naar de door [verdachte] tijdens de bezwaarprocedure geleverde bankafschriften. Uit deze bankafschriften is naar voren gekomen dat er in de uitkeringsperiode van [verdachte] en [A] , te weten 10 februari 2010 tot 30 november 2018, grote geldbedragen zijn gestort. Het gaat hier in totaal om 115 stortingen voor een totaalbedrag van € 158.135,80.
De dienst heeft over de genoemde benadelingsperiode een bedrag van € 114.517,38 aan ten onrechte uitgekeerde bijstand van [verdachte] en [A] teruggevorderd.
Bewijsoverweging
Opzettelijk schenden inlichtingenplicht
Verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk niet de benodigde gegevens aan de gemeentelijke sociale dienst heeft verstrekt die van belang zijn voor de (hoogte van de) bijstandsuitkering en de participatiewet uitkering die hij heeft ontvangen. Op basis van het dossier neemt de rechtbank als vaststaand aan dat verdachte heeft nagelaten tijdig mee te delen dat hij (ook) over een bankrekening bij ING eindigend op [rekeningnummer] (hierna: de ING rekening) en een bankrekening bij ABN eindigend op [rekeningnummer] (hierna: de ABN rekening) beschikte en dat hij geen melding heeft gemaakt van de inkomsten die hij ontving. De vraag die voorligt is of dit ook opzettelijk is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Zij licht dit als volgt toe.
Het dossier bevat onder meer een door verdachte op 25 maart 2010 ondertekend aanvraagformulier voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB). In dat formulier staat, vlak voor de ondertekening, de tekst:
“Ik weet dat ik alle veranderingen in mijn omstandigheden meteen moet doorgeven aan de Gemeentelijke Sociale Dienst"en
"Ik weet dat ik strafbaar ben als ik informatie en/of wijzigingen niet, onjuist of onvolledig doorgeef". Verdachte is dus al bij het aanvragen van deze uitkering gewezen op zijn verplichtingen in het kader van de aan hem verstrekte uitkering, waarvoor hij ook heeft getekend. Op 10 juni 2010 is de bijstandsuitkering toegekend. In de brief die verdachte hierover heeft ontvangen is hij opnieuw gewezen op zijn inlichtingenplicht. Hierin staat namelijk dat verdachte verplicht is alle wijzigingen door te geven die mogelijk belangrijk zijn voor zijn recht op uitkering, dat hij moet meewerken aan de voortgangsonderzoeken die regelmatig worden verricht en dat wijzigingen in zijn persoonlijke, gezins- of financiële situatie moeten worden doorgegeven met het wijzigingsformulier.
De ING rekening is door verdachte op 28 september 2010 geopend en hij ontving vanaf het najaar van 2010 bedragen op deze rekening. Dit is een verandering in de situatie waarvan verdachte opgave had moeten doen bij de gemeentelijke sociale dienst.
In de periode na 28 september 2010 hebben meerdere heronderzoeken plaatsgevonden in het kader waarvan verdachte herhaaldelijk (namelijk op 23 december 2010, 20 april 2012, 17 februari 2015 en 16 september 2016) is gevraagd over welke privé- en spaarrekeningen hij beschikte en welke inkomsten hij had. Ook bij deze heronderzoeken is verdachte weer gewezen op zijn inlichtingenplicht. Over de periode van 6 juni 2014 tot 11 september 2014 is verdachte bovendien uitgesloten van bijstand, omdat hij in die periode gedetineerd is geweest en bleek dat de zoon van verdachte bij hem inwoonde. In de brief waarin verdachte over dit besluit wordt geïnformeerd wordt hij opnieuw gewezen op zijn inlichtingenplicht.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte wist, althans had moeten weten, dat gegevens over zijn financiële en persoonlijke omstandigheden van belang waren voor de (hoogte of duur van) de verstrekking van zijn uitkeringen. Hij is hier niet alleen herhaaldelijk op gewezen, maar hij heeft dit ook ondervonden doordat hij gedurende een periode in zijn uitkering is gekort. Hij wist dus ook dat het niet verstrekken van die gegevens gevolgen voor hem kon hebben. Door die benodigde gegevens dan toch niet te verstrekken en de betreffende rekeningen – zoals hij zelf heeft verklaard – bewust geheim te hebben gehouden staat ook het opzettelijk nalaten daarvan vast. Voor zover bij verdachte – al dan niet ten gevolge van een taalbarrière – sprake zou zijn geweest van onduidelijkheid over zijn verplichtingen, geldt dat het op zijn weg had gelegen hier meer informatie over in te winnen. Ook de omstandigheid dat verdachte bij het gokken veel geld is verloren, zoals door hem ter terechtzitting is aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af. Verdachte kon vrijelijk beschikken over de bedragen. Dat hij dit (gedeeltelijk) heeft uitgegeven in casino’s en er daarom niets aan over heeft gehouden, maakt niet dat hier geen sprake is geweest van inkomsten. Daarbij komt dat het gaat er om gaat dat de gemeentelijke sociale dienst aan de hand van alle relevante informatie moet kunnen beoordelen of verdachte nog recht heeft op een uitkering en zo ja, op welk bedrag. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte uitkeringsfraude heeft gepleegd tussen 1 januari 2012 en 20 november 2018.